Wil men goede melkgeefsters, dan lette men op de
volgende kenteekenen: fijne lange kop, breeden mond, open
neusgaten, groote ooren met lange haren aan den rand,
fijne, matig dunne, sierlijk gebogen horens, een diepe put
achter de horenknoop, ribben rond van been en in hunne
lengte zacht gebogen, een lange staart waarin de radertjes
op verren afstand van elkander liggen, het bovenste ge
deelte van den staart moet aan de onderzijde kaal zijn, alle
beenderen moeten fijn, doch hard en sterk wezen, neer
hangende en doorgezonken buik, groot, doch niet sterk
gerimpelde oogschillen, zuiver rood tandvleesch, zacht,
minnelijk aanzien, ronde, groote uijer, die ruim onder den
buik en naar voren vastligt, welgevormde speenen; einde
lijk moet. de koe in haar geheel lang zijn.
Ook de veel besproken melkspiegel heeft beteekenis, al
wordt die beteekenis ook soms zeer overdreven. Onder
melkspiegel verstaat men de plek op den uijer, waar de
haren naar boven gekeerd staan. Is .die plek groot, dan
is dat een gunstig teeken.
Voorts kunnen nog als gunstige kenteekenen worden
aangewezen: zachte, dunne, losse huid en het sterk ge
kronkeld en gezwollen zijn van de bloedvaten op den uijer.
In de keuze der kleur is men vrij; alleen de witte
kleur deugt niet, met dien verstande echter, dat eenige
witte plekken geenszins schaden.
Van hoe groot gewigt de keuze van vee is, blijkt uit
de volgende, door proefneming verkregen vergelijking:
Van drie runderen, van gelijke zwaarte, wordt in 280
dagen verkregen de volgende hoeveelheid melk: van eene
gewone melkgeefster 2000 kan, van eene goede melk-
geefster 2700 kan en van eene beste melkgeefster 4000 kan.
Als men bedenkt, dat het bovenstaande slechts is eene
dorre aaneenschakeling van de door den redenaar behan
delde stof en nog wel van niet meer dan een deel dier
stof, en als men daarbij weet, dat de heer de Beucker den
tact bij uitnemendheid bezit, om het gesprokene te door
vlechten met allerlei merkwaardigs op het gebied, aan het
behandelde verwant, dan zal het wel geen verwondering
wekken, dat in de stampvolle zaal aller blik van de grootste
belangstelling in het gesprokene getuigde.»
Aan de Gron. Crt. ontleenen wij onder den titel
„Uit het Dorpsleven/' door een „Plattelander," de vol
gende regelen:
„Wij worden zeer verdrietig, wanneer wij telkens weer
kunnen opmerken, dat de heeren en dames in de groote
en kleine steden zoo dikwijls den schijn aannemen, alsof
wij geheel andere menschen waren dan zij.
Als wij eens een enkelen keer in de stad komen, dan
kijkt en gluurt men ons met groote verbazing aan, dan
schudt men soms het hoofd over ons. Menig „stadjer"
zegt dan in stilte: daar hebt ge weer een dorpsman, 't is
toch waarlijk, alsof men 't aan zijn gezigt wel kan zien.
't Is zeer waar, wij kunnen ons wel eens wat vreemd
aanstellen, zoodra wij onzen voet in de mooije Heerestraat
hebben gezet, of met de handen op onzen rug, sans gêne,
„een marktje tappen." Dikwijls maken wij ons dan schuldig
aan de schier onvergeefelijke nalatigheid, om onzen hoed
te ligten voor de achtbaarste dames en heeren in de stad,
die de begroetingen op de straten zeer liefhebben. Doch
kennen wij dan alle lieden, die gewoon zijn door alle
menschen van eenig fatsoen gegroet, toegeknikt en
gel..t te worden?
Ook kijken we wel eens wat nijdiger uit onze oogen
dan de stedelingen plegen te doen. Maar waarom moet
men dat nu juist boersche en dorpsche nieuwsgierigheid
noemen? Zou het ook geen echte belangstelling kunnen
wezen in zoovele dingen, die wij -spijtig genoeg!
dagelijks niet onder de oogen krijgen?
Maar wij zijn toch zoo naïef; en men kan ons zoo
gemakkelijk in 't ootje nemen!Met uw verlof, probeert
het eens. Wij zouden u spoedig toonen, dat we in onze
dorpen ook den angel van den humor kennen en dat wij
wel degelijk een man durven staan, als hij ons te na komt.
Al hebben wij misschien niet geleerd fijne en steedsche
speldeprikkeu te geven, houdt u er van verzekerd, dat wij
hartige oorvijgen kunnen uitdeelen en kloeke steken boven
water, ook zonder het gebruik van de hooivork.
Natuurlijk, onze plunje laat wel eens wat te wenschen
over. Doch neemt weer de verzekering aan, dat dit niet
aan onzen goeden smaak, maar aan dien van onzen kleer
maker ligt. Hij heeft volstrekt geen begrip van de mode
de Paris, al hangen er ook dertien splinternieuwe platen
voor zijne vensterglazen. Wel zouden we gaarne onze
bestellingen doen bij de lieeren kleermakers uit de stad,
maar men zegt, dat velen hunner „voor die lui van't land"
echte snijders zijn in de beui's."
Overigens: wanneer wij de stad bezoeken, drinken wij
bier en jenever tegen den besten stedeling. Wij zitten
soms langer nog in sociëteiten en koffijliuizen dan hij. In
't spreken over dingen, waarvan wij volstrekt geen verstand
hebben, kunnen wij 't best tegen hem uithouden. Als
't op bluffen aankomt, overbluffen wij hem terstond.
Ploerten uitschelden, maar zelf den dikken ploert uit
hangen, wij zouden er menig stadbewoner nog een lesje
in kunnen geven. Vloeken verstaan wij als de knapste
in Gruno's stad. Rijk en onbeduidend, arm en niet in
tel zijn; volstrekt niet geleerd wezen en toch als zoodanig
te boek staan; degelijk zijn van karakter en toch zonder
sympathie voortleven, van dat alles hebben wij de
ervaringen.
Wat wil men meer?
Och, wij zijn over 't algemeen precies menschen als in
de stad. Soms echter wel zoo arbeidzaam en eenvoudig
van hart; toch, dat is niets anders, meestal een beetje meer
dan zij achteruit, wat de maatschappelijke vormen aangaat.
Wij hebben die vormen vroeger op ons duimpje gekend,
maar gemakshalve 't was zeer verkeerd lieten wij
ze varen. Daardoor zijn we voor 't oog van menigeen
wat harkig, hoekig en houterig geworden. Zoodra wij met
de mannen van 't vak (ik bedoel in dezen: van 't fatsoen)
weer eenigen tijd in aanraking geweest zijn, blijkt het
weldra, dat wij ook wel „heel fatsoenlijk" ons kunnen
gedragen.
Maar liet xoare fatsoen zit zeker alle stedelingen ook niet
in merg en been. Vaak is het opgeplakt: gelijk de schil
fertjes goud op een grooten heer of deftige mevrouw van
taai taai.
Als het fatsoen niet op beschaving en veredeling van
den geest gebaseerd is, dan is het fatsoen aanstootelijk en
onbeminnelijk. Dan is het onnatuur en onwaarheid. Dan
maken wij, plattelanders, die ons geven zooals we zijn, veel
innemender figuur.
Als ik mevrouw A. of B. in ons dorp heel deftig aan
de theetafel zie zitten, opgesmukt met een kapsel van een
decimeter hoog, terwijl zij een fijn tapisseriewerkje in de
handen houdt en druk bezig is het af te broddelen; als
zij roept en trappelt om de keukenmeid links en het kin
dermeisje regts; als zij geurige thee schenkt, als zij afge
meten spreekt, en vrij oppervlakkig kan babbelen over
zaken van velerlei aard, dan zeggen alle menschen hier,
dat zij heel wat is, een „heel fatsoenlijke mevrouw."
Maar ik kan dat inderdaad niet zeggen.
Mevrouw's gebrek aan geestelijke beschaving en gemis
aan teederheid en fijn menschelijk gevoel gluren telkens
weer door de aangeleerde vormen en opgeplakte fatsoen
lijkheid heen.
Ware beschaafdheid en echte fatsoenlijkheid zijn bij mij
geen twee maar één. De alledaagsche, burgerlijke fatsoen
lijkheid is een kunstje, dat de poes van mevrouw bijna even
spoedig zou kunnen aanleeren, als zij zelve het wist magtig
te worden."
De Samarangsche Courant van den 19 Jan. jl. meldt
uit Soerakarta het volgende:
«In den loop der vorige maand had hier een dubbele
moord plaats onder omstandigheden, die, hetzij meer of
minder karakteristiek, in elk geval een treurigen blik doen
werpen op de bevolking te midden waarvan wij ons hier
dagelijks te bewegen hebben.
De Javaan Madio Soero was aangetrokken door de
bekoorlijkheden van Tjatis, de dochter van een zijner
bekenden in dessa Karang-toeri, en wilde haar tot vrouw
hebben. Hij deelde dit verlangen mede aan haren vader,
doch mogt bij dezen weinig sympathie vinden. Pak-Tjatis
zag zijn dochter liever met een ander verbonden; en in
aanmerking genomen, dat Madio Soero onder de dessa-
bewoners eene zeer ongunstige reputatie had, kon niemand
hem dit euvel duiden. De galant liet zich echter niet
ontmoedigen. Hij trachtte door geschenken enz. op goeden
voet te komen met het meisje, en toen hem dit gelukt
was, herhaalde hij zijn aanzoek bij den vader, in de hoop
dat deze niet steeds zou blijven weigeren. In dit laatste
bedroog hij zich echter. Pak-Tjatis wilde nu eenmaal
M. S. niet tot schoonzoon hebben, en wat deze hier ook
tegen inbragt, niets mogt baten.
Toen scheen voor den teleurgestelden minnaar geen
ander middel over te blijven dan den halstarrigen vader
van kant te maken. Hij bespiedde derhalve diens gangen,
en toen hij hem weldra op een morgen achter zijne woning
op weg naar de sawah aantrof, geheel alleen door de rivier
gaande, overviel hij den man aldaar met eenige sabelhouwen,
waarvan even zooveel ernstige wonden het gevolg waren.
Pak-Tjatis noodgeschrei drong tot de dessa door, doch
als om die stem zooveel te spoediger te smoren, greep
M. S. den ongelukkige aan en dompelde hem herhaaldelijk
in het water, zoodat het veege leven dan ook al spoedig
was uitgedoofd. Pas echter had de moordenaar weder den
oever bereikt, of hij bevond zich tegenover Kromoijoedo,
den zoon van Tjatis, die op het hulpgeroep zijn vaders
zich gewapend derwaarts had begeven. Als bij instinct
beseffende wat er gebeurd was, gaat deze onmiddellijk den
ellendeling te lijf. Deze laatste trachtte zich te verdedigen,
doch daar het gevest van zijn sabel onder het beuken op
zijn slagtoffer was losgegaan en verdwenen, bleef zijn
tegenstand zonder eenig effect, en lag ook hij weldi'a
ontzield ter neder.
Jl. Zaturdag, toen don Carlos na een stormachtigen
overtogt te Folkestone aankwam, had daar juist de inwijding
plaats van een nieuw station. Afgevaardigden van den
gemeenteraad en de Kamer van Koophandel te Boulogne,
met den heer Achille Adam aan het hoofd, kwamen tot
deelneming aan die plegtigheid met dezelfde boot aan en
werden met een saluutschot verwelkomd. Het station was
met vlaggen versierd, een muziekkorps op het havenhoofd
hief aan en de toegestroomde menigte ontving de deputatie
bij het aan wal stappen met gejuich. Niet onnatuurlijk
zag don Carlos, die op hetzelfde oogenblik voet aan land
zette, in dit alles een hulde aan hem en hij ligtte in dank
den hoed, hetgeen eene tegen-demonstratie van afkeurende
kreten en gefluit uitlokte. Ook bij zijne aankomst te
Londen werd de uitgeweken Prins met uitjouwingen
begroet, hetgeen de Times een hoofdartikel in de pen
geeft, waarin dit blad deze handelwijze scherpelijk gispt
en als zijn gevoelen te kennen geeft, dat Engeland aan
zich zelf verschuldigd is, eenerzijds den politieken balling
ongemoeid te laten en anderzijds op zijne tegenwoordigheid
zoo weinig mogelijk te letten. Don Carlos verdient geen
eervoller bejegening, meent de Times, dan «de amnestie
der verachting,» en in het breede betoogt zij, dat zijne
gansche zaak uit geen enkel oogpunt verdedigbaar was;
noch als kampvechter der legitimiteit, noch als die des
geloofs heeft hij, na de mislukking van zijn volkomen
zelfbejagend opzet, eenige aanspraak op medelijden of
sympathie.
Engelsch-Indië.
De tijger is inderdaad, veel meer dan men in Europa
vermoedt, een geesel van Hindostan's bevolking. Hij zou
dit wezen, zelfs al raakte hij nimmer menschen aan: want
de verwoesting, die hij onder 't vee aanrigt, is niet gering.
Enkel in de provincie Khandeish werden in 4 jaren ruim
24,000 trekossen door tijgers weggevoerd. De volwassen
tijger heeft gewoonlijk aan één os per week genoeg; doch
de jongere dieren, uit lust tot slagten, of om zich in 't
bespringen van prooi oefenen, dooden veel meer dan zij
verbruiken kunnen. Intusschen de tijger bepaalt zich
niet tot een diëet van dierenvleesch. Heeft hij eenmaal
menschenvleesch geproefd, dan versmaadt hij ander voedsel
inzonderheid wanneer hij oud en tandeloos wordt, is hij
te vreezen, wijl een menschelijke prooi hem dan malscher
is, en hij 't gemakkelijker vindt, nabij een waterput op een
jong meisje te wachten, of langs een boschpad een arge-
loozen houthakker te beloeren, dan ter jagt te trekken
op herten, buffels of apen. De slagting, die een enkele
tijger van dit slag onder de bevolking eener landstreek
soms aanrigt, is ontzettend. De heer Clements Markham
meldt, dat ééne enkele tijgerin oorzaak was dat 13 dorpen
door de bevolking verlaten werden, zoodat 256 vierkante
Engelsche mijlen bouwland in eene wildernis werden ver
keerd. In 1869 doodde ééne tijgerin 127 menschen, en
deed inderdaad 't verkeer over een openbaren weg gedurende
weken geheel ophouden. Een andere in 't boscli van
Nallai Maillai moet ongeveer 100 menschen verscheurd
hebben. En de bevolking, slecht gewapend, veelal onder
den invloed ook van bijgeloovige vrees, laat zich door zulk
een viervoetigen oger, weerloos dicimeren, totdat eindelijk
een Europeesch jager haar van 't monster komt verlossen
<5f wel, zij laat den tijger eenvoudig in 't onbetwist
bezit der streek, en verhuist naar elders.
Genoeg, om te doen inzien welk een goed werk de man
verrigt, die '*t land van een half dozijn tijgers bevrijdt.
Wilden liefhebbers van de jagt hun moed wat meer aan
inderdaad schadelijke dieren koelen, zij zouden 't vaak
verdiende verwijt van lafheid en wreedheid ontloopen. En
wilden Europesche vrouwen, in plaats van vermoorde zang
vogeltjes op haar hoeden te dragen, zich de lokken omwinden
met diademen van tijgerstaarsten, of zich de schouders
bedekken met mantilles van tijgerhuid, zoo zouden zij eene
niet slechts pikante, doch ook voor de menschheid zeer
heilzame mode invoeren.
Te Berlijn zijn thans twee paardenspellen, welke
elkander de loef trachten af te steken, door telkens wat
nieuws ten beste te geven, lienz laat u een kijkje nemen
op een Afrikaansch feest bij de Koningin van Abyssinië,
waarbij eene pracht en een goede smaak tentoongespreid
worden, welke alles overtreffen, wat tot nu toe bij hem
te zien was; hij maakt dan ook schitterende zaken; maar
zijn concurrent Salamonsky weet eveneens zijne tent tot
onder 't dak met toeschouwers vol te proppen, die hij
vergast op eene slangenbezwering. Midden onder de hoog
opgehaalde lichtkroon hangt de uit dun draadwerk ge
vlochten kooi, waarin straks de ontzettende vertooning
zal afgespeeld worden. Het eerste gedeelte der voorstelling
loopt als gewoonlijk af, waarna de kooi langzaam neerge
laten wordt op eene met wit doek bekleede verhevenheid;
een hulsel van gelijke stof verbergt de voorbereidende
werkzaamheden aan 't oog van den toeschouwer. In twee
kisten geborgen, worden de ondieren binnengebragt.
Toen 't omhulsel viel, zoo schrijft een der bezoekers,
lagen enkele slangen op den grond, anderen hadden zich
reeds in allerlei bogten om boomstammen geslingerd. Daar
verschijnt mlle. Laurent; met fanfares begroet, doet zij,
door den impressario geleid, eenige schreden door de baan
en begeeft zich dan naar de plaats der verschrikking.
Daar staat zij, de weelderig schoone vrouw, midden onder
de monsters, door electrisch licht tooverachtig bestraald,
met gerustheid en kalmte, welke boven onze bevatting
gaan; hare geheele verschijning doet ons aan Cleopatra
denken, die er zóó moet uitgezien hebben, toen zij, den
vijand ontkomen, onder de tinnen van den vaderlijken
burg de van venijn opgeblazen adders aan haren boezem
legde. Eene ademlooze stilte heerschte er, toen mlle. Lau
rent de magtige beesten op de rij af opnam, de reusachtige
ligchamen als een kluwen om zich wond en zonder eenige
vrees de afzigtelijke schepsels met de tong over haar
gelaat liet spelen.
Eerst toen het ontzettend tooneel zonder ongeval ten
einde was en de dame, bedaard als kwam zij van het bal,
de kooi verliet, brak een storm van bijvalsbetuigingen los,
die maar geen einde wilde nemen. De thans volgende
pauze werd besteed om de welopgevoede beesten eens
wat digterbij te bekijken, en reeds bij 't begin van de
volgende acte had de vrolijke Angot-quadrille de schrikke
lijke indrukken van daareven ten volle uitgewischt.
Afloop der Verkooping1,
den 7 Maart gehouden ten huize van den heer A. Hein
te Wieringerwaard, van te Anna Paulowna gelegen
Landerijen, enz. van den heer C. Zijp:
Huis met 15 h. 60 a. 10 c. Land. Kooper de heer D.
Waiboer c. s. voor f 25,044.84.
7h. 15 a. 50 c. Land. Kooper de heer K. Winkel voor f6973.14.
lh. 93 a. 40 c. o C. Schenk f 1571.41.
Arbeidershuis met 6 a. 40 c. Land. f 1200; opgehouden.
Stoomsnelpersdruk van A. A. Bakker Cz., Nieuwediep.