1875. N°. 133. Vrijdag 5 November. 33 Jaargang. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Eene noodzakelijke aanvulling van ons belastingstelsel. Binnenland. HELDERSCHE EK NIEUWERIEPE! COURANT. „W ij huldigen het goed e." Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal 1 30. p franco per post - 1.65. Bureau: MOLENPLEIN N°. 163. Prijs der Advertentiën: Van 14- regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaats-ruimte berekend. Klken Donderdag; vertrekt de mail naar ©ost-Indië. Laatste ïigting 's avonds 6 uur. Het is eene sinds jaren erkende waarheid, dat onze belastingen niet voldoen aan de eischen des tijds. De meesten onzer belastingwetten hebben eene plaats gekregen in het Staatsblad, toen de telkenjare terugkeerende tekorten op de rekeningen en de begrootingen, alle andere over wegingen deden achterstaan bij de noodzakelijkheid om de de schatkist te vullen. Een doel, dat evenwel niet bereikt is. Indien niet de baten uit het Indisch cultuurstelsel, indien niet in de laatste jaren de steeds stijgende prijs van de koffij, onze financiën waren te hulp gekomen, dan zouden wij reeds lang gedwongen zijn geweest onze belas tingen te herzien en meer productief te maken. In de politiek vooral is uitstel zelden afstel. Het tekort op onze begrooting van 1876 is, blijkens het voorloopig verslag, reeds op 9 millioen geraamd geworden, en dit nadeelig verschil tusschen inkomsten en uitgaven zou nog grooter zijn geweest, indien niet met terzijdestelling van vroegere voorzigtigheid, de inkomsten bijna gelijk aan de opbrengsten van 1874, dus zeer hoog, waren geraamd. In deze omstandigheden heeft de Tweede Kamer eene spoorwegwet aangenomen, die zeer veel geld eischen zal, alvorens te zijn uitgevoerd. Niemand weet, want dat is het ongeluk van deze wijze van aanleg van spoorwegen, wat de nieuwe lijnen kosten zullen en wat ze zullen opbrengen. Niemand, of zij in eenige jaren 80, of 100, of 120 millioen zullen vragen van de schatkist. Maar wat wij allen weten, is, dat daarmede de reeks van buiten gewone staatsuitgaven niet gesloten zal zijn. De droog making van de Zuiderzee is ons toegezegd, en de milli- oenen voor de uitvoering van de vestingwet moeten nog gevonden worden, om van de dringende reorganisatie van ons geheele legerwezen, en de verbetering der Indische administratie niet eens te spreken. In deze omstandigheden dan zoude het onverantwoord zijn, wanneer wij ons belastingstelsel met zijne in vele opzigten verouderde heffingen, men denke bijv. aan de patentwet, en zijne gebrekkige logica, waarvan diezelfde wet overvloedige staaltjes oplevert, ongewijzigd lieten bestaan, en afwachtten totdat de nood aan den man ge komen zal zijn. Daartoe is het niet voldoende, dat telken jare de minister van Financiën door de Tweede Kamer in gebreke wordt gesteld, en telken jare de minister weêr geheim zinnige beloften doet, en plannen tot herziening laat door schemeren. Daartoe moet meer dan gesproken, gehandeld worden. Nu is echter genoeg gebleken, de treurige geschiedenis van de sinds meer dan twaalf jaar aan de orde zijnde herziening der wet op de regterlijke organisatie, levert er het onomstootelijk bewijs van, dat zooals onze regerings machine bestaat en werkt, van de Wetgevende Magt niet te verwachten is, dat zij eenig onderwerp van wetgeving op nieuw, volledig en logisch, van den grond uit reor- ganiseeren zal. De belangen, met eiken bestaanden toestand zamengeweven, zijn magtig genoeg om elke geheel nieuwe regeling, ook de uitstekendste te verhinderen, en het zal wijs zijn, ook bij de herziening van ons belastingwezen, ons reeds dadelijk tevreden te stellen met datgene, waar mede wij ook na jaren vruchteloos pogen om tot iets beters te komen, genoegen hebben moeten nemen bij de regterlijke organisatie, namelijk het aanbrengen van wijzigingen en verbeteringen aan de bestaande wetten. Onder de meest noodigen behoort dan eene wijziging in de belasting op de successie. Die belasting, wordt, zooals bekend is, «geheven van alles wat geërfd of verkregen wordt in den boedel van een ingezetene des Rijks,» met dien verstande, dat het percents gewijze te betalen regt hooger wordt, al naarmate de ver krijger den erflater in verderen graad van bloedverwant schap heeft bestaan. De logische gedachte van deze belasting is natuurlijk dezede Staat zal een deel van de algemeene inkomsten genieten. Die worden het gemakkelijkst dan betaald, wanneer de eigendommen, die de algemeene inkomsten opleveren, bij versterf in andere handen overgaan, en het gemakke lijkst dan, als de verkrijger het minst regt had, of de minste rekening kon maken op de goederen, die hem als erfenis in den schoot vallen. De successie-belasting is dus niets anders, dan eene eigenaardige vorm van inkom- «<en-belasting, die echter niet jaarlijks, niet op vaste ter mijnen opeischbaar wordt, maar ten gerieve van de belas tingschuldigen in één termijn, en dan opgevorderd wordt als zij het best betalen kunnen. Dit komt nu ook werkelijk op hetzelfde neêr, mits alle goederen, alle bezittingen van tijd tot tijd verërfd worden. De Staat kan dan aannemen, dat alle goederen door elkaêr genomen gemiddeld in zeker tijdvak, bijv. 25 of 30 jaar, door overlijden van eigenaar veranderen, en dat eveneens, als men den termijn maar lang genoeg neemt, bijv.200 of 300 jaar, alle goederen even dikwijls in de regte lijn, als in de zijlijn, even dikwijls in verschillende graden geërfd zullen zijn. Redeneerde men zoo niet, dan zou de successie-belasting niet alleen hoogst onbillijk, maar tevens ongrondwettig geacht moeten worden te zijn. Want de grondwet verbiedt elk privilegie in belastingzaken, verbiedt dus ook eene belasting, die sommige goederen vrijlaten, de anderen zeer zwaar treffen zou. Iedereen kent voorbeelden van huizen en landerijen, die van grootvader op zoon en kleinzoon verërfd zijn, en waarvan alzoo in honderd jaar geen successie-regt is betaald, nevens voorbeelden van andere huizen en landerijen, misschien naast de eersten gelegen, waarvan in één jaar tweemalen het hoogste regt van 10 procent van de waarde is betaald. Dit verschil is alleen dragelijk en geoorloofd, als men aanneemt, dat in een volgend tijdvak het omgekeerde plaats zal hebben, en over het algemeen na verloop van groote tijdsruimte blijken zal, dat van beide huizen, en beide stukken land evenveel is betaald. De successie-wet is van 1817. Hoewel bij latere wetten gewijzigd, is het beginsel niet veranderd. Wat nu in 1817 eene juiste redeneering mogt heeten, is met elk volgend jaar meer in strijd gekomen met den feitelijken toestand. Kon men in 1817 zonder groote onwaarschijnlijkheid aan nemen, dat alle goederen in Nederland zouden blijken gelijkelijk in deze belasting te dragen, thans in 1875, is het niet meer mogelijk te ontkennen, dat hoogst belangrijke gedeelten van het nationaal vermogen niet bijdragen in deze belasting. Daaraan zijn voornamelijk twee redenen schuld, de eerste en thans nog de voornaamste ligt in de uitbreiding der namelooze vennootschappen, de tweede in de toename der zedelijke ligchamen, en daar onder voornamelijk de geestelijke corporatiën. Alle groote zaken, handels-ondernemingen en fabrieken eischen in dezen tijd kapitalen, die slechts zelden bijzondere personen bijeen kunnen brengen, maar die alleen in den vorm van maatschappijen op aandeelen, ter beschikking van de industrie kunnen worden gesteld, en alles wat maatschap pijen bezitten, is, zoolang deze bestaan, onttrokken aan deze belasting. Een enkel voorbeeld zal dit duidelijk doen uitkomen. Ons land telt ongeveer evenveel inwoners, als zijne oppervlakte hectaren groot is. Gemiddeld moet dus bij het overlijden van ieder Nederlander van de waarde van een bunder successie worden betaald. Na 1817 zijn onze spoorwegen aangelegd; de daarvoor benoodigde grond, die nu der Ilollandsehe Spoorweg-Maatschappij, der Rijnspoorweg-Maatschappij, en aan de Centraalspoorweg- Maatschappij behoort, heeft sedert den bouw dier wegen geen successie betaald, en zal 't vermoedelijk ook nooit weer betalen. Ja, in zeer veel gevallen heeft men het volkomen in zijne magt om goederen aan de toepassing der wet van 1817 te onttrekken. Als de leden van eene vereeniging tot nut of vermaak het gebouw, waar zij ver gaderen, ten name stellen van een der leden of van den kastelein, moet de belasting bij het overlijden van dien eigenaar worden voldaan, vragen zij regtspersoonlijkheid, en de erkenning wordt nooit geweigerd, dan kunnen de leden uitsterven, en weêr aangevuld worden, geheele geslachten van kasteleins elkander opvolgen, zonder dat de schatkist ook maar eene penning belasting heft. Dit feit wordt door niemand bestreden. Alleen pleegt men te zeggen, dat het kwaad minder groot is, dan het schijnt, daar toch de aandeelen dier handels-vennootschappen en maatschappijen in de geërfde boedels worden weer gevonden, en dan toch de belasting op die wijze voldaan wordt. Maar dit is onjuist, reeds omdat het betrekkelijk gemakkelijk is en veelal gebeurt roerende goederen aan de toepassing der belasting te onttrekken, maar vooral ook omdat de belasting geheven wordt naar de waarde dier aandeelen, en moge die al bekend zijn van de zoo- danigen, die aan de beurs verhandeld wordende eene vaste koers hebben, van de groote meerderheid hangt de taxatie geheel af van den willekeur der erfgenamen. Wat nu de zedelijke ligchamen betreft, de godsdienstige en liefdadige corporatiën en vereenigingen, zij mogen voor het oogenblik nog slechts in de tweede plaats genoemd behoeven te worden, hun aantal neemt in ons land zoo verbazend snel toe, dat de tijd niet verre meer is, dat in deze handen, de eigenlijk gezegde «doode» hand, meer vaste goederen zullen vereenigd zijn, dan waarop de gezamenlijke industriëele vennootschappen kunnen bogen. Het is waar, reeds in 1817 bestonden er stichtingen van kerkelijken en liefdadigen aard, op wier bezittingen de successie-wet nimmer zou worden toegepast. Maar zij waren weinigen in getal, en de uitsluitend liefdadige strekking harer instelling, maakte de uitzondering begrij pelijk en verschoonbaar. Sedert vermeerderde het getal kloosters, en kerkelijke, niet liefdadige, stichtingen zeer, in het laatste jaar worden bijna dagelijks goederen aan gekocht door geestelijke corporatiën, die om politieke redenen het verblijf in Nederland, boven dat in Duitschland verkiezen. Dat wij deze geloofsgenooten van een goed deel onzer medeburgers gastvrij ontvangen, is begrijpelijk en overeenkomstig onze landswetten, maar dat wij hen vrijstellen van eene belasting, die wijzelf betalen, is onge hoord en kan niemand eischen. Wel heeft men regt te verlangen, dat de te nemen maatregel algemeen zij, en alle goederen treffe, die niet door individuen, maar door maatschappijen, corporatiën en zedelijke ligchamen, van welken aard ook, worden bezeten. Indien dan de herziening onzer belastingwetgeving ter hand genomen wordt, - en het is noodig, dat het gebeure dan zal een van de eerste verbeteringen die de Wet gevende Magt geroepen is tot stand te brengen deze zijn, dat de successie-wet worde aangevuld met zoodanige bepalingen als strekken kunnen om den Staat van de goederen «in de doode hand» eene gelijke belasting te verzekeren, als van het eigendom van ieder onzer gehe ven wordt. HELDER en NIEUWEDIEP, 4 November. Zr. Ms. ramtorenschip Prins Hendrik wordt met spoed gereed gemaakt om naar Indië te kunnen vertrekken. Reeds is men bezig de kap af te nemen. Ten behoeve onzer Marine is bij de firma Yarrow Dudley en Co., te Londen, een stoomvaartuig gebouwd, voorzien van al zoodanige inrigtingen, als strekken kunnen om het leggen en behandelen van torpedo's te bespoedigen en te vergemakkelijken. In de vorige week heeft de proeftogt plaats gehad, waarbij is gebleken, dat het vaartuig aan de vereischten voldoet. Eerstdaags wordt het hier verwacht. De 2de luits. A. Berends en P. J. Wijmans, van het 7de reg. infanterie, zijn voor den tijd van vijf jaren gedetacheerd bij het leger in Oost-Indië. De Staatscourant van 3 dezer behelst het volgende: «Tengevolge van het afbreken der diplomatieke betrek kingen met de Nederl. regering door den Venezuelaanschen gezant bij het Nederl. hof, is de vertegenwoordiger van Zr. Ms. regering uit Carracas teruggeroepen. Hij heeft Venezuela reeds verlaten.» Het Vaderland verneemt, dat het escader, onder bevel van den kapt. ter zee W. C. Klis, het Engelsch kanaal verlaten hebbende, koers zal zetten naar St. Thomas en de divisie-kommandant aldaar per mail in overleg zal treden met den gouverneur van Cura9ao, of zijne tegen woordigheid aldaar vereischt wordt; zoo niet, dan zal de oefeningstogt voortgezet worden. Den 1 Jan. a. s. even wel zal het escader zich te Curafao moeten bevinden en verdere orders afwachten. Daar de onderhandelingen met Venezuela nog gaande zijn, kan men tot geen beslissenden stap overgaan en zal de tegenwoordigheid van Nederl. oorlogschepen in de Venezuelaansche wateren gemeden moeten worden. De bewapening van het Zilveren Kruis en de Leeuwarden is zeker voldoende, ingeval men er tegen Venezuelaansche schepen of batterijen gebruik van mogt maken. Het eerste schip heeft op zijn halfdek vier getrokken 18 cM. a pivot staan en op het voorschip acht getrokken 16 cM. kanonnen. De Leeuwarden heeft eveneens niets dan getrokken zwaar geschut aan boord. De Cornelis Dirks, benevens de Princes Marie en 't Loo, bezitten daarentegen ook nog gladde vuurmonden. De Hooge Raad heeft jl. Maandag, overeenkomstig de conclusie van het O. M., bekrachtigd eene uitspraak van de arrondissements-regtbank te Rotterdam, waarbij van alle regtsvervolging is ontslagen B. V. te Vlaardingen, ter zake dat hij in Febr. jl. in de touwslagerij van v. d. B. aldaar, zonder goedkeuring of medeweten van den bestuurder van die touwslagerij, zijn achtjarig zoontje heeft gebezigd tot het draaijen van een wiel bij den arbeid. De regtbank oordeelde dat dit feit niet strafbaar was, omdat de arbeid, door den achtjarigen jongen verrigt, geschied is ingevolge het bevel van zijn vader, krachtens de vaderlijke magt, en daardoor geen dienstbetrekking tusschen dat kind en wien ook is ontstaan, zoodat er van indienststelling en in dienst hebben, in den zin der wet, ten deze geen sprake kan zijn. Bedankt voor het beroep naar de Ilerv. gemeente te Utrecht door dr. J. Riemens, te Driebergen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1875 | | pagina 1