1875. N°. 126.
Woensdag 20 October.
33 Jaargang.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Binnenland.
HELDERSCHE
L I
EK KIEUWEDIEPER COURAKT
„W ij huldigen het goed e."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.80.
y 0 ff franco per post - 1.65.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Klken Donderdag; vertrekt de mail naar
Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUWEDIEP, 19 October.
Zr. Ms. schroefstoomscbip Prinses Marie, onder bevel
van den kapt.-luit. ter zee jhr. E. P. E. de Stuers, is in
den vroegen morgen van den 16 dezer van de reede van
Hellevoetsluis vertrokken, met bestemming naar Curayao.
Het vertrek van Zr. Ms. stoomschip Cornelis Dirks,
aanvankelijk bepaald op den 25 dezer, zal niet voor den
1 Nov. plaats hebben.
In de afgelooper. week trof drie huisvaders, in de
uitoefening van hun bedrijf, een verschrikkelijke ramp.
Bij het innemen van lading aan boord van de mailboot
Celebes, brak de borg van den laadboom en geraakte deze
laatste uit den lummel. Een sjouwerman kreeg daardoor
den zwaren last op het hoofd, terwijl een tweede belangrijke
verwondingen bekwam. Beiden zijn in het Marine-hospitaal
opgenomen en liefderijk verpleegd. De eerstbedoelde bezweek
echter en bij den laatste is hoop op herstel.
Een ander werkman, bezig met verwen der buitenhuid
van de mailboot Prins Hendrik, in het drooge dok, viel
van de stelling en bekwam zoodanige verwondingen, dat
hij spoedig overleed.
Door de Commissie tot stichting van Bewaarscholen
alhier, is dezer dagen eene oproeping geschied van sollici
tanten voor de betrekking van directrice aan de met
Februarij of Maart a. s. te openen school.
De examen-Commissie te Haarlem heeft jl. Zaturdag
de hulponderwijzers-acte toegekend aan de kweekelingen
der Rijks-normaalschool alhier, D. J. Ruiter en A. Lievense.
Het volgende heeft zich voorgedaan bij de redding
der ekwipage van het op onze kust gestrande Engelsclie
schip President. Hoewel wat laat, zoo meenen wij toch
dat deze edele daad algemeen bekend moet zijn. Ziehier
het feit: «De vlet was te klein om al de schipbreukelingen
van het ellendig wrak, waarop ze dreven, in eens aan den
Een ltlad uit den lauwerkrans van het
Atsjlnsche leger.
Het was oudejaarsnacht en ofschoon dit menigeen in de christen
heid van de oude en nieuwe wereld aanleiding geeft tot gezellig
zamenzijn, langer en later dan men gewoon is, de binnen den
kraton van Atsjin gelegerde Nederlandsche troepenmagt was reeds
lang in stille rust. Men had dan ook een vermoeijenden dag
achter den rug, want vóór het krieken van den dageraad uitgerukt,
waren de troepen na een hardnekkigen strijd eerst tegen half tien
des avonds in het bivak teruggekeerd.
Toch maakte één plekje van den kraton uitzondering op de
alom heeischende stilte.
Het was de aloude Vorstelijke begraafplaats, binnen welker twee
meters dikken ringmuur, tusschen de grootschemausolea.de bamboezen
hutten stonden van de kommandeerende officieren der artillerie en
genie en van den assistent-resident. Eustig en onbeschrijfelijk lief
was dit verblijf, gelegen als het was onder het lommer van een
eeuwenouden vijgenboom, waarvan de stam door twee-en-twintig
onzer zwaarste sappeurs ternauwernood was te omspannen.
Behalve den assistent-resident waren op gezegden avond, in het
late uur nog vereenigd een tiental meest hoofd- en stafofficieren.
De gebeurtenis van den dag maakte het hoofdonderwerp uit van
de gesprekken, en vroolijk ging de beker rond.
En terecht bestond hiertoe aanleiding.
Het door den vijand voor onoverwinnelijk gehouden gebied van
den Iman van Longbattah met zijn stevige verdedigingswerken, zijn
rijke kampongs en uitgestrekte rijpende rijstvelden, en bovenal zijn
versterkte heilige moskee was op dien laatsten dag des jaars in
onze handen gevallen. Zwaar en buitengewoon hevig was de strijd
geweest, en geen wonder. De beide gidsen toch, een zeer ver
trouwd Arabier, die vroeger menigmaal aldaar handel dreef en ons
thans tot spion diende, zoomede een kort te voren uit de vijande
lijke gelederenge deserteerde Atsjinees verhaalden ons, dat Panglima
Palim, zoowei voornaamste Staatsman als gevreesd legerhoofd, en
Toeankoe Hassira, de hoofd-pretendent voor het Sultanaat, beiden
sedert de laatste weken zich gewoonlijk ophielden in Longbattah.
Op gezette tijden zouden zij, volgens beweren van diezelfde gidsen,
met den Iman verschillende malen gewichtige vergaderingen gehouden
hebben binnen de moskee, en bovendien hadden zij de twee voor
naamste versterkingen van het gebied zelf doen bouwen en naar
hun naam benoemd, ten einde die persoonlijk te verdedigen bij
een aanval onzerzijds.
Onze opperbevelhebber, de kolonel Pel, zoo bekend wegens den
goeden slag, dien hij steeds op het gunstigste oogenblik weet te slaan
om afbreuk te doen aan den vijand, had ook thans niet misgetast,
toen hij den 31 Dec. 1874 uitkoos om de zoolang begeerde prooi,
het machtige Longbattah, te vermeesteren. Ofschoon het bleek,
vasten wal te brengen. Een deel dus moest bij de eerste
reis achterblijven. «Weet je wat,» zegt een van de vlet-
1 terlui, «die kerels hebben het van nacht al hard genoeg
1 gehad. Ik blijf bij het zootje dat geduld moet hebben.
Dan kan er vast een man meer op de vlet en de achter
blijvers houden wat meer courage, als ik hun den tijd wat
kort.» En zoo gezegd, zoo gedaan. De brave zeerob stond
zijne plaats in de vlet vrolijk aan nog een schipbreukeling
af, en deelde met de rest op het wrak welgemoed het
doodsgevaar, tot dat de vlet gelukkig de eerste reis had
volbragt en de anderen kon afhalen.»
Jl. Zondag avond hebben drie kolonialen zich op het
strand te Huisduinen meester gemaakt van een nieuwe vlet,
met zeil- en roeituig, en zijn daarmee in zee gestoken,
met het doel om te ontvlugten. Men ontdekte hen, toen
zij reeds ver in zee waren. Naar de rigting die men hen
zag nemen is het bijna zeker dat zij in de Zuidergronden
zullen zijn omgekomen. Een der kolonialen heeft bij de
Fransche marine gediend en kende zich zeker genoeg
zeemanschap toe om een dergelijk waagstuk te ondernemen.
Naar men verneemt, bestaat bij het departement van
Marine het voornemen de daggelden der mindere geëm-
ploieerden op de verschillende Rijkswerven aanmerkelijk te
verhoogen.
De St. verneemt, dat in de bewapening der schroef-
stoomschepen 1 kl. Atjeh en Tromp, in aanbouw op 's
Rijks-Marinewerf te Amsterdam, een wijziging is gebragt.
In plaats van met 1 getrokken kanon van 23 cm. (in het
midden van het dek) en 2 van 13 cm., alle drie vóór
laders, zullen zij nu bewapend worden met 6 getrokken
lange kanonnen 17 cm., achterladers, waarvan een vooruit,
1 achteruit en 4 in de zijden op het kuildek zullen worden
geplaatst, terwijl zij de 4 getrokken kanonnen van 12 cm
achterlaad toch blijven behouden. Door deze wijziging ver
liezen zij wel 3 zwaardere kanonnen, doch winnen daaren
tegen 3 vuurmonden, waardoor natuurlijk hunne weerbaar
heid wordt verhoogd.
De Arnli. Cour. deelt o. a. de volgende statistische
bijzonderheden omtrent Venezuela mede: De republiek
gaat gebukt onder een zeer grooten schuldenlast: het bin-
Het bovenstaande, aan het dagblad „het Vaderland," uit Indië
toegezonden, is ontleend aan een onuitgegeven dagboek van een
officier, die geruimen tijd in Atsjin heeft vertoefd.
dat de twee tot dat einde uitgerukte kolonnes, ieder ter sterkte
van een bataillon infanterie en een batterij bergartillerie, voldoende
bleken te zijn geweest tot het behalen van de zege, kan. toch een
oogenblik van den strijd aangewezen worden voor ons zoo uitermate
hachelijk, dat het: „to ie or not to be" van een der bedoelde
kolonnes werkelijk op het spel stond. Mocht de lezer op den
bovengenoemden laten oudejaarsavond voorzien van den ring van Gyges,
hebben kunnen doordringen in het gezelschap, dat op de Vorstelijke
begraafplaats was vergaderd, hij zou uit de verschillende gesprekken
het navolgende hebben vernomen omtrent het zooëven bedoelde
hachelijke gevechtsmoment.
Omstreeks het midden van den dag had de kolonne van den
majoor der infanterie van der Meer, door het nemen van de ver
sterking Panglima Palim voorgoed vasten voet gekregen in Long
battah. Het geheele bataillon was in en om die veroverde versterking
vereenigd en rustte eenige oogenblikken uit van den geleverden
strijd.
De batterij bergartillerie, gekoramandeerd door kapt. Souman, en
de ambulance waren gelegerd op een verhevenheid in de rijstvelden
op 400 meters van en in den rug van de door de infanterie
ingenomen positie.
Op diezelfde verhevenheid bevond zich de opperbevelhebber met
zijn staf, waaronder de kommandant der artillerie en genie.
Vermits het al spoedig bleek, dat de vijand nog bleef stand
houden in een tweede naastbijgelegen versterking, werd door den
opperbevelhebber een zijner adjudanten afgezonden ter overbrenging
van den last aan den majoor van der Meer om ook die sterkte
te nemen.
Waarschijnlijk door een plaats gegrepen misverstand ging genoemde
hoofdofficier met zijn bataillon de bedoelde versterking voorbij en
bleef (door de wildernis en het digt geboomte voor het oog van
den staf onzigtbaar) doormarcheeren, totdat hij deboucheerde nit
Longbattah en op een paar duizend meter verder de rijstvelden
overtrok in de rigting van de naastbijgelegen kampong Lampermej.
Deze manoeuvre was ons bijna noodlottig geworden. De vijand
toch, rauwelijks bemerkt hebbende dat de majoor van der Meer
aftrok zonder de reeds genomen sterkte bezet te houden, maakte
gebruik van het zeer begroeide en bedekte terrein om ongemerkt
zelf weer zich daarin te nestelen.
Onmiddellijk werden de batterij en de ambulance het mikpunt
van 's vijands vuur en werd het den opperbevelhebber duidelijk,
dat er een schromelijk misverstand had piaats gegrepen, waarvan de
gevolgen niet te overzien waren.
De batterij artillerie, de ambulance en de staf toch waren afge
sneden van het bataillon infanterie, dat door de wildernis zijn voor
ons gelieimzinnigen tocht voortzette. Al heviger en heviger werd
het vuur van de in de prijsgegeven sterkte meer en meer zich verza
melende Atsjineesche strijders op dat afgesneden gedeelte der kolonne.
De batterij en de ambulance hadden ieder slechts twee sectiën
infanterie tot haar dekking, te weinig om onder deze omstandigheden
iets ter verdediging te kunnen uitrichten.
Reeds vielen verscheiden gewonden, en de seinen ter terugroeping
van het bataillon-van der Meer konden niet verstaan worden, zóó
nenland heeft 16) millioen, het buitenland heeft 46| milli
oen «Venezuelanos» te vorderende Venezuelano staat onge
veer gelijk met een rijksdaalder of vijf frank). Gedurende
jaren is er noch aan rentebetaling noch aan aflossing gedacht,
zoodat Venezuela feitelijk in staat van faillissement ver
keert; sedert liet vorige jaar evenwel is de rentebetaling
althans weder begonnen, doch het crediet van de republiek
blijft zeer klein. De weerkracht van Venezuela is niet
veel grooter dan zijn crediet; sedert twee jaren is de alge-
meene dienstpligt ingevoerd en de president rekent, dat hij
thans 10,000 man onder de wapenen kan brengen, maar
de toestand van liet leger kan niet beter worden gekarak
teriseerd dan door het feit, dat daaronder meer dan vier
duizend officieren met den rang van generaal zijn, behalve
een aantal andere officieren, terwijl de uitgaven voor het
Departement van Oorlog en Marine te zamen niet meer
dan 575,000 Venezuelanos bedragen. De Venezulaansche
vloot bestaat uit zes oude houten stoomschepen met 21
vuurmonden en uit eenige gewapende sloepen.
In de zitting, door de Tweede Kamer den 11 dezer
gehouden, is verslag uitgebragt over een verzoekschrift, dat
voor de houders van noodlijdende buiten]andsche effecten
zeer gewigtig is. De heer Corver Hooft las namelijk, als
lid der commissie voor de verzoekschriften, o. a. het vol
gende voor:
«Bouman en zes andere ingezetenen van Amsterdam,
waarbij zich later een aantal ingezetenen van verschillende
oorden des rijks schriftelijk gevoegd hebben, vestigen de
aandacht uwer vergadering op het onderzoek voor eenige
maanden door eene commissie uit het Lagerhuis in Enge
land ingesteld naar de voorwaarden, waarop in dat land
buitenlandsclie leeningen zijn aan de markt gebragt, en naar
de oorzaken, die tot staking van de betaling van rente en
kapitaal dier leeningen hebben geleid. Adressanten ver-
meenen, dat het noodig is ook hier te lande zoodanigen
maatregel te nemen. Zij verwijzen hoofdzakelijk naar de
St. Vincent- en Brainard-spoorwegleeningen, als een bewijs,
dat de emitenten door schoone voorspiegelingen, die echter
naderhand gebleken zijn ongegrond te zijn, onze landge-
nooten bewogen hebben hunne gelden in die leening te
hevig was ook hij op dien verreu afstand in een vuurgevecht met
den vijand gewikkeld.
De oogenblikken verliepen. Goede raad was duur, en steeds
hachelijker werd onze positie.
Het wanhopige van den toestand inziende, treedt plotseling de
kommandant der artillerie, majoor van Zijll de Jong, vóór en vraagt
den opperbevelhebber machtiging om de in 's vijands handen terug
gevallen versterking te hernemen.
Even kort als de gedane vraag, luidt ook 's bevelhebbers
toestemmend antwoord, en onmiddellijk wordt uitvoering gegeven
aan het stoute waagstuk. Ongeacht het zeer ongunstig terrein en
de moerassige rijstvelden, stijgt van Zijll de Jong te paard, trekt
de sabel en verzamelt een gedeelte van de tot bedekking aangewezen
infanterie, wellicht een 60 tal manschappen, allen met uitzondering
van de daarbij ingedeelde officieren en een gedeelte van het kader
Javaansche soldaten, eerst twee weken te voren op het terrein des
oorlogs aangekomen en thans voor het eerst tegenover den vijand
geplaatst. Majoor van Zijll de Jong maakt hen in een paar woorden
bekend met de roemvolle, doch gevaarvolle taak, die zij hebben te
volbrengen, en laat ir.tusschen de batterij positie nemen tegenover
de versterking en een snelvuur met granaten openen. Nog hoor ik
de woorden, daarbij tot de kanonniers gericht: „Opgepast, jongens!
't Is je eigen kommandant, die er op afgaat!" Nu klinkt ook het
voorwaarts uit zijn mond, en het troepje infanterie verspreidt zich
„en tirailleur,"{(als vormde het de keten om een grootere kolonne,
die (in dit geval denkbeeldig) straks uit den achter de batterij
gelegen kampong-rand zal te voorschijn komen. Al vurende gaat
die tirailleurlinie voort met een vasten tred, als gold het een gewone
exercitie. De sawahs zijn diep, zoodat men tot halverwege de knie
in den modder zakt; de rijpende halmen staan hoog; doch niets kan
den gang en de goede orde verstoren, waar kommandant en officieren
den troep op zoo voorbeeldige wijze voorgaan. Onze granaten
vliegen sissend door de lucht en springen alle binnen de vijandelijke
versterking. Zichtbaar worden de verdedigers in hun vuur belemmerd.
Er zijn oogenblikken, waarop zij zich zelfs niet meer boven de
borstwering durven vertoonen. Van dit gelukkig voordeel maakt
van Zijll de Jong gebruik om in den looppas te doen overgaan.
Nog slechts 100 schreden verder en de borstwering is bereikt!
Kapt. van Ham nadert met de andere helft der tirailleurs ter
rechterzijde, luitenant Lawick van Pabst met de andere helft ter
linkerzijde. De looppas gaat in een wilden storm en men worstelt
zich heen door de versperringen, welke de vijand steeds op zoo
meesterlijke wijze om zijn versterkingen weet aan te brengen.
De brave korporaal von Schmidt kapt een opening in de gedoomde
bamboehaag en geeft daardoor aan den sergeant Angen ent gelegenheid
om rechts het eerst op de borstwering te klimmen. De luit. Lawick
van Pabst, op den voet gevolgd door den fuselier Macharie, is ter
linkerzijde het eerst binnen. Ook sergeant van Swieten en korporaal
Bamberg ziet men onder de eersten. Wel biedt de vijand nog een
oogenblik wederstand, doch overbluft door de stoute daad en wellicht
een krijgslist onzerzijds vermoedende waardoor hij tusschen twee
vuren zou kunnen geraken, wankelt hij een oogenblik en verlaat
in overhaaste vlucht zijn zoo gewichtige stelling. Met verlies van