1875. N°. 152. Zondag 19 December. 33 Jaargang. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: MOLENPLEIN N°. 163. HUIBERT YEDDER, Binnenland. HELDERSCHE E\ NÏËIIWE1SEPER „W ij huldigen het goed e." Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal 1.80. wo franco per post - 1.65. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Ooat-Indië. Laatste ligtuig 's avonds 6 uur. wordt in zijn belang opgeroepen, zich ten spoedigste aan te melden bij den Heer Burgemeester der gemeente Bunschotenof ter Secre tarie dezer gemeente. Helder, De Burgemeester der gemeente Helder, 15 Dec. 1875. STAKMAN BOSSE. De VOORZITTER van den RAAD der gemeente HELDER brengt ter openbare kennis, dat DE RAAD ZAL VERGADEREN op DINGSDAG den 21 DECEMBER e. k., des AVONDS ten ZEVEN ure. Helder, De Voorzitter voornoemd, den 18 December 1875. STAKMAN BOSSE. PUNTEN TEH BEHANDELING: 1. Aanbeveling leden Bestuur Weeshuis. 2. ,1 Burgerlijk Armbestuur. 3. n ii Plaatselijke Schoolcommissie. 4. Adres benoemde Hoofdonderwijzer School No. 2. 5. Brief Bestuur Weeshuis, verkoop land. 6. Voorstel bestratingen. 7. Mededeeling van ingekomen stukken. VERGADERING van den RAAD der gemeente ANNA PAULOWNA, op fflnandag den 8© December 1875. des voormiddags ten 10 ure. Anna Paulowna, 16 December 1875. De Burgemeester, C. E. PERK. Onderwerpen ter behandeling: 1. Vaststelling Suppletoir Kohier Hoofd.Omslag,dienstl875. 2. Benoeming Armvoogden. 3. Mededeeling ingekomen stukken. HELDER en NIEUWEDIEP, 18 December. Aan het Departement van Marine is gisteren aan besteed: het maken en stellen van een ijzeren kustlichttoren, r sBaan.ss3h» a .vu... e.n., 8) Klaas Lakemacher. De vertrekken van mevrouw von Simmern waren beider verlicht, want er was eene damespartij. Een paar jonge meisjes zaten met de dochter des huizes bij de piano, en zongen een duët, waarbij het gebabbel der andere dames een oogenblik verstomde. Toen het stuk uit was zeide mevrouw Binder, terwijl zij haar kopje thee langzaam ledigde, op een zalvenden toon: „Ér gaat toch niets boven zang!" „Apropos, wat is er toch met den jongen Bartuch gebeurd. Men zegt, dat hij vaarwel gezegd heeft aan de wereld, overdag zijne kamer niet meer verlaat en 's nachts alleen door de straten ronddoolt, maar niemand weet wat dat beduidt." „Gaat hij dan met niemand om?" „Alleen baron Warkotsch bezoekt hem, maar deze Adonis zwijgt als het graf." „Ik weet alleen, dat hij die zonderlinge manieren beeft aange nomen, sedert de sleêpartij naar Berkenwitz. Wie heeft bij toen toch gereden, goede God, ik meen u, mevrouw von Simmern met Jenny. Het is toch vreemd, dat juist Warkotsch u toen aan hem ontvoerd heeft." „Wie weet, wat die jongelui scheelt," zeide mevrouw von Simmern zoo onverschillig dat niemand merken kon, hoe pijnlijk haar dit onderwerp was. „Jenny, engel, gij zijt toch niet de oorzaak dat de arme graaf zulk een menschenhater is geworden? Ik geloof dat gij er ons meer van zoudt kunnen vertellen, als gij maar wildet!" Het jonge meisje weerstond kalm den scherpen blik der listige dame, al kon zij ook niet beletten, dat zij tot over de ooren bloosde. „Gij schertst, mevrouw; wat weet ik van het leed van den graaf of van zijne luimen af!" En stil sloop zij naar de donkere voorkamer, waar de mantels en doeken der dames waren geborgen, en trad met de hand op het hart en met zaamgeperste lippen aan het veDster en staarde roerloos naar de stille, flaauw verlichte straat. Zij zag niets van de donkere gestalte, die, even onbewegelijk als zij, in de donkere poort stond en geen oog van de vensters afwendde, waar, achter de gesloten gordijnen, de schimmen der aanwezige dames zich bewogen. Kommervolle weken had Erits Bartuch doorgebragt sints dien bewusten avond, toen hij bij de piano-onderwijzeres Marie Ernesti was geweest. Het was niet de eerste avond, dat de graaf rond het huis doolde, waarbij al zijne gedachten zich onophoudelijk bepaalden. Den laatsten tijd, had hij bijna iederen nacht een paar maal voor het huis op en neer geloopen of tegen de deurpost geleund, totdat de koude hem naar huis dreef. Met welk doel hij eigenlijk die nachtelijke wan delingen ondernam, dat wist hij zelf niet. Hij was als een vlinder, die door het instinct gedreven, in het lieht vliegt. Een paar rijtuigen hielden voor het huis van mevrouw von Simmern stil, en aan de schaduwen op de gordijnen bemerkte hij, dit de dames opstonden. ter vervanging van den bestaanden te Kijkduin, met den aankleve van clien, zooals nader in het bestek en de voor waarden is omschreven. Er waren 4 billetten ingekomen. Het 'minst was ingeschreven door de heeren Penn en Bauduin, te Dordrecht, voor f 71,200. Beroepen bij de Evang. Luth. to Schiedam ds. J. A. Heiwig, pred. bij de Herst. Luth. gemeente te Enkhuizen. Drietal bij de Doopsgez. gemeente te Amsterdam: ds. J. Boetje, pred. te Harlingen R. Brouwer, te Zaandam; I. J. Ie Cosquino de Bussy, te Wormerveer. Aangenomen het beroep naar Driehuizen en Zuid schermer, door ds. A. Jentink Thz., pred. te Petten. Door het provinciaal bestuur van Noordholland is jl. Donderdag o. a. aanbesteed: Het driejarig onderhoud van de groote en andere rijkswegen in de provincie Noordholland, in vijf perceelenhet 1ste perceel, minste inschrijver de heer H. G. Bekker, te Arnhem, voor f 17,865 per jaar; het 2de perceel, de heer J. Mijnlieff, te Vianen, voor f 8737; het 3de perceel, dezelfde, voor f 7093; het 4de perceel, dezelfde, voor f 7387; het 5de perceel, de heer J. Kooten, te Wognum, voor f 12,897. Het driejarig onderhoud der rijkshavenwerken en zee weringen te Vlieland, minste inschrijver de heer L. Kalis, te Sliedrecht, voor f 31,300 per jaar. Het driejarig onder houd van 's rijkshavenwerken op het eiland Terschelling, minste inschrijver de heer L. A. van Haaften, te Sliedrecht, voor f 8537 per jaar. Het driejarig onderhoud der rijks- havenwerken te Medemblik, minste inschrijvers de heeren J. Kistemaker en A. Lak, te Sijbekarspel, voor f 14,590 gedurende 3 jaren. Het driejarig onderhoud der rijkshaven werken te Marken, minste inschrijver de heer N. de Groot, te Marken, voor f 7189 per jaar. Men meldt uit Hoorn, dd. 15 dezer: «Gisteren werd door den Raad te Hoorn een crediet van f 1500 toegestaan, ten einde aan een deskundige het onderzoek op te dragen van de plannen door het raadslid, den heer R. Graftdijk, ingediend. Deze plannen omvatten de demping van de Turfhaven, de daaruit voortspruitende riolering, het bouwen eener Korenbeurs, enz. De kosten van een en ander zijn door den inzender geschat op ongeveer f 250.000. Dat het den minister van Binnenl. Zaken ernst De graaf trad een weinig in het duister terug, doch zoo, dat zijn oog op de deur gevestigd bleef. Hij zag hem wel bekende dames in de rijtuigen gaan, en toen het laatste rijtuig wegrolde, wilde een bediende de deur sluiten, toen de officier plotseling op hem toetrad en hem een met potlood beschreven kaartje overreikte. „Wilt gij dit aan mevrouw von Simmern geven, maar aan niemand anders." Een oogenblik daarna kwam de bediende terug en verzocht den graaf binnen te komen. Hij hoorde zachte schreden op den trap en mevrouw von Simmern 9tond voor hem. Hij trachtte zich goed te houden, maar zijne lippen beefden. Nog nooit had mevrouw von Simmern hem zoo ontdaan gezien. „Gij hebt verzocht, mij onder vier oogen te spreken, graaf, en daar gij er op gesteld schijnt dat niemand u ziet, schoot mij niets anders over dan u hier te ontvangen. Ik geloof, dat het met het oog op de koude zaak is, zoo kort mogelijk te zijn. „Mevrouw," zeide hij met weifelende stem, „ik ben een onge lukkig mensch, en smeek u mij slechts ééne vraag te willen beantwoorden." Mevrouw von Simmern zag hem medelijdend aan. „Op welke vraag wenscht gij een antwoord?" „Is jufvrouw Jenny eene bloedverwante van u?" „Neen, zij is mijne aangenomene dochter." „Dat wist ik," mompelde hij. „Maar wie zijn hare ouders?" Het gelaat der dame betrok, en na eeuig aarzelen antwoordde zij„Hun naam kan ik u niet zeggen." „Is zij van hooge afkomst?" „Dat kan ik met ja beantwoorden." „Het is dus zoo, het is dus alles waar!" Hij zocht naar woorden. „Mevrouw, vergeef mij, maar mijn toestand vordert openhartig heid. Is zij in wettigen echt geboren?" Zijn oog rustte in angstige spanning op mevrouw von Simmern, wie het nu duidelijk werd, wat zijne bedoeling was. Zij kon een glimlach niet onderdrukken. „Ik veronderstel, dat gij daaraan evenmin twijfelt als ik." De officier trad nader. „Gij antwoordt dus ja?" „Ik zou tegen mijne overtuiging spreken, als ik neen zeide." Hij greep de hand der dame en kuste die zoo hevig, dat zij die terugtrok. „Ik begrijp u," zeide zij lagchende, „wat moet dat beduiden?" „God zegene u voor dezen lichtstraal, Mevrouw. Dwaas die ik was, ik had mij het tegendeel laten wijs maken." „Ik ken de persoon die u dit verteld heeft, ik meen die ten minste te kennen," zeide zij nadenkend. „Wie op een adder trapt, moet zich niet verwonderen gebeten te worden. Misschien ook wist zij niet beter." „Maar zij zegt, dat zij er bij was, toen over de aanneming van het kind werd onderhandeld!" „Neen, dat is een schandelijke leugen, dat mensch was in de zijkamer en kan slechts een enkel woord afgeluisterd hebben. Indertijd had zij de stoutmoedigheid, mijne dochter dezelfde bewering in het aangezigt te werpen. Wenscht gij nog iets te vragen? Ik wil u kortweg zeggen, dat ik de ouders van Jenny niet ken, is met het spoedig ten uitvoerleggen der laatste spoorwegwet, blijkt hieruit, dat dezer dagen een ingenieur met den bur gemeester het terrein voorloopig heeft verkend.» De Tijd behandelt den aanval van den heer Wintgens tegen den beurszwendel. Algemeen zal men met ingenomen heid de redevoering van den heer W. gelezen hebben, maar ook even algemeen zal zich wel de overtuiging hebben gevestigd, dat door de wetgeving tegen de kwaal niet veel valt uit te rigten. Het debat, na de strafpreek van den heer W. bewees dit maar al te zeer. De Amsterdamsche groothandel heeft niet veel geluk gehad met zijn adres aan de Kamer, om maatregelen tegen den zwendel te nemen. Dit, kreeg hij ten antwoord, is van de regering niet te verwachten en hij werd er op gewezen, hoe de groothandel zelf het euvel, waarover hij klaagde, had kunnen stuiten, maar het heeft nagelaten. Dit was juist, zegt de Tijd, en even zoo de opmerking, dat de ongelukkige slagtoffere, de «Rinder,» zooals de heer IV. hen met een Duitschen beurs- terrn noemde, daaraan zeiven het meeste schuld hebben. Hun ligt.geloovigheid is er oorzaak van, dat de «Gründer» en hun handlangers geslaagd zijn in hun spel, dat hun millioenen heeft opgeleverd. En daarvoor hebben zij betrek kelijk weinig vernuft noodig gehad. Wat hoogklinkende namen, een paar artikelen in veelgelezen dagbladen, eenige prospectussen met kunstig gerangschikte cijfers en vol was de fuik, allen gevangen met hetzelfde aas. Daaraan zullen wij wel nooit meer bijten. Doch een ander aas kan aan den hoek worden geslagen. Dit te beletten zou de wet niet kunnen, doch daaruit volgt niet, dat de straffeloosheid der zwendelaars, in die ruime mate als thans, behoeft te blijven bestaan. De zwendelarij te beperken, is de roeping van den eerlijken handel, die daartoe vele nog ongebruikte middelen bezit, zegt de Tijd; de zwendelaars, zoo zij te bereiken zijn, te straffen behoort tot het regt en den pligt van den Staat. Uit Haarlem wordt gemeld, dat jl. Donderdag avond omstreeks 10 uur een hoogbejaarde dame, mej. H., ten gevolge van den mist in de Zandvaart geloopen en ver dronken is. Te Wageningen werden jl. Woensdag een dame uit den beschaafden stand en een muziekmeester vermist, die ook weet ik niemand die ze u zou kunnen noemen, als de man die liaar gebragt heeft. Ik twijfel er niet aan, of zij is uit den hoogsten stand, ik vermoed uit liet buitenland, ofschoon hare heriuneringen zich niet verder uitstrekken dan tot dien man als haren eersten verzorger. Zij weet van lange reizen in hare eerste jeugd. Ik ben echter zeker, dat zij uit een wettig huwelijk is geboren, want ik zag wel dat die man, toen hij mij dit bezwoer, geen lengen op de lippen had. Anders zou ik het kind, hoezeer het mij ook aanstond, afgewezen hebben! Ik mag in de geheele zaak wat overijld gehandeld hebben," voegde zij er bij, „maar ik heb geen reden om berouw te hebben Jenny tot kind te hebben aan genomen." „Maar waarom is dit alles zoo geheim gebleven?" „Het is alleen aan die personen bekend, welke ik noodig had daarvoor in den arm te nemen. En welke reden zou ik hebben mij tegen iedereen uit te laten over deze mijzelf gedeeltelijk duistere zaken? Was het niet goed dit geheim zoo lang mogelijk voor mijn kind te verbergen? Waarlijk, ik begrijp niet, hoe ik er bijkom, u zoo van alles op de hoogte te stellen." En zij zag den officier schalks aan. De oogen van Frits Bartuch schitterden. „Kunt gij mij vergeven, mevrouw? Zou ook uwe dochter mij vergiffenis kunnen schenken „Maar wat hebben wij u toch te vergeven? Als er iets te vergeven is, zoo verzeker ik u, dat ik niet onbarmhartig ben. Wat mijn kind betreft, dat kan ik niet zeggen. Als gij daar omtrent echter zekerheid wilt hebben, zult gij het haar zelf moeten vragen." Zij gingen daarop te zamen naar boven. „Jenny, ik breng hier iemand voor u mede," zeide mevrouw von Simmern, de kamerdeur openende, nadat zij zich vooraf over tuigd had, dat niemand der bedienden in de nabijheid was. Het jonge meisje zat op een lagen stoel en zag zoo bleek als een doode en met wijdgeopende oogen den binnentredende aan, zonder op te staan. „Jenny," zeide Frits Bartuch, haar langzaam naderende, „ik kom om mijn woord gestand te doen, als het niet reeds te laat is." In haar boezem woedde een hevigen tweestrijd. „Ik had er niet meer op gerekend, u weder te zien, graaf Bartuch. Ik had gedacht dat men berouw over zijne voornemens kan krijgen, juist op het oogenblik, dat men tracht die ten uitvoer te brengen." „Mijn God, heb medelijden, Jenny; spreek toch niet zoo, hebt gij mij dan niet lief meer?" „Of ik u bemind heb? Zou ik zulke treurige weken doorleefd hebben, als ik u niet bemind had? God, God, ik weet niet wat ik zeg." De graaf greep hare hand en trok de weerstrevende aan zijn hart. Haar half dragende, naderde hij mevrouw von Simmern. „Laat mij gelukkig zijn, mevrouw, ik zal mijn geluk trachten te verdienen." Het was laat, voordat graaf Bartuch weder het huis verliet. „Wij zullen gaauw oude kennissen zijn," zeide hij vrolijk I lagchende tot den bediende, die hem uitliet. „Gij zult dit jaar nog menig keer de deur voor mij moeten openen."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1875 | | pagina 1