HELDERSCHE
ESI SilEllWEDlEPER COURANT.
1876. N°. 11.
34 Jaargang.
Woensdag 26 Januarij.
Binnenland.
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zatnrdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal 1.80.
au franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N'°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekond.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar
Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
VERGADERING van den RAAD der gemeente TEXEL
op Vrijdag 38 Januarij 1876. 's morgens 10 uur.
Punten van behandeling:
Ingekomen stukken.
Rapport Commissie over het voorstel van den Heer Mentz.
HELDER en NIEUWEDIEP, 25 Januarij.
De heer H. A. Meijroos, van Arnhem, als violist zeer
gunstig bekend, stelt zich voor op zijn kunstreis ook alhier
in Musis Sacrum een «historische soiree» te geven op zijn
instrument. De lijst tot inteekening zal eerstdaags circu-
leercn. Wij twijfelen niet of de liefhebbers van degelijk
vioolspel zullen het pogen van den heer M. ondersteunen.
Dezer dagen is op 's Rijks werf alhier aangevoerd
een stoombrandspuit, bestemd om in tijd van nood dienst
te doen op dit marine-etablissement.
Het detachement mariniers, dat hier met do mailboot
Prinses Amalia wordt verwacht, zegt de Midd. Ct., vertrok
den 17 Mei 1873 naar Atsjin en was toen 300 man sterk.
Thans zijn er nog slechts 180 man van overslechts weinigen
zijn wegens ziekte of bekomen wonden reeds naar het
vaderland teruggezonden, al de overigen zijn gesneuveld
of door ziekte overleden. Wel een bewijs, dat deze wakkere
mannen hun tol aan het vaderland betaald hebben.
Het detachement wordt thans aangevoerd door den lsten
luitenant jhr. W. F. Clifford Kocq van Breugelde andere
officieren zijn de 1ste luitenants J. D. Cadet, H. A. Batteké
en W. F. Paehlig.
Ds. C. H. Kindermann komt voor op het drietal te
Amersfoort.
De heer Joh. Dyserinck verzoekt ons mede te deelen
dat de heer mr. A. Kerdijk, van 's Hage, eerst in de
tweede week der maand Maart zijne voorgenomen lezing
over het Volksonderwijs alhier hoopt te houden.
Aan de verkiezing van het Hoofdbestuur van den
Anti-Dienstvervangings-Bond is o. a. deelgenomen door
de afdeelingenHelder, Hoorn, Haarlem, Alkmaar, Amster
dam en Zaandam. Tot leden des Hoofdbestuurs zijn geko
zen de heeren: M. D. graaf van Limburg Stirum, mr. J.
T. Buys, W. J. Knoop, mr. B. H. Pekelharing, John E.
Knight, mr. A. Kerdijk, dr. M. P. Lindo, B. H. Heldt,
L. G. Brocx, mr. J. Wertheim, mr. H. M. A. baron v.
d. Goes, jhr. H. G. E. Merkes van Gendt, M. A. Perk,
mr. J. C. E. baron van Lijnden en mr. A. M. Maas
Geesteranus.
Het Hoofdbestuur van het Nederlandsch Onderwijzers-
Genootschap is voornemens pogingen in 't werk te stellen
tot inrigting eener permanente tentoonstelling van de nieuwste
leer- en hulpmiddelen, schoolmeubelen en schoolinrigtingen,
zoo mogelijk met een blijvend Museum. Het plan bestaat
om, ter bevordering van volledigheid, zich te verzekeren
van de medewerking der Vereeniging van leeraren bij het
Middelbaar Onderwijs.
Men meldt uit Enkhuizen dd. 21 dezer:
«Dat Havard in zijne geestige beschrijving van de
Villes mortes du Zuiderzee volkomen ongelijk heeft in zijne
bewering, dat Enkhuizen «mm vaste cimetièreis, betwijfelt
niemand; indien ten minste zijne bedoeling niet'is geweest,
dat van uit de spleten en scheuren van die oude steenen
en grafzerken allerwege het frissche, jeugdige leven hem
tegengluurde. Werkelijk doen zich alle kenteekenen op,
dat, even als op een kerkhof de plantengroei, het nieuwe
leven zich hier met verdubbelde kracht zal ontwikkelen;
en waarschijnlijk gaat deze stad nog eenmaal eene groote
toekomst tegemoet, wanneer zij, aangesloten aan het spoor
wegnet, de havenplaats zal worden voor den drooggemaakten
Zuiderzee-polder. Intusschen worden reeds alle pogingen
in 't werk gesteld, om zoowel de belangen van de weten
schap als die van den handel te behartigen.
De onlangs alhier opgerigte afdeeling van het Aardrijks
kundig Genootschap zal op Maandag den 31 dezer zijne
tweede vergadering houden. Dan zal de heer A. J. ten
Brink den hedendaagschen toestand van de Europesche
Noordpoolvisscherij behandelen en een plan inleiden tot
oprigting eener «nieuwe Noordsche compagnie» en tot
aankoop van drie stoomschepen, gebouwd en uitgerust voor
de robben- en walvischvangst.
In de jl. Vrijdag te Enkhuizen gehouden zitting van
den gemeenteraad werd besloten, een brief van dankbetuiging
te rigten aan het lid der Eerste Kamer, den heer van Akerlaken,
voor den ijver, waarmede hij de spoorwegbelangen van die
streek heeft voorgestaan.
Jl. Donderdag avond werd in het Grand Théatre van
den heer A. van Lier, te Amsterdam, Der Sturz des
ffauses Albavoor de eerste maal vertoond. Het treurspel
van mejufvr. Wallis is geducht besnoeid, maar dit was
noodig wegens zijne al te gerekte dialogen en bespiegelingen,
al werd nu ook de teekening van enkele karakters nog
minder gemotiveerd. Jammer dat het niet tevens mogelijk
is geweest de eenheid der handeling wat te bevorderen
door de elf tafereelen in getal te verminderen. De uitvoe
ring van dit interessante schouwspel was over het algemeen
niet onverdienstelijk.
Onder den titel: «Huisvaders in het visschenrijk,»
behelst het Hbl. het volgende:
«Door het Darwinisme is de theologie in de mode
gekomen. Sedert Darwin middelen aan de hand gedaan
heeft, om de doelmatige inrigtingen en instincten der bezielde
ligebamen eenigermate te begrijpen en hun oorsprong
natuurlijk te verklaren, heeft de wetenschap zich met
hernieuwden ijver er op toegelegd, de organismen in hun
physiologische eigenaardigheden te bestuderen. Dagelijks
worden nieuwe wonderen ontdekt; voorloopig kunnen wij
het niet tot een volledige verklaring brengen en met het
banale woord: «merkwaardig» wordt alles gekenschetst.
Gewoonlijk beschouwt men de visschen slechts als
slijmerige gezellen met lodderige oogen, die in de duisternis
der waterdiepte een onaangenaam leven slijten, heen- en
weerschieten, wormen eten en van tijd tot tijd ook het
haakje van een hengel inslikken. Wanneer men echter leest
wat visschen, ten minste eenige hunner, verrigten, dan zal
men voor zijn oordeel verontschuldiging vragen.
Er zijn b. v. vele visschen, die nesten bouwen. Een
voorbeeld daarvan is het in onze wateren levende stekeltje.
In het gebied van den Ganges woont een der schoonste
vischjes, dat evenals de grondels, in vijvers en slooten
ronddwaalt. Het is naauwelijks anderhalve duim lang en
op zijn ligchaampje heeft de natuur een zoo groote menigte
glinsterende kleuren verspreid, dat men het in zijn vader
land regenboogvisch noemt. In den paringstijd vrijt het
mannetje sluipend en kozend om zijn vrouwtje en als de
eenheid van de toekomstige huishouding een feit is, dan
begint het een nest te bouwen.
De kleine kunstenaar neemt met den bek eenige algen
(de groene slijmerige draden, die men in alle stilstaande
wateren vindt) en brengt ze naar de oppervlakte van het
water. Daar de algen zwaarder zijn dan het water, zouden
ze onmiddellijk weder zinken; het vischje ademt echter
eenige luchtblaasjes uit en verdeelt ze zoodanig in den
algenbundel, dat ze als drijvers dienst doen, en de plan-
tendraden op de oppervlakte houden. Aanhoudend brengt
hij draden aan en in één dag vormt hij een klein drijvend
eiland van ongeveer twee duim in doorsnedeoveral is dit
eiland door de luchtblaasjes ondersteund, daar de werkman
er een groot getal opwerpt. Den volgenden dag gaat onze
vriend naar het midden van zijn gebouw, en hij ademt daar
dan eene betrekkelijk groote luchtmassa uit. Daardoor
wordt het middendeel der algenmassa koepelvormig in de
hoogte gedreven en als het nest daardoor in hoofdzaak
gereed gekomen is, bouwt hij een veiligheidsring rondom,
met andere algen, die hij door nieuwe luchtblazen ordent
tot een ring van een duim breed. Daardoor verkrijgt het
eiland den vorm van een breed geranden vilten hoed,
waarvan de bol ongeveer 1 duim boven het water uitsteekt.
Het inwendige wordt dan glad gemaakt, de muren worden
door drukken en kruipen effen, en met de borst en den
bek worden de uitstekende deeltjes weggedrukt. Als een
algenbundeltje te ver vooruitsteekt, dan drukt hij met den
kop zoo hard mogelijk er tegen aan, of hij rukt het uit
en werpt het aan een kant.
Als deze veel omvattende arbeid gereed is, dan haalt hij
het wijfje. Deze jonge dame speelt niet de aangenaamste
rol; zij legt de eijeren en verdwijnt om nooit terug te
keeren; zij is zoo geëmancipeerd, dat zij vader de zorg
overlaat voor het gedeijen van het kroost. De eijeren zijn
ligt en rijzen van zelf. Papa is daarmede niet tevreden;
elk ei, dat niet in de rei ligt, wordt naar het midden van
het nest gebragt, totdat ze allen goed naast elkaar liggen.
Als hier en daar de rei te digt is, dan zorgt papa, dat de
evenredigheid in de plaatsing behouden blijft, en als alle
eitjes behoorlijk onder den hoed liggen, is papa tevreden.
Drie dagen blijft hij in de nabijheid van het nest; van tijd
tot tijd brengt hij een bezoek en als ergens een bres komt,
wordt het gat gestopt.
De eijeren bevinden zich dus onder den koepel, in
gemeenschap met de lucht, die zich daarin bevindt. Na
drie dagen zijn de jonge vischjes in staat, naar buiten te
komen. Papa kruipt dan onder het nest en met één
krachtigen stoot wordt de koepel doorboord, de lucht ont
wijkt, de hoed valt ineen, de vischjes liggen in het water.
De huisvader rafelt nu den rand van den hoed uiteen,
zoodat de draden afhangen ea daardoor een soort traliewerk
vormen, waardoor de jongen belet worden weg te zwemmen.
Ook de vader blijft in de aldus afgesloten ruimte en als
de kindertjes een poging doen, om er uit te komen, dan
brengt hij ze weder terug naar het midden. Ook die naar
onderen willen emigreeren, worden opgepakt en met dwang
te midden der vaderlijke woning teruggebragt. Ongeveer
acht dagen lang duurt dat leven; dan kunnen de kinderen
zich op eigen beenen of vinnen bewegen, en met
den vaderlijken zegen gaan ze de wijde wereld in. Papa
neemt dan waarschijnlijk eenige ontspanning.
Het tweede voorbeeld is dat van een visch, die wegens
zijne deugdzame eigenschappen, door de wetenschap met
den bijnaam van pater familias (huisvader) is bestempeld.
In de nabijheid van het oude Kapernaüm is een aantal
warme bronnen, die in het meer Tiberias uitloopen. In
hun water woont de huisvader, die even als zijne gemalin
in olijfgroen met blaauwe strepen is gedoscht. Als de eijeren
in een kuiltje van den zandigen bodem of tusschen de
biezen zijn gelegd, gaat papa er heen, opent den bek en
slikt ze in. Niet om zijn maag te vullen op een wijze in
strijd met alle menschelijke en goddelijke wetten, maar hij
perst ze door eene eigenaardige ademhaling in de holte
der kieuwen. Hier verdeelen ze zich tusschen de bladertjes,
waaruit de kieuwen bestaan, en door den elastischen druk
worden ze vastgehouden. In dezen, oogenschijnlijk niet zeer
aangenamen toestand worden de eijeren uitgebroeid; de
jongen sluipen er uit, groeijen snel en spoedig beginnen zij
zich in hunne woning benaauwd te gevoelen. Dan vex-huizen
ze uit de kieuwen, niet naar buiten, maar naar binnen; in
den bek van den beminden vader slaan ze hunne woning
op. Slechts enkelen blijven in de kieuw-holtezij gaan
ook niet naar buiten maar houden den blik op de mond
holte gevestigd. Daarin leeft nu, schrikkelijk naauw
behuisd, de meerdei'heid der kinderen. Zij liggen bij elka&r
als de kern van een granaatappel; allen met den kop naar
de opening van den bek gekeerd, maar niemand gaat naar
buiten. Zij zitten tamelijk vast. Waardoor ze zich vast
houden is nog een raadsel. De oude is vermoedelijk
gedurende dit tijdperk zeer gelukkig, maar hij ziet er zeer
zot uit. Met een wijd opengespei'den bek staat hij in het
water; zijn mondholte is uitgezet, zoodat de kinnebakken
onmogelijk met elkander in gemeenschap kunnen komen;
zijne wangen zijn dik opgezwdllen. En het gelukt hem,
ook in dezen toestand, zich te vx-ijwaren van kindermoord,
door onwillekeurige inslikking; hoe hij dat doet is onbekend.
Ook weet men nog niet, hoe en wanneer hij de kleinen
hunne vrijheid geeft.
Tot ons leedwezen moeten wij hierbij voegen, dat mama
zich gedurende al dien tijd overgeeft aan een zeer ligt-
zinnigen levenswandel, zonder zich in het minst te bekommeren,
om het lief en leed, dat haar getrouwe gemaal zich voor
de vervulling zijner ambtspligten moet getroosten.
Twee Amstei'damsche bankiers worden volgens
een correspondent van de Indépendance Beige eerlang
te Madrid verwacht om, namens een magtig syndicaat,
aan de Spaansche regei'ing een volledig plan te onder
werpen tot regeling van de staatsschuld. Die heeren zullen
eenige weken vóór de opening van de Cortes te Madrid
zijn om het terrein te peilen en de oplossing van een zoo
ingewikkeld vraagstuk te vergemakkelijken. De heer
Salaverria, minister van financiën, zou het plan met sym
pathie ontvangen, doch er bijgevoegd hebben, dat een zaak
van zooveel gewigt niet buiten de Vertegenwoordiging kan
worden behandeld, aan wie hij het ter goedkeuring zou
voordragen.
Naar de KI. Crt. verneemt, beslaat de oppervlakte
van de Nederlandsche afdeeling der tentoonstelling te
Philadelphia ongeveer de oppeiwlakte van het Paleis voor
Volksvlijt te Amsterdam, terwijl de gansche gebouwenreeks
vier-en-veertig maal die ruimte inneemt.
De volgende wel niet bijzonder zeldzame, maar toch
altijd meldenswaardige geschiedenis van den koop van een stuk
vee kwam den verslaggever van een dagblad ter oore. Er blijkt
uit, dat veekoopers een zeer goed oog hebben op het gewigt
van hunnewaar. Twee Amsterdamsche commissionairs in vee
geraakten over den aankoop van een stuk vee in onder
handeling met den restaur-ateur in het station te Zwolle,
tevens veehandelaar. De man vroeg een prijs, welke veel
te hoog was naar het oordeel der commissionairs; 't beest
woog geen 600 pond (halve kilo), meenden ze. Wel 700,
beweerde de veekooper.
De commissionaii's deden het voorstel, dat zij voor 600
pond niets, en voor elk pond daarboven f 10 betalen
zouden, 't Bod werd aangenomen, en toen het dier ge
wogen was, onder omstandigheden welke voor den verkooper
nog buitengewoon gunstig waren, hadden de koopers slechts
7 ponden te betalen en namen dus voor f 70 een mooi
beest mede.
Men leest in het Volksblad:
«Het jaar 1875 is voor de aardrijkskundige nasporingen