Het stelen van een parapluie. In geen enkel opzigt plegen de mensclien slapper en nalatiger te zijn dan in 't teruggeven van geleende boeken en regenschermen. Zij, die een heiligen afschuw hebben van «borgen» en liever honger zouden lijden dan kennissen of vrienden om steun aan te spreken, maken geen bezwaar, u om een haver klap van boeken en regenschermen te berooven, en 't is tien tegen één dat gij ze vervolgens, indien ge althans niet weergaloos stipt en actief zijt, nooit terugziet. Het meest van allen geldt dit de parapluiën. Uit dit oogpunt kan de kennismaking van het volgende welligt eenig nut stichten. Een bekendkoopman wasjeenigen tijdgeleden te Amsterdam het koffijhuis van den heer Draaijer (op het Damrak tegen over de Korenbeurs) binnen getreden om een «hardver- sterking» te nemen. Terwijl hij bestelde, zette hij zijn zijden parapluie tegen een stoel. Een schuitenvoerders knecht, Jacob V., die vroeger bij den heer Draaijer had gediend en thans een boodschap kwam doen, had juist een glas bier besteld. Bij 't ontdekken van de parapluie maakte hij zich daarvan meester en vertrok. Niemand lette daarop. 't Duurde nogtans niet lang, of de eigenaar, die zijns weegs wilde gaan, miste zijn «onafscheidelijken wandel vriend.» Te vergeefs werd overal gezocht. Alle pogingen om den regenscherm terug te vinden bleven vruchteloos. Na lang over- en weerpraten kwam men op 't vermoeden, dat onze schuitenvoerdersknecht de dief moest zijn. Had de heer Draaijer 't gestolen voorwerp niet gezien, andere gasten wel en daarenboven ontwaarde men ter plaatse regenvlekken op den vloer. Wat te doen? Men gaf de politie van de vermissing kennis, en deze ging terstond, op de aanwijzingen des eige naars, aan 't onderzoek. Spoedig werd dit met gunstig gevolg bekroond. De ijverige, bekwame politie-dienaar Job bespeurde op den Dam bij de Beurs een man, veel overeenkomende met de gegeven beschrijving. Deze persoon had een parapluie onder den arm en verborg met zigtbare zorg den knop in de hand. Dit wekte argwaan. Men volgde hem, sprak hem aan en onmiddelijk viel onze knaap door den mand of niet figuurlijk gesproken op de knieën en vroeg vergiffenis.» «Maak mij niet ongelukkig!» riep hij uit. «Hier is de parapluie! Ik had er alleen een grap meê voor. Ik wilde 'm niet behouden en zou hem straks hebben teruggebragt.» Ter teregtzitling van den 25 Aug. jl. waarop zijn zaak aan de orde kwam was hij niet verschenen. Vol gens de verklaring van den heer IV. Leepel, lsten deur waarder aan de regtbank, omdat hij zich zoo schaamde Eerst den vorigen dag was de vrouw van Jakob V. bij den heer L. geweest en had dezen medegedeeld, dat haar man niet durfde verschijnen. Hij was nog nooit «voor de heeren» geweest. De afgelegde getuigenissen lieten geen ruimte voor twijfel. De feiten waren zonneklaar. Gunstig echter waren de verklaringen van den heer Draaijer, Jacob's vroegeren patroon. De beklaagde had zich, gelijk deze verzekerde, steeds als een eerlijk, trouw, vlug en oppassend jongmensch gedragen. Nooit had zijn gedrag klagten gewekt. Het wegnemen van de parapluie werd door den heer D., en ook door den beklaagde zelf, meer aan brooddronkenheid toegeschreven dan aan diefachtigheid. De man scheen dien dag inderdaad veel te hebben gedronken. Dit bevestigde de politie-dienaar Job. Het O. M. deed uitkomen, dat in den regel, als de beklaagde niet verschijnt, geen verzachtende omstandigheden worden aangenomen. Hij zou in deze echter een uitzon dering maken en, met het oog op de gebleken toedragt, geen al te strenge straf eischen. Hij kwalificeerde 't feit als diefstal, door den beklaagde gepleegd «in een herberg, waar hij zijn intrek had,» en rekwireerde op grond daarvan zijn veroordeeling tot een cellulaire gevangenisstraf van zes maanden. De uitspraak der regtbank luidde: Zes weken cellulaire gevangenisstraf. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. (P. v. J.) Het halve-eeuwfeest dek spoorwegen. Den 27 Sept. 1825 werd de spoorweg tusschen Stockton en Darington ingewijd. Deze was de eerste spoorweg in Engeland, de eerste ter wereld. Is er eene zaak wier jubilé niet onopgemerkt mag voorbijgaan het is deze. Is er eene zaak, waarbij alle bewoners der beschaafde wereld belang hebben, het is wel deze. Immers was er ooit eene uitvinding, die zulk eene om wenteling te weeg bragt in het maatschappelijk leven, op het terrein der nijverheid, alleen te vergelijken met de revolutie door de uitvinding der drukkunst te weeg gebragt? Het is w-el natuurlijk dat liet plan ontstond om het halve eeuwfeest van de spoorwegen plegtig te gedenken. Het eerste denkbeeld ging uit van een bestuurslid op de jongste algemeene vergadering der Stockton en Darlington- maatschappij, en toen werd eene commissie benoemd om een voorloopig programma der feestviering te ontwerpen en verder te Darlington voor alles desbetreffende te zorgen. Op den morgen van 27 Sept. zal het standbeeld worden onthuld opgerigt voor Joseph Pease, den eersten penning meester der baan, en tevens den eersten kwaker die in het parlement werd gekozen; dan volgt de plegtige overgave van zijne beeldtenis, bestemd om in de raadzaal der gemeente te worden geplaatst; alles gevolgd door een feestmaal. Dien dag en den volgenden dag zal geopend zijn eene expositie van locomotieven en andere voorwerpen op het spoorwegwezen betrekking hebbende. Den 20 maken dé feestgenooten een rijtoer naar onderscheidene plaatsen dié in industrieel, fotografisch of antiquarisch opzigt van belangzijn. De gedachte om genoemden spoorweg—aarfer in zijne geboortestad een gedenkteeken op te rigten, kwam reeds voor een jaar tot bepaalde vormen, en de kosten, 3500 p. st., werden door vrijwillige bijdragen gedekt. Het bestuur van den spoorweg laat een historische schets van den spoorweg opstellen, om een exemplaar daarvan aan elk dei- gasten present te geven. De tentoonstelling der locomotieven enz. zal zeker hoogst belangwekkend zijn. Beeds is do eerste op de baan gebezigde Stephenson-machine naar het expositie-lokaal overgebragt; waarschijnlijk, zoo mogelijk, zal men daar ook vinden Timotby Hackworth oude sansparei/, welke deel nam aan den befaamden wedren door de Liverpool- en Manchester- Compagnie aangelegd. Zoo ook Iledleys Passing BiUy, naar men zegt het eerste stoomtuig dat op sporen liep, en eenige andere machines, die thans in het Ivensington- museum zijn geplaatst. Men zal alzoo het ontstaan en de geleidelijke ontwikkeling van den locomotiefbouw in bijzon- zonderheden kunnen nagaan. Alle genoodigden krijgen vrijbilletten voor het vervoer over het geheele wijdstrekkende spoorwegnet van den North-Easternde 23,000 aandeel houders dezer maatschappij deelen in deze gunst. Het schijnt dat de ballonnetjes met waterstofgas gevuld, die men als kinderspeelgoed nllerwege op de kermissen vooral verkoopt, niet onschadelijk zijn. Men leest in een Fransch dagblad het volgende: Tegen den avond had een huurkoetsier eene jonge dame met haar 5jarig kind naar het Palais Royal gebragt. Hij wachtte hunne terugkomst af op het plein van het Théatre Francais. Om den tijd op te korten wilde hij eene sigaar opsteken, en, daar het nog al waaide, stak hij het hoofd in 't rijtuig, waarin een vrij groote ballon lag met waterstof opgeblazen, die het kind had laten liggen. Naauwelijks had de koetsier het zwavelstokje in brand gewreven of er ontstond een knal. De ballon was gesprongen en een plotselinge vlam sloeg om het hoofd des koetsiers, die de haren van hoofd en baard verbrandde en hem brandwonden bezorgde. Hij werd in een apotheek geholpen. Onze keukenmeiden plegen reeds razend veel misbaar te maken, als zij een kat, muis of ander snoeperig dier in haar gebied ontdekken; maar men verbeelde zich een dienstmeid, die een tijger in haar keuken vindt. Hoe onge looflijk het ook schijne, dit is te Santa Fé, in de Argen- tijnsche republiek (Zuid-Amerika), gebeurd. Het dier lag kalm voor den haard te slapen, toen do meid in de keuken kwam en zich met groote tegenwoordigheid van geest, zonder eenig geraas te maken, weêr verwijderde, de deur goed digt deed en de huisgenooten en buren verwittigde van de tegenwoordigheid van den gevaarlijken gast, die daarop door het keukenvenster werd doodgeschoten. Daar zijn vel nog nat was, was hij blijkbaar van een der omliggende eilanden komen overzwemmen, maar hoe hij, zonder dat iemand hem had opgemerkt, in de stad was gekomen, is voor ieder een raadsel gebleven. heelt bekend. Beiden hebber, dus volledig bun schuld Dagblad van Zh. en 's Gr. wordt nog bet volgende De daders van den moord, in December 1873 te 's Dage gepleegd, ontdekt. Dank zij de onvermoeide pogingen der justitie is bet haar eindelijk gelukt door bekentenissen tot de overtuiging te komen dat zekere Jut en echtgenoote den moord op mevr. van der Iiouwen en bare dienstbode hebben bedreven. Ziehier nadere bijzonderheden welke wij uit verschillende bladen ontleenen Uit Rotterdam schrijft men o. a. aan het U. D., dd. 11 dezer: „Al eenigen tijd geleden werden Jut en zijn vrouw, die in een der straatjes van twijfelachtige reputatie woonden, door de justitie in bewaring genomen. Reeds kort nadat de moord was gepleegd, was de aandacht op hen gevallen, en waren zij ook te 's Hage gehoord. Men kent echter de minder gelukkige wijze, waarop toen geinstruëerd werd, en het ondervragen leidde tot niets. Jut, die een groote mate van brutaliteit bezit, liet niets los en vertrok kalm naar Amerika. Later teruggekomen ging hij weder naar de Kaap, waar het scheen, dat een onzigtbare hand hein terugdreef naar het vaderland. De goede staat zijner geldmiddelen schijnt op nieuw den achter docht te hebben gaande gemaakt, en toen men genoeg meende te weten, werden ze gepakt. Tal van aanwijzingen werden verzameld en alles in elkaar gezet en geordend door den ijver der heeren mrs. E. J. baron van Lijnden en J. G. Patijn, de eerste als regter van instructie, de tweede als officier van justitie. Een goede veertien dagen geleden bekende de vrouw, gisteren ochtend en eergisteren avond de man. Jut is een jong man, kort van stuk, met levendige oogen, een zekere netheid in houding en voorkomen. Hij was 21 jaren toen hij de misdaad bedreef, hij telt nu 24. Zijn vrouw is een jaar of wat ouder. Vroeger was hij kellner, laatstelijk hield hij een kroegje. Hij alleen is de eigenlijke moordenaar, zijn vrouw was wel in het huis, doch bedreef de dand niet mede, zij heeft het mes niet in handen gehad. De vrouw was in zekeren zin het slagtoffer van den man. Onwillig ging zij mede en een kern van goede beginselen bleef er nog bij haar over. Dit maakte, dat, toen zij aan den invloed van den man onttrokken was en een zachtzinnig maar ernstig onderzoek werd ingesteld, zij eindelijk den last niet meer alleen kon dragen en bekende. Dit werd voor den man verzwegen, doch toen men hem zeide gij licht dit en dat gedaan, antwoordde hij: „dat kunt gij alleen van mijn vrouw weten, heeft zij bekend?" Op de toestemmende beantwoording legde ook hij zijne bekentenis af, die in détails strookte met hetgeen men reeds van elders wist. Hij is daarna echter in een staaf van razernij geraakt, die hem gevaarlijk maakt. Hij heeft toevallen en loopt met het hoofd tegen den muur, terwijl het schuim hem op den mond staat. Meerdere bijzonderheden zal men nu weldra door de openbare behandeling voor het hof van Zuidholland te gemoet zien. De volgende nadere bijzonderheden omtrent den moord, gegrond op de eigen bekentenissen van Jut en diens huisvrouw, worden aan de N. Rott. Crt. nog medegedeeld „Jut's vrouw was vroeger eenige weken in dienst bij mevr. van der Kouwen geweest en na dien tijd meermalen er aan huis gekomen. Op den bedoelden avond is zij met Jut daarheen gegaan. Aldaar in huis gekomen zijnde, heeft Jut de dienstmeid, terwijl zij in de keuken zat, overrompeld en haar den hals afgesneden met een dolk, dien hij te Rotterdam had gekocht. De moord werd zoo snel volbragt, dat de meid in eens nederviel zonder geluid te hebben gegeven. Op het geroep van mevr. v. d. Kouwen, die geraas hoorde en van boven vroeg wie daar was, antwoordde de aanstaande van Jut 'want zij waren tijdens het drama nog niet gehuwd „dat zij er was." Meteen ging zij naar boven en vertelde dat de meid aan een zenuwtoeval leed. Mevr. kwam dadelijk naar beneden, werd eveneens door Jut met den dolk aangevallen en na eene korte worsteling vermoord. Daarna hebben beiden zich den noodigen tijd gegund om zich van de bloedvlekken op handen en kleederen te reinigen. Naar beider verklaringen hebben zij alleen de misdaad volvoerd en den daarmede gepaard gaanden diefstal bedreven. Zij hebben alles wat zij aan geld en effecten meester konden worden, benevens eenige voorwerpen medegenomen, in een onderrok gewikkeld en bij de moeder van Jut in huis voorloopig bewaard, zonder dat deze er iets van wist. Deze gruweldaad werd gepleegd om zich het geld te verschaffen voor hun huwelijk. Na vervolgens in Maart te zijn gehuwd, hebben zij, altoos slechts het gestolen contante geld gebruikende en de papieren achterwege houdende, zich naar New-York hegeven, alwaar zij de gestolen Amerikaansche effecten verkochtten. Vervolgens zijn zij naar de Kaap de Goede Hoop vertrokken, alwaar Jut zich het air gaf van een baron, hetgeen aandacht trok en aanleiding schijnt gegeven te hebben tot het vragen van inlichtingen hier te lande. Van daar gingen zij naar Engeland, waar Jut de Oostenrijksche effecten te geide maakte. Bevreesd voor de bedreigingen van den commissionair in effecten, die verdenking koesterde, vernietigde Jut alle andere papieren en keerde aan den commissionair, op diens verlangen, eene aanzienlijke som geld uit. Tot zoover wat betreft beider bekentenissen. Vervolgens te Rotterdam aangekomen, kocht Jut van het contante geld, hetwelk hij van den verkoop der effecten had overgehouden en gewisseld, eene inschrijving in het Grootboek van f 23,000 en deze daad bragt de politie en justitie op het spoor. De justitie te Rotterdam hield ze dan ook beiden in 't oog en vond eindelijk termen om hen in hechtenis te nemen. Den 16 Aug. is Jut's vrouw tot bekentenis gekomen. Het diepste geheim werd daaromtrent bewaard, totdat laatstleden Woensdag ook haar man beleden. Aan 't ontleend „Reeds meer dan een half jaar geleden ontving de commissaris van politie Beukman een naamloozen brief, waarbij hem berigt werd, dat de politie goed zou doen eens acht te geven op de woning van Jut, wijl zich daar een voorraad goederen van waarde bevond, die argwaan omtrent de herkomst moest opwekken, met het oog op het feit, dat Jut noch zijn vrouw geacht konden worden door arbeid zooveel geld te hebben verdiend. Het vermoeden scheen te zijn opgewekt door het afluisteren van verwijten, welke door leden der familie van den dader elkander naar het hoofd werden geworpen. In overleg met den officier van justitie werden nu onmiddelijk Jut en zijn vrouw door den commissaris van politie in verhoor genomen, doch het mogt dezen niet gelukken Jut tot bekentenis te brengen. Dit eerste verhoor leidde echter tot een gewigtig resultaat. De commissaris had de voorzorg gebruikt van Jut bij zijne komst aan het bureau te doen visiteren, bij welke gelegen heid bij hem gevonden werd een bewijs van afschrijving eener inschrijving op het Grootboek van f 23,000. Jut beweerde echter, dat de inschrijving niet van hem was geweest, maar toen bij een ten huize van Jut door den heer Beukman, geadsisteerd door de inspecteurs Hardenberg en Metz, ingesteld onderzoek een telegram werd in beslag genomen, door Jut uit Amsterdam over eene in schrijving op het Grootboek ontvangen, kon hij niet langer loo chenen, dat de inschrijving van hem was. Op de vraag, hoe hij aan dit geld gekomen was, gaf Jut, door de ondervragers in het naauw gebragt, een zoo schandelijk antwoord, dat wij dit maar zullen verzwijgen. De justitie meende echter nog geen grond te hebben om Jut zonder verdere bezwarende omstandigheden gevan gen te houden en liet hem dus vrij, waarna de politie echter de zaak ernstig bleef onderzoeken. In den boedel van Jut werd door haar o. a. aangetroffen een geschreven gedicht, waarvan vermoed werd, dat het van de hand was van wijlen den heer v. d. Kouwen; eene veronderstelling, welke later bevestigd werd door het getui genis eener naaister, die bij de familie van der Kouwen was werk zaam geweest. Dit document, waarvan het aanwezen bij proces-verbaal werd geconstateerd, was de naaste aanleiding, welke der justitie te Rotterdam, aan wie dat document uit 's Hage was toegezonden, grond gaf om bevel tot gevangenneming van Jnt en zijn vrouw te vragen, zoodat de arrestatie van de daders gelukkigerwijs nog plaats kou grijpen twee dagen vóór het tijdstip waarop zij plan hadden naar Engeland uit te wijken. Inmiddels had de moeder van Jut, door den commissaris van politie Beukman en de beide genoemde inspecteurs verhoord, reeds bekend dat haar zoon en schoondochter den moord zouden hebben bedreven. Bij de instructie der zaak door de justitie te Rotterdam, waren de uit de residentie verstrekte inlichtingen de punten van uitgang om tot de ontdekking van de waarheid te komen. Terwijl wij ons voorbehouden later nog mede te deelen, wat wij omtrent dit bloedig December-drama zullen vernemen, is het ons thans reeds aangenaam te mogen constateren, dat aan de Haagsehe politie de eer moet worden toegekend den eersten lichtstraal te hebben ontstoken, die tot de ontdekking vau de daders der vreeselijke misdaad heeft geleid." Het Vaderland berigt als volgt„Vóór zijne arrestatie te Rotterdam vertoefde Jut hier ('s Hage) bij zijne moeder en toen reeds wekte hij door zijne houding den argwaan van de politie op, die hem in verhoor nam, vooral op het punt van de inschrijving op het Grootboekmen vond toen echter geen reden om hem in arrest te houden. De huiszoeking, hier iu de Jacob-Catsstraat gedaan, na de arrestatie te Rotterdam, -welke laatste voornamelijk geschiedde op aanwijzing van de politie hier ter stede, heeft niets bijzonders opgeleverd. Toen hij te Rotterdam werd gearresteerd, vond men bij hem o. a. een revolver. Jut was in zijne herberg, en wilde juist een glas bier overhandigen aan een zijner gasten. Na de bekentenis zijn de beschuldigden vrij wat rustiger." Na den moord werd alles wat men van waarde vond in een pak bijeengelegd zonder na te gaan wat er was; vandaar dat het briefje van den heer van der Kouwen er tusschen bleef steken en in veiligheid gebragt. Maar hoe verregaand vermetelZe bragten den buit niet dadelijk naar de moeder van Jut (die op de Gedempte Gracht en eerst later in 't Achterom woonde); neen, eerst werd hij in een koffer geborgen ten huize vaneen der bloedverwanten van mevrouw van der Kouwen, bij wie Christina Goedvolk (thans de huisvrouw van Jut) toen diende, hetzelfde familielid, dat des morgens bij de ontdekking van de afschuwelijke misdaad het eerst de woning der verslagene binnentrad. En van daar werd het gestolene naar 't huis vau Jut's moeder vervoerd. Weldra verliet de vrouw van Jut nu haar dienst, en op 's Konings verjaardag, 19 Eebr. 1873, traden de moordenaars in 't huwelijk. Jut was toen pas ruim 21, zijn vrouw 24 jaren. Zij stond tijdens den moord reeds moeder te worden ten derden male; want toen ze te Dordrecht als dienstbode woonde, had zij reeds tot tweemalen toe een kind het leven geschonken; beide kinderen stierven echter, en op dit oogenblik is alleen nog het laatste kind, kort na den moord geboren, in leven en bij familie van de vrouw te Delft besteed. Christina Goedvolk had dus vroeger reeds een zeer onzedelijk leven geleid; maar zij, noch Jut waren ooit in handen der Justitie

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1875 | | pagina 2