HELDËRSCHE
Ei\ NIEIIWEDIEPER COURAXT.
1876. N°. 14.
Woensdag 2 Februarij.
34 Jaargang.
Binnenland.
W ij huldigen het goed e."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1 30.
franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
I!ur eau: MOIEIU'LEIK JP. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail
Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUWEDIEP, 1 Februarij.
Zr. Ms. stoomschip de Amstel, thans gestationeerd te
Hellevoetsluis, wordt in gereedheid gebragt om als wacht
schip te Vlissingen in dienst gesteld te worden.
In een bij het departement van Koloniën ontvangen
telegram meldt de gouverneur-generaal van N.-Indië, dat
geene tijdingen waren ingekomen omtrent de verrigtingen
in Atsjin van 12 tot 19 Jan. en dat uit een telegram het
volgende was vernomen van 19 tot 24 Jan.
19. Gebivakkeerd te Kroeng-Raba. Hoofden van IV
Moekim opgeroepen. Gekwetsten, zieken en krijgsgevangenen
overgevoerd naar Oleli-Leh.
20. Stoomschip naar Kloewang gezonden om Toekoe
Lampassei af te halen, voor de aanrakingen met de hoofden
van IV Moekim.
21. Verkenning naar de kloof van Djembit.
22. Verkenning naar de kloof van Bradoen; de plaats
van vestiging aldaar bepaald. Hoofden van IV Moekim
hebben de hun voorgehouden artikelen van onderwerping
aangenomen. Hoofden van Lepong, Loong en Daja opge
roepen. Hoofd van Moekim Bradoen kwam in het bivak.
23. Hoofd van Lepong aangekomen. Zieken overgevoerd
naar Oleli-Leh.
24. Opgerukt naar de kloof van Bradoen.
Weergesteldheid en gezondheid der agerende troepen
gunstig. Bij de overige troepen in Atsjin is de
gezondheidstoestand iets gunstiger; de cholera heeft zich
sporadisch vertoond; veeziekte stationair.
In den nacht van 23 op 24 is eene vijandelijke aanval
op onzen post Lemboek-oost afgeslagen. Daarbij sneuvelden
2 Inlandsche soldaten en ééne vrouw, en werden 22 minderen
gewond. Vijand met verlies teruggeslagen.
Op de zoogenaamde Harsens, aan den mond der
haven alhier, zijn onder de leiding van een officier der
génie, grondboringen gedaan, ten einde de mogelijkheid te
beproeven om aldaar een fort te bouwen, ter beveiliging
van de reede van Texel en de haven.
3.)
H A nrx A.
„Ge moest u schamen, Malwine," hoorde ik haar zeggen, „nau
welijks is uw vader twee maanden geleden begraven eiï ge hebt
hem reeds volkomen vergeten. Neem weg die roode katoenen
stof. Ze is een beleediging, die ge uwe rouwkleederen aandoet."
„Inderdaad, nichtje," voegde ik er bij, onaangenaam aangedaan
bij den aanblik der veelvuldige vouwen en plooien, die mijn mooi
glad katoen, bestemd voor de gordijnen, aangenomen had, „ge zijt
voor uwe jaren toch ongeloofelijk kinderachtig. Ga zitten en neem
uw breiwerk! Ge hebt nog geen tien steken van daag gedaan."
Haastig ontdeed Malwine zich van haar masker als oosterlinge.
Zacht snikte ze, maar zonder eenig antwoord te géven. Het kwam
my voor, dat ze nooit lieftalliger geweest was dan in de verwarring,
waarin zij zich op dit oogenblik bevond. Tot nog toe had Herman
het stilzwijgen bewaard, maar met een kloppend hart bemerkte ik
diepe voren in zijn voorhoofd, waardoor de wenkbrauwen naar
beneden werden getrokken; dat was een teeken van misnoegen,
dh't ik helaas maar al te goed kende.
„Ga heen, Malwine," zeide ik op een zachten toon tot haar.
Nadat ik deze woorden gesproken had nam mijn bruidegom het
woord en zeide: „Malwine ën ook gij Hanna, hoe komt het u
voor als wij eens een wandeling gaan doen? Mij dunkt de avond
laat zich aangenamer buiten doorbrengen, dan hier binnen in deze
enge kamer."
Ik werd rood van toorn. „Verschoon mij, Herman," riep ik
uit en dat misschien wel op een toon, die mijn inwendigen toorn
verried. „Ik heb van avond nog veel te doen."
„Van avond nog, na het avondeten, Hanna?"
„Ja, heden nog, Herman," antwoordde ik hem op droogen toon.
„Ach, dat spijt mij. Kom, Malwine, laten wij dan een wandeling
doen. Uwe naalden_ zullen tot morgen niet in uw breiwerk
verroesten."
Het arme kind stond verlegen midden in de kamer, niet wetende
wat het doen zou. De tranen hingen haar nog aan de wimpers,
terwijl haar mond zich weder tot een lachje plooide.
„Mag ik, tante?" vraagde zij beschroomd aan mij.
Weder mengde mama zich op een scherpen toon in ons gesprek.
„Kind, ik begrijp niet waarom gij uw nicht aanhoudend met
den naam van tante toespreekt," zeide zij. „Ik ben de persoon,
die gij met den titel van tante toespreken moet."
Malwine werd purperrood.
iiO, verschoon mij," fluisterde zij verlegen, „ik zal het nooit
weer doen. Het komt misschien omdat mijn nicht zooveel ouder
is dan ik."
Herman stond met zijn rug naar ons gekeerd en zag het venster
uit. Ik was daar hartelijk blijde om, want nu kon hij niet opmer
ken hoezeer de woorden van mijn nicht mij in verwarring brachten.
Het was mij. alsof de opmerking van het argelooze kind plotseling
het vuur van ijverzucht in mijn boezem ontstoken had. Ja, ik
De gezondheidstoestand zoo van de Koningin als
van den Prins moet zeer bevredigend zijn. Dr. H. J.
Vinkhuijzen, die na zijn vertrek van Cannes ook den laatste
heeft; bezoekt, is reeds in de residentie teruggekeerd.
Z. K. II. Prins van Oranje is jl. Zaturdag in de
residentie teruggekeerd.
Z. K. H. Prins Frederik wordt eerstdaags te Cannes
verwacht en zal met H. M. de Koningin volgens het
Dagblad vermoedelijk naar Algiers gaan om Z. K. H.
Prins Alexander een bezoek teybrengen.
De heer dr. A. Kuyper, lid der Tweede Kamer, is,
naar het Vaderland verneemt, vrij ernstig ongesteld.
Door den commissaris des Konings in deze provincie
is o. a. benoemd tot zetter vooit 's Rijks directe belastingen
te Wieringerwaard, de heer K. Kater.
Door een Wieringer schipper is opgevischt een flesch,
waarin een brief van kapt. Olsen, voerende het Zweedsche
schip Carl Petter van Helsingsborn, waarin hij afscheid
neemt van zijne familie, en den vinder van de flesch ver
zoekt den brief op de post te doen en te frankeren, tot
welk einde er twee geldstukjes bijgevoegd waren. De
brief is geschreven den 12 Nov. 1875, op 54° Noorder
breedte, 3° Oosterlengte, toen het schip, na veel slecht
weer doorgestaan te hebben, in zinkenden staat verkeerde.
Jl. Zaturdag voormiddag is te Amsterdam een per
ceel, gelegen in de Batavierstraat, ingestort, met het onge
lukkig gevolg, dat drie kinderen onder het puin zijn geraakt.
Door de ijverige bemoeijingen van den commandant der
brandweer en zijne manschappen gelukte het, twee kinderen
levend van onder het puin te voorschijn te halenhet derde
echter is overleden. Naast het perceel werd voor een nieuw
te bouwen huis geheid en het schijnt, dat het oude, dat
op zich zelf stond, door de dreuning is ingestort.
In ons vorig nummer maakten wij uit Amsterdam
melding van een geval van hondsdolheid, ontstaan door 't
bijten van een kat. De Tijd deelt daaromtrent het vol
gende mede:
«Op Oudejaaravond hadden eenige werklieden van het
Hollandsche spoor een pretje «onder mekaar.» Onder de
genoegens behoorde ook het sarren en plagen van een
kat; men bond het dier iets aan den staart en deed het
daarmee allerhande sprongen maken. Het arme beest
geraakte eindelijk daardoor zoozeer in razernij, dat het
was veel ouder dan zij.
„Zet dan maar uw hoed op, Malwine," sprak Herman te mid
den der verlegenheid, waarin ik mij bevond, „daar komen ken
nissen van mij aan, aan wie ik u zal voorstellen. Maak voort,
ge moogt."
Zij sloop buiten de kamer, waarschijnlijk omdat zij de verzoeking,
een wandeling in grooter gezelschap te maken, dan zij dagelijks
sprak en haar omgaf, niet weerstaan kou. Toeu de deur zich
achter haar gesloten had, trad Herman naar mij toe en wilde mijn
hand vatten, die ik echter snel aan hem onttrok.
„Hanna," zeide hij, „vind ge niet dat gij beide, mama en gij,
veel te gestreng zijt tegenover het arme kind Mij dunkt, gij
laat Malwine op zulk een bittere wijze gevoelen, dat zij in uw
woning een onwelkome last is."
Ik zag hem niet aan. Mama," zeide ik luide, „Herman spreekt
met u."
„Neen Hanna," riep hij op een gevoelvollen toon en nadruk
leggende op zijne woorden, „neen Hanna, ik spreek met u, en het
komt mij voor, dat op mijn vraag in alle gevallen een antwoord
dient gegeven te worden. Maar het beste is, dat ge met ons gaat
wandelen. Werkelijk Hanna, ik bid er u om, ga mede, mijn
Ik viel hem spottend lachende in de reden. „Wilt ge misschien
ook niet Herman, dat ik mijn nicht nederig om verschooning
vragen zal?" riep ik zoo tartend en sarrend, als ik nog nooit tot
hem gesproken had.
Met een diep bedroefden blik zag hij mij aan. „Uit uwe woorden
spreekt het bewustzijn der ongevoeligheid," hoorde ik hem zeggen.
Daarop kwam Malwine terug en ons gesprek nam door haar
binnenkomen een einde. Op dezen avond droeg Malwine een
zwart barege kleed en een strooien hoed met zwarte veêren, daarbij
een lange gouden ketting, het eenig aandenken aan haar overleden
vader. Heden nog, na verloop van zoovele jaren, staat het mij
duidelijk voor den geest hoe bekoorlijk zij er uitzag.
Het trof juist dat wij beide voor den spiegel stonden toen
Malwine mij trouwhartig de hand toereikte om mij te groeten.
Herraan's blikken rustten op ons. Ik trok mijn hand terug alsof
ik door een adder gestoken werd en verliet de kamer zonder een
woord te spreken.
„Van mijn vooruitstekend kamertje," aldus ging de tante
met haar verhaal voort, „zag ik Herman en Malwine de straat
langs wandelen. Zij vervoegden zich bij de andere waudelaars en
duidelijk bemerkte ik, dat mijn bruidegom mijn nicht aan het
gezelschap voorstelde, eveneens dat hij de schouders optrok, toen
iemand uit het gezelschap tot hem sprak; daarbij draaide hij zich
om en zag naar ons huis.
Het klamme zweet brak mij uit. Thans «antwoordde hij misschien
wel op de vragen, die hem naar mij gedaan werden. „Ja, zij is
nog druk aan den arbeidzij is niet naar buiten te lokkenvoort
durend heeft zij zooveel te doen, dat er aan geeu wandelen te
denken is."
een zijner plagers, een twintigjarig jongeling, in den
lip beet.
Wij vermelden dit treurig ongeval, zegt de Tijd, in de
hoop, dat liet velen tot een afschrikkend voorbeeld moge
strekken.
Nog onlangs waren wij er getuigen van, dat eenige
«groote kinderen» twee honden op elkander aanhitsten.
De dieren vlogen telkens woedend op elkander toe, doch
konden elkaar niet bijten, daar zij beiden gemuilband
waren. Als zulke honden dol worden, aan wien dan
de schuld?»
Het berigt in de Purm. Crt. van jl. Zondag omtrent
het verdwijnen van den heer A., kapt.-k war tier m. van de
schutterij te Haarlem, een tekort in de kas achterlatende,
is bezijden de waarheid.
De berigtgever is slecht ingelicht; de luitenant-kwar
tiermeester der schutterij is wel door een ernstige ziekte
aangetast, meer van verdwijnen of van een te kort in de
kas is niets aan.
Een hoogst belangrijk strafgeding zal Donderdag en
welligt ook Vrijdag a. s. voor het geregtshof te 's Hage
behandeld worden. Men herinnert zich den brutalen effecten
diefstal, die in Oct. jl. te Rotterdam plaats had ten huize
eener Engelsche familie S. op de Leuvehaven. Er werd
toen voor een waarde van 30 a 40 duizend gulden aan
effecten en diamanten ontvreemd, waarvan de politie spoedig
het grootste gedeelte ontdekte bij den kruidenier Ch. in
de Broederstecg. Deze gaf op dat hem dit alles gebragt
was door den huisknecht der familie, D. G. N. van Veen,
die echter beweert van de geheele zaak onkundig te zijn.
Er zijn in deze zaak 34 getuigen a charge en a décharge
gedagvaard.
De eerste beschuldigde van Veen zal verdedigd worden
door den heer advocaat mr. van Emden jr., terwijl voor
den kruidenier Ch. de heer advocaat mr. J. Schouten zal
optreden. (D.)
Zeer merkwaardige bewijzen, zegt het Hld., hebben
in de laatste maanden iederen Engelschman overtuigd van
het nut der voorloopige wet, door Plimsoll aanbevolen, om
te beletten dat onzeewaardige schepen de Engelsche havens
verlaten. Alleen in de haven van Sunderland is op 79
schepen, die op het punt waren van uit te zeilen, beslag
Ik wond mij op en ik werd steeds boozer en boozer, ja ik moet
het belijden, ik werd steeds hoogmoediger. Toen de pratende en
lachende troep niet langer met het oog te volgen was, trad ik
voor den spiegel en bestudeerde nauwlettend mijn uiterlyk. Dit
geschiedde nu voor de eerste keer in mijn leveu. Ik zag anders
ook wel eens iu dat glas, dat de grootte van een hand had, als
ik voornemens was uit te gaan of wanneer ik mijn haar opma«nkte,
maar nog nooit had ik tijd gehad of neiging gevoeld om voor den
spiegel te staan droomen. Nu echter was ik met geheel andere
gevoelens bezield.
Ja, ja, de acht-en-twintig jaren stonden met leesbare trekken
in mijn gekat gegriffeld. Mijn kapsel was eenvoudig en mijn
kleeding sober, maar wat beteekende dat alles in vergelijking
met de bruin fluweelen oogon van mijn nicht, met haar blanke
tint en zijden lokken!
Ik had gearbeid en gerekend, o zoo lang reeds en zij was
een lachend en vroolijk kind. Waarom veroorzaakte dat onderscheid
tusschen h«iar en mij, mij in deze oogenblikkeu zoo veel leed waarom
druppelde er een gistend vergif iu het hart, dat vroeger zoo rustig
en kalm was? Ik beet mij zoo lang op de lippen totdat de stuip
trekkingen in mijn binnenste en de neiging om te weenen voorbij
gegaan waren, lieden «avond wilde ik om geen geld' van de wereld
blijken laten dat ik geweend had, en den toorn, die in mijn binnenste
woedde, verstikte ik met alle krachten, die in mij waren.
Toen ik in de woonkamer terugkwam, wendde mama hare
uiterste pogingen aan om mij te troosten en nam de party voor
mij tegen Herman op; ma«ar op geen zeer vriendelijke wijze m«aakte
ik een einde aan het gesprek. Later heeft het mij meermalen
leed gedaan, dat ik de oude vrouw op zulk een h«arde wijze heb
behandeld, maar op dezen avond was het mij onuitstaanbaar om
over Herman te hooreu spreken, en ik kon het hem niet vergeven,
dat hij mij zoo beleedigd hadelke druppel bloed kookte in mij.
Toen zij beiden later lachende en pratende te huis kwamen,
begeleid door meerderen van het gezelschap, vertoonde ik mij niet
meer. Mama zeide hun op een koelen toon, dat ik mij reeds naar
bed begeven had.
Dit was de eerste maal dat er een openlijke twist tusschen mijn
verloofde en mij ontstaan was. Onwillekeurig breidde ik, toen ik
hoorde dat hij de trappen afging, mijne armen uithoe was het
mogelijk, dat ik hem van mij kon laten heengaan zonder hem
„goeden nacht" te wenschen en zonder vergeving te vragen!
„Herman," fluisterde ik zacht, „Herman!"
Onder aan de huisdeur bleef hij stilstaan, als had hij nog iets
vergeten. „Hanna," hoorde ik hem roepen met een zachte stem,
„Hanna," slaapt ge reeds?"
Ik beet mij op de tanden om niet van smart in tranen uit te
barsten. En al ware hij voor altijd heengegaan, mijn eigenzinnigheid
en stijfhoofdigheid had ik op dit oogenblik niet kunnen overwinnen.
Hij wachtte nog eenige oogenblikkeu, hopende, dat ik hem eenig
antwoord zou laten hooren; daarop liep hij met snelle schreden de