gasthuizen had; hoe uitmuntend de geneesmiddelen en hoe i
goed de spijzen er waren, hoe hartelijk men er behandeld
werd door de beste artsen. Niets hielp. «In 't gasthuis
lag men met iedereen,» beweerde de man, die een
aristokraat was zooals er bij menigte zijn, en hij was niet
te overreden. Of ik al zeide, dat hij dagelijks ook met
iedereen sprak en op straat liep, dut hij als kind met
iedereen op schoolging, kortom dat hij, in gezonden toestand
met iedereen omgaande, zich in zieken toestand niet voor
«iedereen» behoefde te schamen, de looper, die wel 7
gulden per week verdiende en zijn zieke vrouw hulpeloos
op de sponde in 't benaauwde kamertje, dat hun tot woning
strekte, moest achterlaten, achtte het beneden zijn fatsoen,
om zijn ega, die hij toch zoo innig lief bleek te hebben,
op de kortste, beste en goedkoopste manier, dat is: in
het gasthuis, te laten genezen. Omdat derhalve zijn
vrouw, de vrouw van een sjouwer is, heeft zij het voor-
regt van wie weet hoe lang nog te lijden en weiligt een
kwijnend leven voort te slepen tot aan haar dood.
En wat nu zijn dikwijls de droevige gevolgen van dat
in het beste deel der groote menigte zoo ingewortelde
vooroordeel tegen de gasthuizen? Men antwoort reeds:
armoede, wanhoop, dronkenschap, ondergangwant wie zal
ons zeggen, hoeveel huisgezinnen alleen ongelukkig zijn
geworden door ziekte van een der echtgenooten, die door
tijdig aangebragte hulp en goede verpleging spoedig en
radikaal zon genezen zijn?»
- Bij breedvoerig gemotiveerd vonnis heeft jl. Dingsdag
ochtend de arrondissements-regtbank te Rotterdam uitspraak
gedaan in de zaak van den minister van Financiën tegen
de wijnhandelaars Gebr. M. aldaar. Zij achtte de schuld
wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de beklaagden
geheel conform de conclusie van het O. M., de boeten bij
wanbetaling te vervangen door gevangenisstraf van drie
maanden, en met toewijzing der civile actie.
Onder de gemeente Maasland zijn jl. Zondag twee
personen, die zich op de bevroren watervlakte gewaagd
hadden, verdronken; beiden waren bouwknechts en broeders,
een van 24, de ander 20 jaar oud.
Onder het opschrift «Blusch de vlaswiek niet uit,»
bevatte de Schoonh. Crt. onlangs een flink artikel, waaraan
de volgende regelen zijn ontleend:
«Zijt gij, lezer, wel eens in een zoogenaamde armen
school geweest?
Gij ziet daar voor u een drom kinderen uit de
behoeftige klasse. Weinig bijzonders is er aan op te merken
dank zij den ijver huns onderwijzers, doen zij zonder veel
inspanning die eerste beginselen van kennis op, waarmee
zij zich door de wereld zullen moeten helpenen wanneer
eenmaal de schooljaren achter den rug zijn, bekommeren
zij zich in den regel heel weinig om hetgeen hun nog
ontbreekt. Maar te midden van die allen valt ons oog op
één knaap, die met meer dan gewone belangstelling luistert
naar het woord zijns leermeesters; uit wiens levendig oog
dorst naar kennis straalt; die al de krachten zijner ziel
inspant om te begrijpen, te doorgronden, te weten; wiens
hart zich opent voor al hetgeen waar is en schoon. Zulke
knapen, zij zijn de rozen op het vaak doornig levenspad
van een onderwijzer, wien het is opgelegd zoo schrikkelijk
veel ledige halmen te dorschen; dédr heeft hij het zuivere
graanmaar, niet zelden ook verklaart deze zuchtend:
Hoe jammer toch, dat de ouders van het kind zoo arm
zijn, dat het hun geheel en al ontbreekt aan middelen,
om hun kind een hoogere opleiding te doen deelachtig
worden, dan de armenschool hein schenken kan.
Daar hebben we dan de rookende vlaswiek, die kampt
tegen de invloeden van buiten, om tot een heldere vlam
aan te wakkeren. Wie weet, welke krachten nog sluimeren
in de borst van dat kind! Wie zal zeggen, welke verheven
roeping, misschien nog slechts halfbewust, in zijn ziel zich
verheft, welke idealen dat kind der armoede zich schept,
illusiën, die weldra door de harde werkelijkheid zullen
worden weggevaagd! Want weldra zal de ijzeren nood
zakelijkheid de bronnen der kennis voor hem versperren.
Zijn ouders hebben behoefte aan de opbrengst van zijn
arbeid, hij moet zijn tijd verkoopen voor een stuk brood.
De vlaswiek dooft uit door gebrek aan lucht, of, mee-
doogenloos wordt er de voet opgezet.
Het is onmogelijk te zeggen, hoeveel schatten door gebrek
aan zorg verloren gaan.
Onze volksopvoeding is in dit opzigt zoo gebrekkig
mogelijk. Slechts bij uitzondering stellen wij onze scholen
voor middelbaar en hooger onderwijs open voor jongelieden,
die door de fortuin zijn misdeeld. Heeft dit somtijds plaats,
dan is de uitkomst vaak verrassend. Een voorbeeld, dat
wij allen ons nog berinneren: Een paar maanden geleden
was er behoefte aan een tweetal knapen van meer dan
gewone ontwikkeling, om te worden opgeleid tot tolk voor
de Chinesche taal. Een vergelijkend examen zoude beste
aanwijzen, en, wie voldeed in de eerste plaats? De
leerling eener hoogere burgerschool, wiens onderwijs door
de gezamenlijke leeraren was bekostigd.
O, hoezeer ware het te wenschen, dat er wat meer
gezocht werd naar die ruwe diamanten, die in den schoot
van ons volk verborgen liggen, en dat men niet opzag
tegen de moeite en de kosten, ze te polijstenWeldadigen,
die van den overvloed u geschonken zoo gaarne iets afzondert
voor een edel doel, hier is voor u een arbeidsveld, dat nog
bijna braak ligt. Als het u mag gelukken, slechts één
dier knapen te vormen tot hetgeen er van hem gemaakt
kan worden, dan bewijst gij niet alleen hem een onschat
bare dienst, maar tijdgenoot en nakomelingen genieten de
vruchten van uw werk.
Blusch de vlaswiek niet uit! Dat roepen wij ook u toe,
die over het ontluikend talent een oordeel hebt uit te
spreken.
«Let op de kinderen der armen;
«Yan hen gaat de wetenschap uit.»
In het hoofdkiesdistrict 's Hertogenbosch is tot lid
der Tweede Kamer gekozen generaai-majoor van der
Schrieck, met 1221 stemmen. Mr. van Cooth verkreeg 78.
In de gemeente Drunen, nabij Heusden, hadji. Vrijdag
middag een treffend ongeluk plaats. De landbouwer Joh.
lvuijs had de onvoorzigtigheid, om een slecht gedresseerd
paard voor een kar te spannen tot het halen van eenige
balen hop. Onder het laden werd het paard schichtig.
Kuijs, die het dier trachtte tot bedaren te brengen, geraakte
tusschen de kar en een boom, met het noodlottig gevolg,
dat hem de ruggegraat werd gebroken en hij binnen wei
nige oogenblikken een lijk was. De ongelukkige laat eene
zwangere vrouw met twee kleine kinderen na.
In den nacht van den 8 op 9 dezer vond een bier
brouwer te Oss, de heer J., bij zijne tehuiskomst een
buurman in zijne woning, die op hem zat te wachten en
betaling voor timmerwerk verlangde. Daar de brouwer
niet spoedig genoeg hiertoe overging, werd hij door den
timmerman aangegrepen, die vervolgens voor eene waarde
van circa f 50 aan porselein en glaswerk op zijn hoofd
aan stukken sloeg. Nadat de brouwer den woedenden man
beloofd bad de rekening te zullen voldoen en hem nog
f 100 daarenboven te zullen geven, werd hij losgelaten.
De heer J., wiens hoofd en gezigt als 't ware gekerfd
zijn, heeft veel bloed verloren en is niet buiten gevaar.
De zaak is in handen der justitie. (N. Rott. Crt.)
Te Arnhem is aan een politie-bureau een groot stuk
rundvleesch als gevonden bezorgd.
In de Leeuw. Crt. van jl. Dingsdag stonden ruim
vijftig hardrijderijen aangekondigd'de uitgeloofde prijzen
en premiën bedragen de gezamenlijke waarde van f 5200.
Te Zwolle heeft jl. Dingsdag het garnizoen exercitiën
op schaatsen gehouden en een togt over het Zwarte Water
gemaakt.
Vermits de genomen proeven oin te Assen en om
streken, even als in de provincie Groningen, koolzaad te
verbouwen, goed zijn geslaagd, zoo zal men dit jaar die
proeven op grootere schaal voortzetten. Volgens verklaring
van landbouwers, was de opbrengst even zoo goed als in
Groningen.
In Duitsche couranten vindt men verhaald, dat bij
Freiburg i/B. eene villa gebouwd wordt naar aanleiding
van de volgende gebeurtenis. Twee dochters van een burger
der genoemde stad waren tijdens den FranschDuitschen
oorlog in dienst bij een Fransche familie, die een kasteel
in zeker dorp bewoonde. Toen de Duitsche troepen dat
dorp binnentrokken, werd uit de huizen op hen geschoten
en het geheele dorp zou daarop in de asch gelegd zijn,
indien die twee meisjes door hare voorspraak den bevel
hebber der Duitsche troepen niet bewogen hadden om die
strafoefening niet te volvoeren. Uit dankbaarheid voor die
daad zou de bedoelde familie thans deze villa laten bouwen
om ze aan die twee meisjes ten geschenke te geven, en
wel op een stuk grond, dat aan hare ouders in eigendom
behoort.
Italiaansche couranten verhalen de volgende anecdote
van Charles Dickens, uit den tijd toen hij zijn eerste reis
naar Italië maakte. Toen Dickens zich te Rome bevond,
ging hij 's avonds gewoonlijk naar het Coiosseuin, en bleef
daar tot laat in den nacht. De politie waarschuwde hem
zich in acht te nemen, omdat daar 's nachts veel dieven
waren, maar DF! 'ns bleef zijn gang gaan. Op zekeren
avond nu gebeurde het, dat een in een mantel gewikkeld
man uit een hoek van het Colosseum kwam en Dickens
met geweld tegen 't lijf liep; deze herinnert zich de ont
vangen waarschuwing, tast met de hand in zijn zak en
merkt, dat zijn horloge weg is. Hij ijlt den onbekende
achterna, pakt hem, schudt hem als een riet en, daar hij
nog geen Italiaansch geleerd had, roept hij maar niets
danOrologgio, orologgioDe onbekende geeft Dickens
het horloge en loopt weg. Toen Dickens, opgewonden
door het avontuur, thuis komt, vindt hij daar zijn horloge,
dat hij vergeten had meê te nemen, en is bovendien in
het bezit van een zeer fraaijen chronometer, dien hij geroofd
had zonder het te willen. Hij liep toen dadelijk naar het
politiebureel om het horloge af te geven, en ontmoette
daar den onbekende, die den roofaanval, waarvan hij het
slagtoffer geweest was, aangaf. Dickens maakte zijn excuses
en helderde de zaak op. De tegen zijn wil door hem bestolene
was eveneens een Engelschman en dus zijn landsman.
Benoemingen, enz.
Tot commandeur in de orde van den Nederl. Leeuw is bevorderd
de lieer mr. O. Th. baron van Lijnden van Sandenburg, minister
van Justitie.
Buitenland.
Frankrijk.
Eenige jaien geleden, voor de afschaffing der slavernij
in onze West-Indische bezittingen, werd te Parijs eens een
bazar gehouden, waarvan de opbrengst strekken zou, om
gans gemü'hlich een slaafje vrij te koopen. Men had voor
deze gelegenheid, zeer toepasselijk en «ter zake dienende,»
een hcusch echt negertje «expresselijk geëngageerd» en
bij wijze van levende réclame aan de deur van het lokaal
waar de bazar gehouden werd, geplaatst. De aanstaande
vergadering der Société Géographique te Parijs zal ook
niet onaardig opgeluisterd worden. Een der dagbladen meldt,
dat daarbij tegenwoordig zal zijn een echte roodhuidhoofd
van een stam in het noordwesten van Canada. Hij spreekt
Engelsch. Lord Lyons zal hem introduceren. Zijn naam
is Pah-Pab-Qua-Long.
De Parijzenaar kan op het oogenblik zijn hart ophalen
aan beestenspellen. Zij hebben aldaar Bidel, Pézou en
Delmonico. lederen dag gebeurt in die drie établissementen
minstens bijna één ongeluk. Het eene wekt nog meer
sensatie dan het andere en die het digtst bij den dood is
geweest, kan rekenen op de meeste toeschouwers voor de
volgende dagen.
EngelaBd,
De Koningin zal, vergezeld van de Prinses van Wales,
het Parlement in persoon openen.
De berigfgever van de Daily News leverde eene behaag
lijke beschrijving van het verblijf van den Prins van Wales
op Ceylon of liever, van de bekoorlijkheden van dat eiland
zelf. Voor wie pas de verzengde vlakten van Hindostan
verliet, moet Ceylon, met zijn vochtig klimaat, zijn f'risch
groen, zijne overal met bosch of tuin of akker bedekte
heuvels en valleijen, een waren tooverlusthof gelijken.
De togt ging van Colombo, aan de westkust, naar Kandy,
de oude hoofdstad in 't midden des eilands. De spoorweg,
die deze beide plaatsen verbindt, loopt over een bergrug
ter hoogte van 1800 voet; van 't zeegat uitgaande, moet
de trein over een betrekkelijk korten afstand deze hoogte
bestijgen. Geen wonder, dat deze weg bekend staat als
een der stoutste gewrochten van spoorwegbouwkunst.
Daar de correspondent verlof had bekomen om op de
locomotief den machinist gezelschap te houden, zoo kon
hij 't landschap ongehinderd overzien. Eerst was alles
lagchend en liefelijk. Men stoomde langs 't schoone meer
van Colombo, op welks boezem kleine palmboschjes schijnen
te vlotten, en welks groene oevers gestoffeerd zijn met de
helder witte villa's van Europeanen. Verder liep de weg
langs rijstvelden, langs bloemrijke hagen, langs palmgroepen,
in wier schaduw dorpjes zich verscholen, langs kaneel-
tuinen en vijvers; en in de verte doemde, in bleek
violette nevels gehuld, 't bergland op, met de steile spits
van de Adamspiek gekroond. Doch straks was men die
bergen genaderd. Tusschen heuvelen doorglijdend, begon
de trein zich tegen de helling op te werken, met geweldig
hijgen en blazen. Stouter en stouter werd 't tafereel.
Langs afgronden ging 't, met scherpe bogten om grimmige
rotsgevaarten heen, over hangende bruggen, die ravijnen
overspannen, in wier diepte de bruischende bergstroomen
hun pad vinden. Maar ook hier, in deze bergwildernis,
vertoont de natuur zich op haar weligst. In de ravijnen
golft 't groen van palmboschjes; de bergwanden zijn ruig
van bloeijende heesters; zware boomen verheffen zich uit
de spleten tusschen de rotsen, en argeloos ontloken bloemen
naast de ijzeren rails. Eindelijk, digt langs een ontzettende
afgrond zwevende, wiens duizelingwekkende aanblik den
correspondent zich angstig vast deed klemmen aan 't hekje
van de locomotief', had men 't hoogste punt van den weg
bereikt: 't station Kudaganawa. Hier verloor zich de blik
in de vallei van Kandy, in welke men aanstonds afdalen
zou. Een waterval springt hier van rots op rots, over de
hoofden der reizigers heen: hij verstuift in de diepte, en
komt, met regenboogkleuren, als stofregen neer op de
kruinen der palmboomen, ver omlaag in 't zonnig groene dal.
Te Kudaganawa trof de berigtgever eene kolonie van
de ellendigste pariah's in Indië, de Rodiya's. De ver
worpenheid dezer lieden is onbeschrijfelijk. Reeds hun
naam beteekent «vuil.» Onder de Koningen van Kandy
hadden zij minder regten dan beesten. Zij mogten geen
water putten uit eene wel, geen dorp binnentreden, geen
land bebouwen, geen ambacht leeren, zelfs niet voegzaam
zich kleeden. Onder 't Britsche bestuur is daarin natuurlijk
eenige verbetering gekomendoch maatschappelijk is hunne
positie nog onveranderd. Nog vermijdt ieder hen als de
pest. En zijzelf zijn zóózeer van hunne verworpenheid
doordrongen, dat zij met opgeheven handen zich op de
knieën werpen bij 't toespreken van den geringsten man;
ja, wanneer zij aan den weg liggen, en iemand zien aan
komen, waarschuwen zij met geschreeuw, opdat de aan
komende wachte totdat zij zich uit de voeten zullen kunnen
gemaakt hebben, om hem niet te besmetten. De toestand
dezer ongelukkigen doet denken aan dien van de «pariah's
van 't Westen» de Cagots en Caqueux in de valleijen
van de Pyreneën en in de vlakten van Poitou, Bretagne
en Guyenne.
Te Kandy (zoo als vroeger reeds vermeld is) werden
den Prins eenige exemplaren van de Veddah's of oorspron
kelijke bewoners van Ceylon voorgesteld. Opmerkelijk is
't, dat deze wilden, ondanks hun bijna dierlijk uiterlijk en
hunne bijzonder lage ontwikkeling (zij leven, schier naakt,
in holen of tusschen boomtakken in de binnenste bosschen
des lands), als kaste zeer hoog staan aangeschreven. Zij
zijn voor 't overige, hoe afzigtelijk ook, eene aandachtige
beschouwing wel waard. In hen toch ziet men den mensch
van vóór 2000 jaren: van vóór 't oogenblik, toen de Ben-
gaalsche veroveraars den Ceylonezen landbouw kwamen
leeren. Wie deze Veddah's gezien heeft, kan zich voor
stellen wat de vóórhistorische bewoners, van Ceylon niet
slechts, maar ook van geheel Indië en Insulinde, ongeveer
geweest moeten zijn.
Kandy is verrukkelijk gelegenin een dal, door prachtige
bergen omsloten. De Madawilli-rivier omslingert de stad
met een bogt, «gelijk een snoer paarlen» zeggen de
Singhalezen. De correspondent vergelijkt de ligging en
de omgeving van Kandy bij die van enkele stadjes in Tyrol
of in 't Schwartzwald.
Maar niet alleen is Kandy lief gelegen; het wordt ook
door lieve mensehen bewoond. «Hier» (verklaart de cor
respondent) «vond ik voor 't eerst echte oostersche gast
vrijheid. Te Bombay is men niet ongastvrij; maar de
gastvrijheid bepaalt er zich tot 't geven van vormelijke
diners; van «bij elkander invallen,» van gezelligheid a
l'mproviste, geen sprake. Te Kandy, daarentegen, is aan
de lunch-tafel, aan de thee-tafel iedere goede kennis
welkom. Wat aangename avondjes sleet ik er niet, onder
koele verandah's, bij 't flonkeren van schoone oogen en
't klinken van blij gelach!»
Wie er eenmaal is (zou men zeggen), moest er nooit
meer vandaan willen. (N. Rott. Crt.)
De brandweer te Londen heeft in 1875 ongeveer
940,000 centenaars water gebruikt om de 162 branden, die
in dat jaar haar hulp noodzakelijk maakten, te blussclien.
Gedurende dat tijdsverloop verloren 29 menschen door
brand het leven.