STATEN-GENEHAAL. Buitenland. Frankrijk. Engeland, Duitschland. Rusland» De eisch van kerkvoogden der Ned. Herv. gemeente te Meppel contra den heer Montijn, tot betaling van den kerkelijken omslag, is door het kantongeregt aldaar afgewezen, op grond dat er geen in regten geldige band bestaat tusschen de eischers en den gedaagde. Te Antwerpen is een Nederlandsch scheepskapitein aangehouden, die onder den naam van baron v. P. opligterijen pleegde. Iturkemmers. Deensche Boter. Prof. L. Mulder verwijst in de Landbouw Crt. 1875, No. 49, naar het bijblad van de Landbouw Crt. 1871 No. 7, waarin eeue afbeelding voorkomt van een Ameri- kaansch werktuig om kalveren te laten drinken, met afbeelding, en ontzegt mij dus den tegenwoordigen lurkemmer nieuw noemen. Ik erken gaarne, dat het artikel van 1871 mij uit het geheugen was gegaan; tot mijne verontschul diging diene, dat ik den drinktoestel van prof. Mulder nimmer later op eenige tentoonstelling of elders had gezien, zoodat hij duidelijk ook ontsnapt was aan de aandacht onzer vlijtige werktuigenverkoopers. De tegenwoordige toestel verschilt dan ook van den ouderen daarin, dat hij draag baar is, en niet één maar vele spenen vertoont. Waarschijnlijk ben ik in elk geval de eerste, die dezen toestel in Nederland practisch beproefde, en in zooverre was hij in 1875 in ons land nieuw; met genoegen vernam ik van Landré Glinderman dat zij, sedert mijn artikel, bestellingen op lurkemmers ontvingen, en ik zie gaarne dat ze ook door Boeke en Huidekooper te koop worden aangekondigd. Welligt worden deze nuttige werktuigen nu ook weldra in bescherming genomen door onze Genoot schappen tot voorkoming van slechte behandeling van dieren. Prof. L. Mulder beweert in hetzelfde blad, dat nog niemand van de Deensche botermakerij heeft beweerd, dat zij 't toppunt van volmaaktheid zou bereikt hebben. Moge dit al waar zijn, zij wordt in de «Studiën über das Malkereiwesen» in «die Milchzeitung» bepaald als voor beeld geprezen, en de boter van het huis Bush Co. boven alles geroemd. Ook nu wijst prof. Mulder op de veel betere verpakking; en dit sluiten der boter in blik is juist wat mij niet verkieselijk is voorgekomen. Het is waar, ik heb daartoe niet het oordeel van een scheikundige ingewonnen, maar zelf geproefd en een kok geraadpleegd. De hooggeleerde heer moge het mij vergeven, maar bij het beoordeelen van boter verkies ik niet alleen boven een hoogleeraar een kok, maar zelfs een knappe keukenmeid, en nog meer eene zorgvuldige burger huismoeder, die zelve de boter proeft, welke zij in het eten doet of laat doen. Deze personen, die mijne boter koopen en betalen, zijn voor mij de hoogste regters. Zoolang de boter na smelting geen bezinksel geeft en helder geel blijft, twijfel ik aan de vermenging met talk. Zoolang een scheikundige mij niet kan aantoonen, welk soort van plantaardig vet gediend heeft tot vervalsching van boter, twijfel ik aan het gebruik van dat middel, ook omdat vele van de plantaardige vetten duurder zijn dan boter. Liever geloof ik aan eene verkeerde wijze van bereiding, en verdenk ik de mechanische boterkneders, welke juist door prof. Mulder worden aangeprezen; het is mij bij onder vinding gebleken, dat te veel kneden de boter smerig maakt (eene hoedanigheid, door anderen talkig genoemd). Het is hier een terrein waar «de wetenschap» d. i. «het mm—mm-iw—mmmmmmm beminde haarhet was werkelijk zoo, al moge men het een wonder of een wonderlijk spel van het toeval of iets anders noemen. Op grooten afstand kwam nog eene andere slede hen zoo snel achterna gejaagd, dat hij hen eindelijk inhaalde. Ook deze slede werd door een huzaren-officier bestuurd, maar was van binnen ledig. „Houd op, Bartuchl Om 's Hemels wil, houd op." „Waar is uwe dame, Warkotsch?" De sleden hielden stil, de officier kwam naderbij. „Ik ben een vrouwenhater, een weduwnaar of wat ge maar wilt, dames; in ieder geval heb ik het ongeluk alleen te zijn, want mijne dame heeft in het laatste oogenblik besloten te huis te blijven en zoo heb ik niemand anders te rijden als mijzelve, dat waarachtig niet de moeite waard is. Mevrouw von Simmern, ik reken op uwe goed hartigheid, verwissel van zitplaats en vertrouw u aan mij toe." De dame lachte. „Mijn beste Warkotsch, gij zult zien dat gij bij mij even goed staat aangeschreven, als bij alle andere dames. Maar breng uwe slede dan wat naderbij." „Ik ben overgelukkig, genadige vrouwEn snel haastte hij zich de slede digt bij de andere te brengen. Welke dame zou den „Amor van het regiment" iets kunnen weigeren De dekkleeden der sleden werden geopend, mevrouw von Simmern pakte met voetzak, mantels en dekens over, en weinige oogenblikken daarna vlogen de beide sleden, die van baron Warkotsch vooraan, de anderen, welke reeds een grooten afstand voor waren, achterna. De huzaren-luitenant graaf Prits Bartuch en Jenny von Simmern zamen in één slede: welk een wonderbaar geluk dit was, wisten zij alleen. Zij zeiden niets; maar het meisje reikte hem haar handje, een sierlijk poezelig handje met een witten met dons omzetten handschoen; en de jonge officier greep en kuste het, evenals hij te voren den sluijer had gekust. „Jenny," zeide hij fluisterende, „ik heb een brief gekregen." „En wat staat er in, mijnheer de luitenant?" „Slechts dit eene, dat een zekere graaf Bartuch zijn zoon veroorlooft den officiersstand te verlaten en hem een landgoed in de nabijheid van het zijne zal koopen." „Ik wensch u geluk!" Een donkere blos bedekte haar gelaat, en de jonge officier hoorde met heimelijke verrukking, hoe zij moeijelijk ademhaalde. „Ér staat toch nog iets anders in. Hij heeft er niets tegen, dat zekere Jenny von Simmern mede het landgoed betrekt." Zij gaf een zachten kreet en keerde het gloeijende aangezigt hem toe; en hij bukte zich voorover, en kuste ditmaal niet den sluijer of de hand, maar een paar warme, zachte rozeroode meisjeslippen. „O Jenny," zeide hij, „zonder u zou het landgoed voor mij geene waarde hebben!" Zij hadden niet bemerkt, dat baron Warkotsch op dit oogenblik had omgezien. Misschien was het hun ook onverschillig. scheikundig laboratorium» met veel voorzigtigheid zich dient te bewegen; de fijne tong van den lekkerbek, waarvoorde kok gewoon is te werken, is nog altijd veel beter onder- kenningsmiddel dan het beste reagens van den apotheker; en het is de lekkerbek, en niet de apotheker, die den boer het beste betaalt. Hoe fijn de proef der vrouwen op dit punt is, bleek mij nog voor weinige jaren. Ik meldde aan een mijner klanten dat met het najaar de koeijen naar stal moesten en dus het zenden van versche grasboter moest ophouden. Daar het najaar zeer zacht was, verzocht zij mij een paar koeijen ten hare behoeve in de weide te laten. Ik voldeed aan haar verzoek, maar liet aan de koeijen, als zij des avonds in eene open schuur sliepen, eenig stroo geven om op te liggen, en een lijnkoek. Onmiddellijk daarna liet mijne klant zeggen, dat zij voor verdere grasboter bedankte; zij had de geringe hoeveel heid lijnkoek, die men aan de koeijen had vervoederd, aan de boter geproefd. Badhoeve. 4 December 1875. Amersfoordt. Tweede Kamer. Zitting van Donderdag 9 December. In deze zitting zijn de algemeene beraadslagingen gehouden over de af deeling Waterstaat. Tot de behandeling der artikelen overgegaan zijnde, is het gewijzigd voorstel der huishoudelijke commissie tot het toestaan van f 32.000 ter uitbreiding van de lokalen der griffie van de Kamer aange nomen met 53 tegen 19 stemmen. Zitting van Vrijdag 10 December. Ingekomen is een ontwerp tot onteigening ter verbinding van den Hollandschen en den Staatsspoorweg te Amsterdam. De discussie over den Waterstaat is voortgezet. Het bouwen van een nieuw departement van justitie is met 52 tegen 15 stemmen aangenomen; zoomede de memoriepost van de heeren Tak en Stieltjes tot verbetering van den Ouden IJssel, maar verworpen die van de Berkel. Eindelijk is met 48 tegen 22 stemmen verworpen een memoriepost van dezelfden tot aanleg van een kanaal van Amsterdam naar de Bovenwaal. Jl. Donderdag bragt de telegraaf de tijding, dat Godard en zijne togtgenooten door 't scheuren van den ballon naar beneden waren gevallen. Volgens nadere berigten werd een militaire proef genomen, ten einde te onderzoeken welke diensten de luchtballon in tijden van oorlog zou kunnen bewijzen. Twee hoofdofficieren van de genie, twee kapiteins van dat wapen, een luitenant bij de kurassiers, de bekende Tissandier Godard en een aide, te zamen dus 8 personen, hadden ten 11 uur plaats in het schuitje genomen. Ter hoogte van 250 meter gekomen, dreef de ballon langzaam in oostelijke rigting, toen plotseling boven Vincennes een scheur in don ballon ontstond. Het was toen twaalf uur. De ballon daalde met een ontzet tende snelheid en het schuitje kwam zoo hard op den grond neder, dat het een groot gat in den grond sloeg. De heer Tissandier, een kapitein en de luitenant hadden de tegenwoordigheid van geest aan een der touwen te gaan hangen en alzoo den schok te vermijden. Zij kwamen er zonder het minste letsel af. Godard en zijn helper hadden daartoe geen gelegenheid, omdat zij ijverig bezig waren ballast over boord te werpen. De twee hoofdofficieren en een kapitein bekwamen ernstige beenbreuken. De heer Godard heeft de knie ontwricht, en zijn aide bekwam slechts ligte kneuzingen. ^erwijl bij het nederdalen het ijzeren anker brak, bleven zes van de acht flesschen in het schuitje heel. De heer Godard wilde tot tweemaal toe vóór het opstijgen voor stellen den togt uit te stellen, maar hij schaamde zich zijn donker voorgevoel. Waarschijnlijk is het wederstands vermogen van den ballon door de vorst, waaraan deze een paar dagen te voren blootgesteld was, verminderd, en toen het gas zich in de lucht uitzette, bezweek hij. Voor het hof van Appèl te Douai is jl. Maandag eene zaak in behandeling gekomen, welke vdór een paar maanden eenig opzien verwekt heeft. De onderprefect Olivier Ritt en de substituut-officier van justitie van Cassel hebben zich namelijk te verantwoorden wegens misbruik van gezag tegenover een krankzinnige, Leprêtre, die te Saint-Omer (dep. Pas-de-Calais) half naakt ontvlugt en, op eene soort van kloostertoren geklauterd, aldaar op hunnen last met brandspuiten en geweerkogels bestookt werd, tot hij eindelijk in een schoorsteen gekropen, met twee kogels in het lijf en half verstikt vermeesterd werd. De beschuldigden ontkennen de feiten niet, maar beroepen zich op de nood zakelijkheid om den krankzinnige onschadelijk te maken, die door het nederslingeren van steenen een soldaat ernstig gewond had. De substituut grondt zijne verdediging ook hierop, dat hij niet in zijne kwaliteit bij het gebeurde tegenwoordig is geweest. Het hof heeft, naar men uit Parijs telegrafeert, den onderprefect Ritt tot eene geldboete van 100, den substituut van Cassel, tot eene geldboete van 50 fr. ver oordeeld, wegens misbruik van gezag tegenover den krank zinnigen Leprêtre. De volgende bijzonderheden worden door de Engelsche bladen medegedeeld over het verongelukken van het stoom schip Deutschland. «De Deutschland verliet Bremen verleden Zaturdag met bestemming naar New-York. Het schijnt dat zij Zondag avond, bij een geweldigen sneeuwstorm, stootte tegen een zandbank in de Noordzee nabij de Engelsche kust, de zoo genaamde Kentish Knok. Men trachtte te vergeefs de stoomboot af te krijgen, en de zeeën sloegen over haar heen, zoodat zij veel van haar tuig verloor. In den Ochtend, toen het schip op het punt stond in stukken te breken, wilde kapt. Brinckenstein de booten nederlaten. De eerste boot, waarin de bootsman Beek en 2 zeelieden zich bevonden (dezelfde die later in zoo jammerlijken toestand opgevischt zijn), werd losgelaten en dreef weg; de^andere booten werden van het dek geslagen en verbrijzeld, zoodat de schipbreukelingen verder weerloos hun lot moesten afwachten. Nadat Beek Dingsdag ochtend gevonden was en het gebeurde had bekend gemaakt, spoedde zich de sleepboot Liverpool naar de plaats des onheils. Zij vond de Deutschland onder water; mannen, vrouwen en kinderen klemden zich nog aan het want vast; vele anderen waren reeds van koude gestorven of in de hutten verdronken. De Liverpool nam dadelijk de nog levende passagiers en bemanning aan boord; in het geheel 150 zielen. Deze schipbreukelingen werden te Harwich aangebragt. Men rekent dat 50 personen van de 210, die aan boord waren, bij deze ramp het leven hebben verloren. Van de 210 behoorden ongeveer 100 tot de bemanning; de overigen waren grootendeels voor schip-passagiers. De Deutschland behoorde aan de Nord- deutsche Lloyd. Zij ligt thans gezonken in 4 j vadem water. DeTimes wijdt een zeer behartigenswaardige beschouwing aan den pligt der wetenschap tegenover het mijnwezen, naar aanleiding van de onheilen, die dezer dagen weder in steenkolen-mijnen plaats hadden en bij een waarvan 120 menschen het leven verloren, namelijk te Barley; bij een ontploffing in een mijn te Pentyrck, Glamorganshire, kwamen 12 menschen om, bij een in de Duffryn-mijn in Monmoutshire 22 menschen. En nu meent het City-blad, dat de publieke opinie voor deze soort van ongelukken niet genoeg sympathie toont. Het verlies van een schip met 120 man hrengt het land in rep en roer; dat matrozen op onzeewaardige schepen roekeloos aan gevaar worden bloot gesteld, wekt de algemeene verontwaardiging. Minder wordt er over den dood van 120 mijnwerkers geroepen. Toch is er geen klasse van werklieden, aan welke onze moderne maatschappij meer verpligting heeft. De weten schap is daarom geroepen om het moeijelijk probleem van de ventilatie der mijnen ernstiger ter hand te nemen. De steenkool is haar een onontbeerlijk werktuig en zij heeft een schuld aan de mijnwerkers af te doen. Zij loopen nog allerlei gevaren, tegen welke nog geen afdoende maat regelen gevonden zijn. Dat een der ongelukken toe te schrijven is aan het werken in de mijn met een gewoon licht in plaats van met een veiligheidslamp, wekt teregt de verontwaardiging van den Times. Jl. Donderdag hield te Londen het Vischverkoopers- gild zijn jaarlijksch feestmaal. De hertog van Cambridge voerde bij deze gelegenheid het woord en zeide o. a. dat het dwaasheid zou zijn, de militaire hervormingen niet zoo ver mogelijk uit te strekken. «Zie,» riep hij uit, «nog steeds zijn de vredebetrekkingen tusschen Engeland en China afgebrokenzie, wat de groote rijken doen, en zeg of uw zuiver verlangen tot behoud des vredes als onmogelijk moet doen aanmerken de eventualiteit van een oorlog vóór dat wij ouder zijn geworden. Over eenige weken misschien zullen wij meer krijgsvolk noodig hebben, en nu zou het bespottelijk wezen, als wij heden aan het invoeren van de conscriptie gingen denken.» Punch blijft natuurlijk niet in gebreke over de Suez- aangelegenheid het zijne te zeggen, en 't spreekt van zelf, dat de listige Disraëli daarbij menige veer moet laten. Mozes zegt Punch o. a. leidde weleer, om uit de Egyptische slavernij (bonds) te geraken, zijn volk naar de Roode zee, en met een even Mozaïschen gids moet, om diezelfde zee te bereiken, Brittannia zich thans in Egyp tische bonds (obligatiën) steken. Zooals reeds gemeld werd, is er een paar dagen geleden in het gebouw van den rijksdag brand uitgebroken, ten gevolge waarvan de zitting werd opgeheven. Het onheil had niet veel te beteekenen, doordien men het spoedig had bemerkt en snel aan het blusschen was gegaan, 't Had evenwel erg genoeg kunnen worden. De rijksdag houdt namelijk nog altijd zitting in een voorloopig gebouw, dat tusschen het ministerie van oorlog en het heerenhuis in 75 dagen uit hout en bordpapier, met enkele metselsteenen er tusschen, is opgetrokken; zoodat wanneer men het vuur niet dadelijk had kunnen stuiten, het geheele gebouw binnen een uur een prooi der vlammen zou zijn geworden. Reeds sinds lang zijn er plannen gemaakt voor een prachtig monumentaal gebouw, terwijl uit de Eransche oorlogs contributie een bedrag van 27 millioen mark tot dekking der kosten is afgezonderd; doch men kan het nog maar niet eens worden omtrent de plaats. Ten gevolge van het dreigend gevaar, waarin het hulpgebouw thans verkeerde, is die zaak andermaal levendig ter sprake gebragt. Er wordt nu voorgesteld, het nieuwe gebouw op te rigten op het terrein, waarop het établissement Kroll gevestigd is. Met het plein, waarop thans het groote zegemonument staat, is het terrein voor het plan uitmuntend. De rijksdag heeft er zich vroeger tegen verklaard, omdat het gebouw dan in een eenigszins afgelegen gedeelte voor de Bran denburgerpoortzou staan; doch dit bezwaar vervalt meer en meer, nu aldaar overal in den omtrek zoo druk wordt gebouwd dat er eigenlijk een nieuw gedeelte stad is verrezen. Bij het jl. Woensdag te Petersburg gevierde feest der Orde van St. George heeft de Czaar, een dronk wijdende aan de Keizers Wilhelm en Frans Joseph als leden der Orde, gezegd: «Het verheugt mij, bij deze gelegenheid te kunnen verklaren, dat het innige verbond tusschen onze drie Keizerrijken en onze drie legers, door onze doorluchte voorgangers ter verdediging van dezelfde zaak gesticht, op dit oogenblik nog ongeschonden bestaat, niets anders ten doel hebbende dan de handhaving van de rust en den vrede van Europa. Ik ben volkomen overtuigd dat, met de hulp van God, onze vereende pogingen het vreedzame doel zullen bereiken, dat wij in het oog hebben, dat geheel Europa wenscht en waaraan alle Staten behoefte hebben. God beware HH. MM. voor het geluk hunner volkeren De aartshertog Albrecht van Oostenrijk dankte uit naam der twee Keizers, die, zeide hij, volkomen degevoelens waren toege daan, door den Czaar geuit. De Czaar stelde daarop nog een dronk in op het welzijn van den aartshertog en van Prins Karei van Pruissen, die insgelijks het feest bijwoonde.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1875 | | pagina 2