1875. N°. 148.
Vrijdag 10 December.
33 Jaargang.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Binnenland.
HELDERSCHE
EN MEI WEIMEPER COURANT.
„W ij huldigen het goed e."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal 1.80.
u bii franco per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag; vertrekt de mail
Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUWEDIEP, 9 December.
Naar wij vernemen wordt Zr. Ms. stoomschip Aruba
gereed gemaakt om naar West-Indië te vertrekken.
Een bij het departement van Koloniën uit Indië ont
vangen telegram van den 1 dezer meldt het volgende
berigt van generaal-majoor Pel, van den 23 Nov.
«De gezondheidstoestand is gunstig; cliolera-gevallen
komen niet voor.
Een vijandelijke aanval op Sinangri en Lampit is afge
slagen. Eene bende Atsjinezen, die in den nacht van 21
op 22 Nov. in Missigit Longbattah was binnengedrongen,
werd verdreven met achterlating van 5 dooden en eenige
wapenen; daarbij werden gewond de luits. de Steenhuijsen
en Simmermacher, 10 mindere militairen en eene vrouw.»
Volgens particuliere berigten uit Asjin ontvangen
zou er kans bestaan dat de spoorbaan te Atsjin in den loop
van het jaar 1876 gereed kwam; zouden het brood en de
wijn er slecht, maar de andere levensmiddelen uitmuntend
zijn; verder moet de ijsmachine aldaar uitmuntend werken
en eene voldoende hoeveelheid ijs afleveren. Op een der
posten wilde men uit een 12duims mortier eenige granaten
naar den vijand werpen, toen eene granaat, juist in den
mortier geplaatst, vuur vatte. Een adjudant-onderofficier bij de
artillerie wierp den mortier om, vatte de brandende granaat
op, en wierp haar over de borstwering, waar zij sprong
zonder eenige schade te veroorzaken.
Z. K. H. de Prins van Oranje heeft het eere-voorzitter-
schap aangenomen van de Nederl. commissie voor de in
1876 te Brussel te houden tentoonstelling d'hygiène et de
sauvetage.
Het Fransche weekblad le Cultivateur verzekert, dat
tusschen de Europesche regeringen onderhandelingen gevoerd
worden over het in gebruik stellen van internationale post
zegels. Niet alleen in het algemeen, maar ook in het
bijzonder belang schijnt de maatregel zeer gewenscht: ook
Klaas Lakemacher.
Weinige oogenbiikken daarna klonken voetstappen op den gang;
Klaas vermande zich en droogde zijne tranen. Hij stond van den
rand van den koffer, waarop hij gezeten had, op, legde de ver
schillende zaken op hunne plaats en sloot den koffer op het
oogenblik dat het dienstmeisje met een sjouwerman binnenkwam.
Hij gaf hem het adres der dame. „Ik dien eerst wel een wagen
te halen en iemand om mij te helpen, want de koffer is voor één
man te zwaar."
Klaas betaalde het meisje de rekening en spoedig daarop werd
de koffer naar beneden gedragen. Het was Klaas alsof eene
lijkkist werd weggedragen, de doodkist van zijn verloren geluk.
Zoodra de menschen den trap af waren, nam hij een bundeltje
uit den hoek van de kamer, en haalde daaruit een eenvoudig
wintercostuum, zooals men het in een magazijn van gemaakte
kleederen kan koopen.
Snel verwisselde hij het met de zwarte kleeding, die hij tot nu
toe gedragen had, hing die over de leuning van de sofa en legde
vijf thaler op de tafel. Toen nam hij een ander bundeltje op,
dat niet zoo groot was, benevens een knoestigen stok, blies het
licht uit en verliet zoo stil mogelijk de kamer.
Niemand zag hem naar beneden gaan en door den flaauwver-
lichten gang het huis verlaten.
Een uur later kwamen de sjouwerlieden terug. Men opende
de kamer van Klaas Lakemacher, stak het licht aan en vond de
vijf thaler. Behalve dat vond men niets als de zwarte kleederen,
die het dienstmeisje medenam.
„Misschien komt hij 4 wel terug," zeide zij. Maar hij keerde
niet weder.
Terzelfder tijd liep Klaas Lakemacher het perron van den
spoorweg naar Potsdam op, en stapte in den trein. De wind
gierde, en hij drukte zijne muts zoo diep in de oogen dat bijna
niets van zijn gelaat te zien was.
Arme Klaas Lakemacher!
De winter was voorbij, en de lente in Poggnitz begonnen.
De kreupele kleermaker, die van Klaas geërfd had, was lang
zamerhand gewend geraakt aan het denkbeeld, dat hij iets in de
wereld bezat, dat nog nooit iemand in zijne familie had gehad,
namelijk een huis met tuin. Hij had het geschenk van den hemel
aangenomen, als de bedelaar die de aalmoes in zijn zak steekt,
gelukkig met het bezit en zich weinig bekommerende om den
gever. Bovendien had hij Klaas Lakemacher zoo goed als niet
gekend. Er bestond dus voor hem geen enkele reden om al de
toestellen die bij den haard stonden, te behouden. Zij werden
voor oud roest verkocht, en de kinderen speelden zoolang met het
glaswerk totdat het aan scherven buiten op den hoop werd geworpen.
Ook vele mijlen bezuiden Poggnitz, in het dorp Wachau, dat
midden in eene vlakte lag, was het lente geworden. Dit dorp
bezat drie merkwaardigheden, vooreerst een kerktoren, die den
vorm van een kurassiershelm had, ten tweede een grafelijk slot
als internationaal betaalmiddel van kleine geldelijke bedragen
zonden dergelijke postzegels van onbetwistbaar belang zijn.
In het tijdperk van 4 weken, 31 Oct. tot 27 Nov.,
zijn, blijkens ingekomen ambtsberigten, door longziekte
aangetast: in Zuidholland 33, in Noordholland 1, in Utrecht
6, in Friesland 12, in het gelieele Rijk 52 runderen. In het
vorige tijdperk van 4 weken waren 108 runderen door
die ziekte aangetast.
Ds. Kindermann alhier en ds. Grottendieck te Alkmaar
komen voor op het zestal bij de Evang. Lutli. gemeente
te Leeuwarden.
Tot hulponderwijzeres aan de openbare gemeenteschool
te Beverwijk is benoemd mej. A. W. Looze, te Hoorn.
Jl, Maandag morgen omstreeks 9 ure ontstond brand
op de boerenplaats van en bewoond door de wed. P.
Grootes, op de Nes onder Schagen. Door den feilen O.N.O.
wind aangewakkerd, nam de brand zoodanig toe, dat aan
behoud van de plaats niet te denken viel en zij tot den grond
met de zich daarin bevindende landbouwproducten afbrandde.
Daar de brand op een zolder door het broeijen van een
partij haver schijnt ontstaan te zijn, had men gelegenheid
het vee van de stallen naar buiten te drijven en eenige kost
bare voorwerpen te redden. Gelukkig was de wind Oost
geworden, waardoor de in de onmiddellijke nabijheid
gelegen boerenplaatsen, hoewel niet zonder moeite, behouden
zijn gebleven. De wind dreef het brandende riet van het
dak tot over de geheele kom der gemeente, doch behalve
eenige schuren en stallen zijn alle huizen met pannen
gedekt. De brandweer was spoedig aanwezig en bleef daar
den geheelen dag.
Naar men verneemt is de persoon A. H., te Koedijk,
aan de gevolgen van het bekomen schot in den onderbuik
overleden.
Ons berigt van de vorige week was niet juist; nadat A.
H. op een otter geschoten had, sloeg een ander die bij
hem was, met den kolf naar het dier, tengevolge waarvan
de eerste het schot heeft ontvangen. (N. Crt.)
In de gemeente Heemskerk, met een bevolking van
800 zielen, heerschen de mazelen zoo epidemisch, dat op
één dag 50 kinderen ter secretarie zijn aangegeven.
- Jl. Zaturdag werd te Amsterdam gehouden de 10de
met een uitgestrekt park, fraaije bloemtuinen en trekkassen, eindelijk,
op ongeveer een kwartieruurs afstand, den eenigen in den omtrek
zigtbaren heuvel, welks zijde, die naar het dorp was gekeerd, met
kersenboomen was beplant, terwijl aan den anderen kant eene
steengroeve was.
Op een landweg, die naar dezen heuvel leidde, liep langzaam
Klaas Lakemacher. Hij had hetzelfde bruine winterpak aan en
dezelfde lakensehe pet op, waarmede hij Berlijn had verlaten.
Zelfs de stok, waarop bij leunde, was nog de oude. In plaats van
het bundeltje, droeg hij eene tasch over den schouder, en zijn
gelaat zag er zoo verweerd en verouderd uit alsof er evenveel
jaren als nu weken overheen waren gegaan.
Den geheelen winter, had hij in eene naburige stad gewerkt, tot
zoolang had zijn geld gereikt. Hij had zoo zuinig mogelijk
geleefd, om het noodige bijeen te garen, ten einde met den zomer
zijne reis te kunnen vervolgen. En nu trok hij verder, om de
naauwelijks geheelde hartewonde verder met zich te dragen. Hoe
ver? Waarheen? Hij wist nog niet, waar hij rust zou vinden.
De lucht was helderblaauw, de leeuwerikken zongen, en Klaas
Lakemacher vestigde nadenkend zijne oogen op de daken van het
dorp, den kerktoren met den kurassiershelm en het grijze slot van
graaf Bartuch. Zou hij een voorgevoel hebben, dat deze streek
eene belangrijke rol in zijn verwoest leven zou spelen?
Terzelfder tijd bevond zich in de diep uitgehouwen steengroeve
de eenige zoon van den graaf met de oudste spruit van den
predikant. Aan den kant van het zich daarin bevindende bekken,
waarin het water uit de groeve zich verzamelde, groeiden anemonen,
en fraaije grashalmen, die zij plukten. Toen zij de kanten geheel
hadden geplunderd, viel hun oog naar boven op de granietblokken
waar enkele kinderen der lente in de kloven en barsten, eene
luchtige verblijfplaats hadden gevonden. Zonder aarzelen begon
de jonge graaf de rotsen, die hoe langer hoe steiler werden, te
beklimmen. Aanvankelijk volgde hem zijn makker, maar ging
toen zijwaarts af, nadat hij een oogenblik de steile nedergestorte
granietblokken boven hem, op welker top de frissche grashalmen
te zien kwamen, met zijn blik had gemeten.
„Pas op! Het is daar te steil, Frits!"
De andere liet een korten spottenden lach hooren en klom
behendig, met behulp van zijne handen, van den eenen steen op
den anderen.
Hij stond ongeveer drie manslengten onder den rand, die voor
over neigde. Twee derden daarvan was nog gemakkelijk te
beklimmen; maar dan volgde een schuine afdalende kant, die met
steengruis bedekt was. Links van dit laatste gedeelte was eene
spleet met uitspringendeu onderkant, waarop eene vreemdsoortige
plant in bloei stond. De knaap klom behoedzaam tot het steengruis,
een paar steentjes rolden onder zijne voeten weg en sprongen van
rots op rots totdat zij in de diepte nedervielen. Eindelijk rigtte
hij zich op, greep met de eene hand eenige grashalmen die over
den rand van den afgrond hingen en greep naar de bloem.
Plotseling gaf hij eenen gil, die gevolgd werd door een
anderen uit den mond van zijn makker beneden, die naar hem
algemeene vergadering van het Aardrijkskundig Genoot
schap. Zestig personen waren aanwezig, waaronder de
luit. ter zee L. R. Koolemans Beijnen, die onlangs van
eene reis naar de Poolgewesten in het vaderland was
teruggekomen. De voorzitter, prof. P. J. Veth, opende
haar met eene korte toespraak,--^svaariil hij meedeelde,
dat het getal leden reeds tof 660 gestegen was; dat aan
zienlijke inschrijvingen reeds ten behoeve der expeditie op
Sumatra gedaan waren, doch dat er nog veel meer noodig
is, indien de onderneming wil doorgaan, en dat in de
laatste dagen de heugelijke gebeurtenis heeft plaats gehad,
dat te Enkhuizen eene afdeeling van het Genootschap is
opgerigt, hetgeen voor die plaats eene meer dan gewone
beteekenis heeft. Verder wees hij op het gewigt der reis
van den heer Koolemans Beijnen en stelde voor om den
heer Allen Young, den bevelhebber der Pandora, door
wiens welwillendheid deze reis mogelijk was geworden,
het eerelidmaatschap van het Genootschap op te dragen.
Dat dit algemeenen bijval vond, zal wel niet behoeven
gezegd te worden. De heer Allen Young is alzoo het
eerste eerelid van het Aardrijkskundig Genootschap.
Hierna hield de heer W. E. Versteeg eene uitvoerige
rede over de ontworpen wetenschappelijke expeditie naar
Midden-Sumatra. Spreker beantwoordde bevestigend of
het nut, dat men uit zulk eene expeditie kan trekken,
opweegt tegen de aanzienlijke kosten. Een gebied van
800 of 900 vierk. geogr. mijlen, dus van anderhalfmaal
de grootte van ons land, ligt nog geheel en al onbekend;
naar men uit verschillende bronnen weet, is dat gebied
rijk aan allerlei producten uit het planten-, dieren- en
mineraalrijk; de natuurlijke wegen derwaarts zijn bijzonder
geschikt, zoodat hier een handelsverkeer zou kunnen
geopend worden, dat waarschijnlijk schitterende gevolgen
zou hebben. De heer Versteeg besprak o. a. ook nog de
faciliteiten, welke de Stoomvaart-Maatschappij Nederland
wil verleenen.
Naar men verneemt, zal eerlang in het Grand Theater
van den heer van Lier te Amsterdam worden opgevoerd
het drama, «Der Sturz des Hauses Albavan A. S. C.
Wallis (mej. Opzoomer.)
In de maand Maart zal te 's Hage weder een examen
opzag. Het was een doffe kreet van doodangst. Onder de voeten
van den knaap rolden de steenen weg en te vergeefs zocht hij een
steunpunt. De grashalmen, die hij vastgegrepen had, gaven
langzaam mede en lieten achtereenvolgens hunne wortels los; de
afgrond gaapte hem aan.
Op hetzelfde oogenblik, dat de knaap half bewusteloos de oogen
sloot, greep eene mannenhand de zijne met ijzeren vuist aan. Hij
verloor zijn bewustzijn.
Toen hij bijkwam, lag hij op het gras boven op de kruin van
den heuvel en Klaas Lakemacher, die toen opstond, was naast hem
neergeknield.
„Dank den goeden God, knaap," zeide hij ernstig, „die mij
over den berg liet gaan. Gelukkig is alles nog goed afgeloopen."
En zonder eenig antwoord af te wachten, keerde de redder zich
om en daalde den heuvel af.
De knaap stond doodsbleek op, en meer waggelende dan loopende
bereikte hij het slot. Naauwelijks had hij de vragen zijner bezorgde
moeder over zijn ontroerd uitzigt ontwijkend kunnen beantwoorden,
toen de predikant haastig de kamer binnenstapte.
„Goddank, dat Frits gezond en behouden is,w riep hij uit, de
gravin groetende.
„Waarom? Wat is er gebeurd?"
„Van Ernst heb ik vernomen dat de beide knapen planten
hebben gezocht in de steengroeve, en dat die kleine stoutmoedige
klauteraar bijna boven van de rotsen in de diepte is gestort. Mijn
jongen was ontdaan, en ik was zelf ook niet weinig geschrokken."
De gravin zonk, der onmagt nabij, in een stoel, terwijl de
gelukkig geredde in hevig snikken uitbarstte en zijn krullebol iu
haar schoot verborg. Op aandrang van den predikant vertelde hij,
wat hij van zijne redding wist.
j „Hij was een groote stevige man met een bruine jas en bruine
pet. Hij had eene lederen tasch over den schouder hangen
„Hoe zag hij er in zijn gelaat uit? Had hij een baard?" vroeg
de predikant verder.
„Neen."
„Beste dominé," zeide de gravin opgewonden, „wees zoo goed
mijn echtgenoot te laten roepen, hij zal op zijne kamer zijn.
Laat hij naar alle kanten mensehen uitzenden. Als de redder van
mijn kind geen engel is geweest, moet hij gevonden worden. Hij
moet hier komen, hoor dominé? Ik wil hem bepaald zien."
Weldra kwam er veel beweging op het kasteel. Een aantal
bedienden ijlden door den tuin de poort nit. De gravin lag op
de sofa en kreeg zenuwpijneneen rijtuig werd ingespannen om
den geneesheer uit de naburige stad te halen. De graaf, een
statig aristocratisch man met fijnbesneden gelaatstrekken, hielp zijne
vrouw, terwijl de predikant den knaap geruststelde, bij wien de
doorgestane angst en de door zijn avontuur veroorzaakte opschudding,
nu eerst begonneu te werken.
De bediendeu kwamen terug, maar bragten niemand mede. Wel
had men den vreemdeling, die zijnen weg door de velden vervolgd
had, gevonden, maar hij had bepaald geweigerd naar het kasteel
i te komen. Hij verheugde zich dat een gelukkig toeval hem in