IEIiBKRSCHE EN NIEIIWEDIËPËR (OIRAVT. 1876. N°. 13. 34 Jaargang. Zondag 30 Januari]. BEKENDMAKING. Binnenland. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zatnrdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1 30. franco per post - 1.65. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: M O L E IV P L E I N°. 1«3. Prijs der Adverte utinVan 14 regels CO Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden nanr plaatsruimte berekend. lülken E>onderdng vertrekt de mail naar Oost-Bndie. Laatste ligting 's avonds 6 uur. De Burgemeester der gemeente Helder maakt bij dezen aan de daarbij belanghebbenden bekend, dat het KOHIER DER GROND BELASTING OP I)E GEBOUWDE EN ONGEBOUWDE EIGEN DOMMEN, OVER HET JAAR 1876, den 25 dezer, door den heer Provincialen Inspecteur is goedgekeurd en invorderbaar verklaard. Helder, De Burgemeester voornoemd, den 27 Jauuarij 1876. STAKMAN BOSSE. HELDEK en NIEUWEDIEP, 29 Jannarij. De vierde voordragt over vergelijkende taalstudie werd jl. Donderdag door den heer Joh. Dyserinck in het lokaal Tivoli alhier gehouden. Spreker behandelde ditmaal eenige Griekscho voorzetsels, die hem overvloedige aanleiding gaven tot verklaring en verduidelijking van tal van woorden, welke ook bij ons veelvuldig gebruikt worden. Ten slotte hield spreker nog eene nalezing op het vroeger behandelde uit het Hebreeuwsch en Arabisch. In de op gisteren gehouden vergadering van 't depar tement Helder der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen is op nieuw zamengesteld de commissie, belast met het voordragen van personen voor bekrooning wegens edel moedige bedrijven, Herbenoemd zijn de heeren J. Rinner en A. Vos Rz., gekozen werd de heer P. C. van der Meulen. Ter vervanging van den naar elders vertrokken heer B. J. Herweijer, werd gekozen tot lid van 't bestuur van het departement de heer jhr. W. A. Alting von Geusau, tot lid der commissie tot regeling der buitengewone vergade ringen de heer H. Vrendenberg Cz. en tot plaatsver vangend- commissaris der spaarbank de heer J. G. R. Vos. Blijkens eene mededeeling van den president, zal de eerstvolgende buitengewone vergadering den 25 Febr. e. k. gehouden worden. In het kerkgebouw der Herst. Luth. gemeente had gisteren avond eene openbare zanguitvoering plaats der II A TV IV A. De tante begon hare mededeelingen aldus: «Nog zeer jong werd ik reeds verloofd, en daarenboven nog met een man, die niet ouder was dan ik. Dat is altijd een ongeluk, vooral waar rijkdom de wegen niet effent en alles gelijk maakt. Er kwam nog bij, dat ik niet mooi was en geen lieftallig en beminnenswaardig uiterlijk bezat. De hemel had mij echter op een andere wijze gezegend en andere gaven geschonken. Ik verstond de kunst van sparen, van huishouden en met weinig fatsoenlijk rond te komen. Dit, meende ik, was dan ook genoeg en ik gaf mij niet de minste moeite, tevens een aangenaam uiterlijk te vertoonen. Mijn bruidegom en ik hadden reeds van onze schooljaren af met elkander omgegaan, we hadden altijd in dezelfde stad gewoond. Hy moest zich met de grootste moeite een eigen weg in den dienst van anderen door dit leven banen, terwijl ik de huishouding van mijn oude moeder waarnam en met haar door onderwijs, iu eene door ons opgerichte school voor kinderen, het dagelijksch brood verdiende. Slechts des Zondags ontmoette ik mijn verloofde, en dan werden door ons plannen voor de toekomst ontworpen, dan spraken wij met elkander over onze hoop en onze wenschen, en gevoelden wij ons gelukkig, trots armoede en ontbering. Zoo ging het van maand tot maand en van jaar tot jaar voort totdat ik den ouderdom van acht-en-twintig jaren bereikt had; toen eindelijk scheen het noodlot ons de huwelijkshaven binnen te willen laten zeilen. Mijn bruidegom had. niettegenstaande ik er altijd heftig tegen geprotesteerd had, heimelijk iu de loterij gespeeld en ongeveer zes duizend thaler gewonnen; nu waren de hinderpalen voor ons huwelijk uit deu weg geruimd; nu konden wij trouwen. Reeds sedert elf jaren wisten onze buren en naastbestaanden dat ik zijn, verloofde bruid was. Hoe dikwijls reeds had dat woord „bruid" mij heimelijk tranen uit de oogen geperst; hoe dikwijls reeds had ik alle hoop op ons huwelijk opgegeven en thans, het geluk was ons toegeworpen, het kwam geheel onverwacht; nu konden wij trouwen. Ik zou „vrouw" worden genoemd, „vrouw Herbold," o, wat een blijdschap! Mijn verloofde huurde een winkel in het beste en drukste gedeelte der stad; hij deed inslag van koopwaren, terwijl ik in dien tijd druk bezig was om mijn uitzet in orde te brengen. Hij was bekend met al zijne plaatsgenooten, ieder j beloofde hem te zullen begunstigen en de zaak scheen in zulk een besten toestand te verkeeren, dat onze bruiloft reeds bepaald werd. Op zekeren dag echter ontstond tusscheii ons beide een geschil, en mijne spaarzaamheid had daarvan de schuld. „Neem deze stof voor de handdoeken," zeide hij op zekeren dag, toen hij .bij ons was, „dat stuk goed heb ik voor zeer billijken, prijs gekocht." Ik protesteerde daar heftig tegen. „Dat goed is voor ons niet i vereeniging: «Zingt den Heer,» onder directie van den heer II. de Buisonjé. Zeer goed slaagde de uitvoering van een lötal wèlgekozen stukken, waaronder vier liederen van den bekenden Sankey. Herhaaldelijk werd de zang afgewisseld door toespraken van den WelEerw. heer D. Snijder, die daarbij het weezengesticht te Neerbosch, ter ondersteuning in de vele behoeften, in ieders belangstelling ten zeerste aanbeval. Voor dit doel werd door de gehouden zanguitvoering de som van f 48.60 verzameld. De onderofficiers-vereeniging «Vaderland en Oranje» gaf gisteren avond eene buitengewone vergadering in het lokaal Tivoli alhier. Onder algemeenen bijval werden de aangekondigde stukken: «Art/air, of zestien jaren lateren De Lotelingopgevoerd. Blijkbaar waren die stukken wel bestudeerd en de rollen goed verdeeld, 't Is niet te veel gezegd, als wij verzekeren, dat «Vaderland en Oranje» door deze uitvoering haar gevestigden goeden naam flink handhaafde. Een particulier telegram van Curacao, onder dag- teekening van den 12 dezer, meldt, dat het Nederlandsch smaldeel op dien datum in de haven der Willemstad vereenigd was en zich in de Venezuelaansche wateren nog niet had vertoond. i Z. K. H. de Prins van Oranje is jl. Dingsdag van een uitstapje naar Nizza te Parijs teruggekomen. Naar men aan de «Landb. Crt.» mededeelt, zijn de ambtenaren van het kadaster aangeschreven zich kracht dadig op de kennis van de soort van gronden en van gewassen, de verbetering van gronden door middel van ontginning, droogmaking en bedijking toe te leggen. Met het oog op de aanstaande herziening der ongebouwde eigendommen wordt verlangd, dat de rijksambtenaar, die krachtens de wet van 26 Mei 18?70 met de herziening zal worden belast, niet geheel en al afgaat op het oordeel van schatters en zetters, uit de bevolking der gemeente genomen, maar dat hij zelf een oordeel weet te vellen over soort en hoedanigheid, meerdere of mindere deugdelijkheid en waarde der ongebouwde eigendommen. Van Multatuli's Max Havelaar» zal binnenkort een Spaansche vertaling verschijnen. Beroepen tot predikant te Petten de heer S. Stcen- meijer, cand. bij het Prov. kerkbestuur van Noordholland. Men schrijft uit Winkel, dd. 23 dezer: noodig, Herman; wij kunnen het zeer goed met minder kwaliteit doen. Hebt gij het voor een billijken prijs gekocht, dat is des te beter voor ons, onze verdiensten worden daardoor des te ruimer." „Ja, beste Hanua," zeide hij, „maar tegenover het dienstmeisje moeten wij toch een weinig liet uitwendige iu het oog houden; men wordt zoo spoedig bepraat en beklad." „Herman! wij zullen er toch geen dienstmeisje op na houden," riep ik vertoornd uit. „O, zeker lieve! dit kan in den tegenwoordigen tijd niet anders. Wilt gij 's morgens om zes ure deu stoep staan schrobben en den winkel eigenhandig aanvegen? Wilt gij water halen en hout hakken Verwonderd zag ik hem aan. „Doe ik dat alles thans ook niet in eigen persoon, Herman?" „Welzeker, Hanna! maar dat ge het thans nog doet, is een geheel andere zaak," gaf hij lachend ten antwoord. „Als mijn vrouw moet ge een dienstmeisje houden; doet ge dat niet, dan worden er gevolgtrekkingen gemaakt en die zouden mijn crediet ten sterkste henadeelen." Thans weende ik reeds. „Herman! Herman! gij schijnt te ver moeden, dat die zesduizend thaler een vermogen zijn, dat niet uit geput kan worden. Geef acht, als gij zoo voortgaat, dan staat u concurrentie voor de deur." Goede hemel!" riep hij uit, „gij verstaat bij uitnemendheid de kunst om aan iemand van alles de donkere zijde te laten zien. Dit is helaas! maar al te waar Hanna!" Waren zulke kleinigheden in de dagen toen er geschil over ontstond, grondig besproken en van beide zijden een overeenkomst getroffen, dan zouden zij op hetzelfde oogenhlik, dat ze ontstonden, spoedig uit den weg geruimd en vergeten zijn; maar nu hadden ze ten gevolge, dat ieder van ons zich wachtte een plan, een wensch voor de toekomst te ontboezemen, omdat men meende de over eenstemming van inzicht niet te kunnen verkrijgen. Toen wij nog arm en zonder vooruitzicht waren, bouwden wij samen eendrachtig aan onze luchtkasteelen, maar op de basis van zesduizend thaler, nu scheen het, dat aan geen samenwerken meer te denken was. Omstreeks dezen tijd stierf de broeder van mijn moeder èn liet een onverzorgde dochter van zeventien jaren achter, die hij op zijn sterfbed aan onze zorg ten dringendste aanbeval. Dit trof goed, daar mijn oude moeder, als ik trouwde en haar dus verliet, toch voor haar school en haar huis dringende behoefte aan een hulpe had. Op zekeren Zondagmorgen haalden wij dan ook uit de hoofdstad ons nichtje bij ons te huis, opdat zij zich kon voor bereiden voor de bezigheden, die weldra van haar zouden worden geëischt. Voordat ik mij in het huwelijk begaf, kon ik haar nog onderrichten en leiden. Die taak echter zou ons niet zoo gemakkelijk vallen als wij hoopten en verwachtten. Malwine kwam ons stil en eerbaar huis binnen als een zonnestraal, als een in veel kleuren prijkende bloem; maar overal openbaarde zich tusschen haar en ons het grootste «Heden namiddag aanvaardde de heer J. W. van Hoog straten zijne bediening alhier met eene rede over Matth. IV4, na des voormiddags door den consulent, den lieer A. C. H. Calkoen, pred. te Nieuwe Niedorp, bevestigd te zijn, waarbij tot tekst was gekozen 2 Cor. IV5.» De insluiting van Urk door het ijs duurt nog altijd voort. Gebrek aan de eerste levensbehoeften ondervindt men wel is waar nog niet, maar wanneer men in aan merking neemt., dat door de visschers sinds 27 Nov. 11. niets is verdiend, dan zal men begrijpen, dat het er voor de meeste bewoners van dit eiland treurig uitziet. Daar enboven heeft de schel vischvangst weinig opgeleverd. In het midden eener schare van volgelingen, herdacht dr. J. C. Zaalberg Pz. jl. Zondag morgen in de Groote kerk te 's Hage zijne 25jarige evangelie-bediening in de Ned. Herv. kerk, waarvan hij er 22 in de Haagsche gemeente doorleefde. Naar aanleiding van 2 Timoth. IV vs. 7c: «Ik heb het geloof behouden,» schetste de feestredenaar in vurige taal zijne afwisselende ervaringen als herder en leeraar. Hij wees er op, hoe hij, na op jeugdigen leeftijd hij werd op zijn 22ste jaar predikant en op zijn 25ste reeds te 's Hage beroepen een schitterende toekomst vóór zich, en jaren achtereen een vereerend heden om zich te hebben gehad, later zijne eerekroon in een doornenkroon der miskenning zag herschapen en, gewikkeld in den strijd dei- nieuwere denkbeelden op godsdienstig gebied, daardoor een bron van velerlei levenssmart voor zich zag geopend, waarbij zich ook de pijnlijkste ervaringen in zijn persoon lijk leven hadden gevoegd. Doch al waren zijne idealen van voorheen niet blijvend verwezenlijkt, en al was hij ontkroond zelfs door vroegere vrienden, al was hij vaak bitter gegriefd, toch was hij, onder dat alles, even als ook in den inwendigen strijd der ziele, staande gebleven, vast- geworteld in het geloof, dat hij behouden, of liever zeide spreker vaster dan ooit verworven had: 't geloof in God, in het goddelijke, in godsdienst en het Christendom. Vroeger tot zelfs kort vóór zijn grooten ommekeer had hij zijn Heer aanschouwd, als in een nevel, wel purperkleurig, ja als met goud getintmaar toch een nevel, omgeven als Hij was door de zilveren wolk der overleve ring; doch toen die nevel en wolk scheurden, had hij hem niet verloren, maar hervonden, hervonden in zijne heerlijke verschil, zoodat het samenleven met haar voor beide partijen een bron van oueenigheid stond te worden. Toen ik haar voor de eerste maal aan de schoolkinderen voor stelde, verloor ik reeds bijua al mijn geduld. Een uur lang hield zij het tamelijk rustig uit om voor dat kleine volkje een A en een B op hunne leien voor te teekenen; de kinderen ze]ven schenen met de nieuwe „tante" bijzonder ingenomen te zijn; maar reeds zeer spoedig hoorde ik onder die kleinen, aan wie zij onderwijs gaf, een onbetamelijk gefluister en heimelijk lachen, en toen ik daarop met een ongelukkig voorgevoel naar de rechte persoon zag, toonde het nichtje mij een gansclie rei teekeuingen, die hare vlugge vingers geteekend hadden. Dat lieve, met bruine lokken omgeven gezicht zag met innige vroolijkheid tot mij op, terwijl ik vol afschuw op die geteekende dwaasheden nederzag. Springende muisjes, een ooievaar, voor wien een kikvorsch opsprong, benevens een aantal andere dieren, ja, die zag men op de leien geteekend, maar geen A en geen B. In het eerste oogenblik bij het aanschouwen van deze vermetelheid, wist ik niet wat ik zeggen moest. Tusschen mij en mijn lachende nicht begonnen zich visioenen te vertoonen van vertoornde moeders en van het uitblijven der üriemaandelijksche schoolgelden; zwart en dreigend staarden die spookgestalten mij aan. Ik hoorde nauwelijks, dat ze met een zachte stem tot hare verontschuldiging zeide: „Het was zoo ver velend, en de kinderen moeten toch ook het teekenen leeren. Zie slechts hoeveel die kleinen met mij ophebben." Ik begreep van zulk onderwijs geveu niets. „Ga heen, Malwine. Dat dat moet overwogen worden." Terstond verwijderde zij zich. Maar des avonds kwam het gesprek op de plaats gehad hebbende zaak, en dat wel in Herman's tegenwoordigheid. „Tante!" riep het aanvallig meisje uit, „gij zijt ook zoo verschrikkelijk ernstig en kniezerig, als een echte grootmoeder. Ik geloof, dat ge altijd bezig zijt met rekenen." I Mijn bruidegom schaterde het uit van lachen. „Dat doet zij ook, Malwine," riep hij, „en ge zult u jegens mij zeer verdienstelijk maken, zoo ge haar een weinig vroolijker steramen kunt. Maar gij, kleine schalk, hebt dus de stoutheid gehad allerlei carricaturen op de eerwaardige leien van uw nicht te teekeneu? Maar vertel mij daar eens wat meer van." Malwine stond op en aapte onder de kluchtigste bewegingen de sprongen van een jonge kat na, die op de muizenjacht hare eerste studiën maakt. „Deze was de beste teekeniug, neef," zeide zij, „de kinderen zouden het gaarne van lachen uitgeschaterd hebben, maar Een vroolijke blik op mij geworpen voltooide den zin. 1 „Maar de knorrende draak versperde den ingang naar het hol," zeide Herman lachende, „en de arme Elfen waren gevangen, konden niet naar buiten in het groene woud en met hare vroolijke en kluchtige dansen een begin maken. Weet ge, wat ge eens doen j moet, kleine kabouter! ge moet voor mij eens uwe snakerijen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1876 | | pagina 1