IIELDERSCHË
EN 1MIEUWEDIEPER fOlIltANT.
1876. N°. 20.
34 Jaargang.
Woensdag 16 Februarij.
Uitgever A. A. BAltKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
PROVINCIAAL BLAD
N O O 11 D II O L L A IN D.
Binnenland.
W ij huldigen het goed e."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1 80.
w wn franco per post - 1.65.
Prijs der Advertentièn: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
931 ken Donderdag vertrekt de i»aiE naar
Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
van
1876.
|Jo O Besluit van 2 Februarij 1876 n°. 37,
houdende wijziging der besluiten van 29 December
1875 n°. 53 Provblad n°. 116) en van
5 Januarij 1876 n°. 10 (Prov. blad n°. 3),
betrekkelijk den herijk van maten en gewigten in
1876, voor zooveel betreft de zittingen voor de
gemeenten Zandvoort, Bloemendaal, Zijpe, Anna
Paulowna en Wieringen.
Gedeputeerde Staten der provincie Noordholland,
Gelet op art. 15 der wet van 7 April 1869 (Stbl. n°. 57),
betreffende de maten, gewigten en weegwerktuigen, waarvan
de gewijzigde tekst is bekend gemaakt bij Koninklijk
besluit van 29 November 1874 (Stbl. n°. 143);
Gelet op bet Koninklijk besluit van 9 December 1875
(Stbl. n°. 239), waarbij onder anderen is bepaald dat iu
het jaar 1876 aan den herijk, bedoeld in art. 15 litt. a
der genoemde wet, zijn onderworpen: de lengtematen, de
inhoudsmaten voor natte waren en de gewigten, en voorts
dat die herijk zal geschieden binnen het tijdvak dat aanvangt
op 1 Januarij en eindigt op 1 September van dat jaar;
Gelet op hunne besluiten van 29 December 1875 n°. 53
(Prov. blad n°. 116) en van 5 Januarij 1876 n°. 10
(Prov. blad n". 3), bij welke besluiten onder anderen de
O.)
II 4 N IV A.
Dit was het laatste woord dat tot mijne ooren drong. Ik moet
in onmacht zijn gevallen, want toen ik weder tot mijn volle bewust
heid kwam, was niemand in mijne nabijheid. Een kille huivering
liep mij door de leden; mijn hoofd was zwaar als lood; mijne
handen bloedden van het aangrijpen der doornen.
ïn mijn binnenste als vernietigd, ging ik naar huis. Herman
had gelijk: „waartoe een tooueel!"
„Ik legde mij in de schoolkamer op eenig beddegoed neder,
voorgevende dat ik ongesteld was geworden en alleen wenschte te
blijven," aldus ging tante met haar verhaal voort. „Mijn
uitzicht bevestigde maar al te duidelijk mijne woorden. Zouder
dat ik mijn verlangen dienaangaande uitsprak, hield moeder Malwine
van mij verwijderd. Ik zag mijn nichtje niet weder en den vol
genden dag verliet zij onze woning.
Terstond kwam het voornemen bij mij op om aan moeder alles
mede te deelen, waarvan ik den vorigen avond getuige was geweest.
Dat, was onvermijdelijk en in den langen rusteloozen nacht was
dit voornemen bij mij tot een vast besluit gerijpt geworden. Of
de slag mij nog zoo vreeselijk trof, of ik het vurig verlangen al
uitstortte van hier te vertrekken om nimmer terug te keeren, ik
mogt dezen wensch toch niet ten uitvoer brengen. Zittende en
met gevouwen handen bracht ik den langen eenzamen nacht,
door in de ledige ruimte. In mij was alles dood, het was of
slechts het raderwerk hier achtergelaten was, maar de ziel was
heengegaan, zij was verscheurd door het verschrikkelijke woord, dat
me nog maar altijd in de ooren klonk: „Hanna is sedert lang
mijn bruid niet meer."
Ja, ja, had ik maar kunnen vluchten, ver, zeer ver, naar het
einde der aarde, om hier nooit weder te keeren.
Het was een heldere Julinacht, en maanlicht en zonsopgaug
worstelden met elkander, toen alles om mij heen nog in vasten en
diepen slaap gedompeld was. Ik beschouwde de oude schoolkamer,
en de wanden en de banken weerkaatsten den blik, dien ik er op
wierp, wij verstonden elkander. Binnen deze enge muren was ik
geboren, hier had ik gearbeid en met het leven gestreden sedert
mijn vader gestorven was, en dat was reeds twintig jaar geleden.
Ik moest hier blijven, ik moest verder voor mijn oude moeder
zorgen; mij was opgelegd geduldig te dragen, wat God mij te
dragen toezond. Wij konden niet scheiden, de oude schoolkamer
en ik.
Ik steunde met mijn hoofd tegen de groote bruine tafel, en een
zachte rust verving mijne gemoedsbewegingen. Ik wist het, slechts
mijn sterfelijk deel arbeidde en werkte voort; ik zelf was dood.
Op den morgen toen Malwine vertrokken was, sprak ik met
moeder. Zij weende zacht, wilde mij aan haar borst drukken en
mij troostenmaar ik schudde het hoofd en staarde haar strak in de
oogen. „Neen moeder! geen woord meer, geen enkel woord meer
Wij moeten hel dragen en God zal kracht geven, omdat dit ongeluk
zonder onze schuld ons overkomt. Ga gij naar Herman, breng
hem zijn ring en zijne brieven terug. Laat ons zorgen, dat geen
plaatsen en de tijdstippen zyn bepaald, waarop de herijk
zal plaats hebben voor de gemeenten ZandvoortBloemen-
daal, Zyfpe, Anna Paulowna en Wieringen
I Overwegende dat, tegen de bepaling der plaatsen voor
den herijk voor de gemeenten Zandvoort en Anna Paulowna
bezwaren zijn ingebragt;
Gelezen de ter zake ingewonnen berigten van de IJkers,
chefs van dienst, te Haarlem en te Hoorn;
Hebben goedgevonden:
I. met wijziging in zoo verre van hunne aangehaalde
besluiten van 29 December 1875 n°. 53 (Prov. blad no. 116)
en van 5 Januarij 1876 n°. 10 (Prov. blad n°. 3), te
bepalen dat de herijk zal plaats hebben:
in de gemeente Haarlem:
mede voor de ingezetenen van Schoten en van Zandvoort
(welke gemeenten met Haarlem voor den herijk worden
zamengevoegd), van 7 Februarij tot en met 21 Maart, op
alle werkdagen, behalve des Zaturdags, van des voormiddags
9 tot des namiddags 3 ure, en wel:
voor de gewigten voor fijnere wegingenvan 7 tot en met
11 Februarij;
voor de gewigten bestemd voor gewoon gebruik: van
14 Februarij tot en met 10 Maart;
voor de lengtematen en voor de inhoudsmaten voor natte
waren: van 13 tot en met 21 Maart;
in de gemeente Bloemendaal:
op 13 Julij, van des voormiddags 9 tot des namiddags
1 ure;
in de gemeente Zijpe en wei te Schagerbrug, mede voor
de ingezetenen van Petten, Wie ring erio aard en Callantsoog
(welke gemeenten met Zijpe voor den herijk worden
zamengevoegd)
op 3 April, des namiddags van 2 tot 5 ure voor de
bewoners van het dorp Burgerbrug
op 4 April, des voormiddags van 8 tot 12 ure, voor de
ingezetenen der gemeente Petten en voor de bewoners van
het dorp St. Maartensbrug, en des namiddags van 1 tot
4 ure, voor de bewoners van het dorp Zand;
op 5 April, van des voormiddags 8 tot des namiddags
2 ure, voor de ingezetenen der gemeente Wieringerwaard en
voor de bewoners van het dorp Oude Sluis;
vreemden zich mengen in deze zaak."
De oude vrouw snikte luid. „Om 's hemels wil, Hannaspreek
niet zoo onnatuurlijk kalm en bedaard, ween, weenlaat de smart
uitwoeden, ook die heeft hare eischen en rechten. Gij zult het
besterven, als gij de smart zoo innerlijk laat voortwoekeren, en zij
zich niet uiterlijk openbaart. Doe den ring nog niet af, misschien
Maar ik viel haar in de rede. „Neen, moeder!" zeide ik, „dat
is nu te laat; thans is hij verplicht onze nicht te trouwen, zoo
hij verlangt, dat ik nog eenige achting voor hem in mijn hart
overhoud. Ik bid u, spreek dus daarvan nooit weer."
Ik trok den ring van mijn vinger, en de vurige begeerte om in
tranen uit te barsten wist ik te beheerschen en te bedwingen. In
mijn leven had ik de bittere ervaring reeds opgedaan het nood
wendige steeds te verrichten en bij alles wat de nooddwang mij
te doen of te dragen oplegde, mij niet te laten verleiden ter linker
of ter rechter zijde af te wijken. Daarop schreef ik aan Herman,
gaf hem zijne belofte terug en meldde hem, dat alles tusschen
ons geëindigd was. Maar toen ik, staande aan het venster, moeder
zag heengaan, met zich nemende mijn ring en het eeuwig scheidende
woord, toen brak de met moeite bijeenverzamelde en bijeengehoudene
kracht. Een tweede onmacht volgde de eerste op en ging over in
een zenuwkoorts, die mij weken lang aan het ziekbed kluisterde.
Mijn ziel was krachtig gebleven, maar mijn lichaam was uit
geput. De ziekte hielp mij gelukkig over één zaak heen, namelijk
over het verschrikkelijk moordend, misschien mag ik zeggen,
doodend medelijden van mijne kennissen. Toen ik weder hersteld
was en zij mij terugzagen, had de zaak reeds lang den glans der
nieuwheid, en dus het interessante verloren, en bovendien, ik zag
er toen afgevallen uit, zoodat niemand het waagde mij nog smart
te veroorzaken door naar de oorzaak van mijn droefheid te vragen.
Gedurende mijne ziekte had Malwine nimmer naar mij gevraagd
Herman daarentegen dagelijks. Aan moeder was bovendien door
een onbekende geld toegezonden; natuurlijk kwam dit van hem.
„Hoe had ik het kunnen stellen buiten dit geld, mijn lieveling,"
zeide mijne moeder tot mij met bevende stem. „Zouder dit geld
was het mij onmogelijk u de noodige medicijnen te kunnen ver
schaffen." Ik wendde mij van mijne moeder af. Geld van hem
te ontvangen, dat was bitter, even bitter als de doodmaar, ik wist
wat dulden en verdragen was. Ik was grijs, ik was oud geworden
onder hetgeen ik had moeten afstaan.
En later kwam er nog een verschrikkelijken dag voordat alle
zaken weder in het oude spoor liepen; het was de dag waarop
hij en zij trouwden. De toonen van de kerkklok drongen tot
mij door, en ik zat met gevouwen handen aan het venster,
bewegingloos, evenals een doode. De herfstwind speelde buiten
met de verwelkte en afgevallen bladeren; en gelijk het buiten
gesteld was,zoo zag het er ook in mijne ziel uit. De witglinsterende
populierbladen waren reeds laug afgevallen, de reseda was uitgebloeid
en het groen was verwelkt; alles, alles was dood.
Thans hielden de klokken met luiden op; nu, zoo dacht ik bij
mij zelve, nu sprak de geestelijke, nu werd door beiden de plechtige
en heilige trouwbelofte afgelegd, die mij het hart verbrak. Kramp
achtig drukte ik beide handen tegen mijn borst; wat smart kon
op 6 April, van des voormiddags 8 tot des namiddags
1 ure, voor de ingezetenen cfer gemeente Callantsoog en
voor de bewoners van het dorp Schagerbrug
in de gemeente Anna Paulowna:
op 14 Julij, des namiddags van 12 tot 3 ure;
in de gemeente Wieringen
op 15 Julij, des voormiddags van 7 tot 12 ure.
II. de besturen der hiervoren genoemde gemeenten,
onder herinnering, voor zooveel noodig, aan de circulaire
van 10 Januarij 1872 n°. 66 (Prov. blad n°. 9), uit te
noodigen hunne ingezetenen met .het bepaalde sub I, voor
zooveel hunne gemeenten betreft, bekend te maken en er
voor te zorgen dat de belanghebbenden aan het tijdstip
van den herijk tijdig worden herinnerd, opdat zij aan hunne
verpligtingen behoorlijk kunnen voldoen.
Gegeven te Haarlem, den 2 Februarij 1876.
Gedeputeerde Staten voornoemd,
RöELL, Voorzitter.
H. JACOBI, Griffier.
HELDER en NIEUWEDIEP, 15 Februarij.
Blijkens een jl. Zaturdag bij het departement van
Koloniën ontvangen telegram van den gouverneur-generaal
van Nederl.-Indië is den 7 dezer het navolgende door den
generaal—majoor Pel aan de Indische regering berigt:
2 Fehr. werden Lamkoenjit en de heuvels langs den
weg naar Lamrong bezet, waarbij 1 man sneuvelde en 4
gewond werden.
3 Febr. werd de kampong Toerom na hevigen tegen
stand genomen en opgerukt tegen het gebied van Toekoe
Balt in de XXII Moekim. Na hevigen tegenstand werd
Atoa en vervolgens ook de moskee van Beloel in de IX
Moekim bezet; 1 man sneuvelde en 8 werden gewond.
4 Febr. werd Lamrong bezet, Atoa verbrand, in twee
kolonnes opgerukt naar de moskeeën van Lamdajoeng en
Taijoeng en naar de kampong Kolojo, terwijl de Moskee
Baroe in de XXII Moekim na weinig tegenstand bezet
mij nu nog meer in het leven overkomen, nu ik dit uur over
leefd had!
En toch, hoe grievend smartelijk dit uur voor mij ook wezen
mocht, het ging voorbij, ook dit uur werd in de eeuwige wisseling
van alle aardsche dingen opgenomen. Evenals vroeger gaf ik
weder aan de kinderen onderwijs in het A. B. C.rustig hield ik
het bord in de hand, waarop Malwine in vroeger dagen hare
snakerijen had geteekend, ik ging voort met arbeiden gelijk
voorheen. Nu sprak ik evenwel nog minder dan toen, en over
mijne haren lag als het ware een zacht wit rijm.
Zoo gingen de jaren voorbij, eentoonig, zonder eenige verandering,
zij gingen voorbij als een droom. Somtijds verstoorde eenig bericht
van buiten de kalme stilte, die binnen onze muren heerschte. Ik
had noch hem noch haar wedergezien, maar vreemde menschen
vertelden mij, dat het met hun nering achteruitging en metHerman's
gezondheid nog veel meer. Malwine was geen huisvrouw; zij
hield dienstboden, gaf gezelschappen en pronkte zich meer op, dan
het haar in hare omstandigheden geoorloofd was. Toen de ver
diensten steeds minder en minder werden had Herman haar
vriendelijk gebeden, dat zij zich toch in vele zaken bezuinigen
zou, terwijl het nu nog tijd was, maar op al zijn beden volgden
slechts tranen, beloften en twisten, zonder dat er werkelijk eenige
verbetering in de huishouding tot stand kwam. Wat dan ook
niet uitblijven kon, dat naderde langzamerhand en geschiedde
eindelijk: de crediteuren noodzaakten hem tot een bankroet en
het nietige overschot van Herman's gezondheid werd nu door
hartzeer verteerd. Hij werd bedlegerig, ging eindelijk liggen, om
niet wQder op te staan.
Al die geruchten werden door gedienstige lieden ter mijner
kennisse gebracht en zij verkeerden daarbij misschien nog wel in
den waan, dat ze mij iets mededeelden, dat mij wèl aan het hart
deed en een middel tot vertroosting voor mij was; daarom dan
ook hield ik de zaak voor lang zoo erg niet, als het gerucht ze
mij afschilderde. Maar op zekeren dag ontving ik een schrijven
van Malwine, waarin ze mij bad voor Herman te willen zorgen;
het ontbrak hem op zijn sterfbed aan het allernoodigste. „Bereid
hem een plaats in het ziekenhuis, nicht," schreef zij, „betaal de
onkosten aldaar slechts één maand, dan is alles voorbij. Houd
u verzekerd, dat gij mij niet zien zult."
Het schemerde my voor de oogen. Ik snikte luid, de eerste
maal sedert jaren. Als met een tooverslag was al het ver-
ledene mij op nieuw voor den geest gebracht. Alles wat in mij
geslapen had ontwaakte tot een nieuw leven. Moeder zag mij
vragend aan; zij begreep er niets van, wat het wezen kon, dat
zulk een hevige uitwerking bij mij te weeg kon brengen. Snikkende
wierp ik mij in hare armen, uitroepende: „Lees, moeder, lees!
Wat moeten wij thans doen?"
Nadat haar blik den korten brief had doorloopen, zag zij tot mij op
Haar stem klonk onvast en haar hand beefde zoo, «lat de brief op
den grond viel.
„Hanna, uw kamertje ligt naar het zuidenwat dunkt u daarvan
Zullen wij hem hier halen?"