HELDËRSCHE Ei\ XIEUWEDIEPER COURANT. 34 Jaargang. 1878. N°. 80. Woensdag 5 Julij. Vreemde middelen van bestaan. B i n n e n I a n d. „W ij huldigen het goed e." Verschijnt DLngsdag, Donderdag en Zoturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30. w w franco per post - 1.65. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Boren: MOLENPLEIN N°. 163. Prijs der Ad ver ten tien: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. donderdag ver Ure Iet de inaïï naar Oo£t-3n<*ië. Laatste ligling 's avonds 6 uur. De sluitiiifj der mail naar Batavia en Padangte verzen den per mailboot Voorwaarts, geschiedt voor drukwerken den 7 Julij a. s., na aankomst van trein III (Noordlioll. Spoorweg), ten 10.58 des avonds, voor brieven den 8 Julij, na aankomst van trein I, ten 9.47. Vindingrijk zijn sommige lieden, die aan alle andere dingen arm ziju. Nieuwe middelen te vinden om het dagelijksch brood te verkrijgen, te verdienen zou niet altijd het juiste woord zijn, spant iederen dag weer de hersenen in van een aantal lieden, die de fortuin achterna jagen op bijpaden, omdat de groote weg op de een of andere manier voor hen gesloten is. Sommigen doen het uit lief hebberij. Zij zijn te ongedurig, ze hebben te veel jagers bloed in 't lijf, om zich neêr te leggen bij de eentoonige weinig afwisselende bezigheden van een burgerlijk beroep. Anderen doen 't uit nood; ze hebben 't al op zooveel manieren geprobeerd, «'t is hun altijd tegengeloopen,» en zij nemen telkens weer iets anders bij de hand met een soort van bijgeloovig vertrouwen, dat het toch een paar gelukken moet. Te ontkennen is het niet, dat er anderen zijn, die al hunne slimheid en natuurlijk verstand aan wenden om zich te bewegen op die smalle lijn, die het geoorloofde van het ongeoorloofde scheidt, wier hoogste kunst bestaat om de telkens dreigende kennismaking met de politie en den strafregter te ontgaan. Al die onregel matige middelen om aan geld te komen, al die beroepen, die op eene ongewone wijze worden uitgeoefend, hebben dit gemeen, dat zij gepaard gaan met eene speculatie op de slechtste eigenschappen van de menschen. Van den kwakzalver op de kermis, die galvanische ringen tegen allerlei kwalen verkoopt en vertrouwt op onze onkunde en ons bijgeloof, tot den sigarenhandelaar toe, die slechte sigaren opruimt door een paar muntbilletten uit te loven aan onze hebzucht en speelzucht, allen gelooven in de gebreken van hunne natuurgenooten, bouwen daarop hunne ondernemingen en bedriegen zichzelven. Wij komen er voor uit, dat wij een afkeer hebben van die lokazen, voor de oogen van het publiek opgehangen, waardoor het koopt wat het niet noodig heeft, voordeel leert te wachten van het toeval, in plaats van vau den arbeid, noodelooze uitgaven doet, in den regel bedrogen uitkomt, en de zeer enkele winners der uitgeloofde prijzen in bovenmatige vertering weêr zoekbrengen wat het toeval hen in den schoot wierp. Maar daarom stellen wij niet allen op dezelfde lijn. Er is onderscheid in doel en mid delen. Wij betreuren het, als de Kunstkroniek een tafel, zes stoelen en een gouden daraes-horologie verloot om abonnés te trekken, maar erkennen, dat hier het goede doel en de waarborgen, bij de verloting gegeven, als ver zachtende omstandigheden van groot gewigt zijn. Als een second-hand boekverkooper goede werken, klassieke auteurs Uit de Transvaal. üe heer E. J. P. Jorissen schrijft, dd. 6 Mei, uit Preteria aan de Prov. Gron. Crt. onder meer het volgende: «Na drie maanden vertoef hier te lande durf ik althans wel zooveel verklaren, dat ik, wetende mijne verantwoordelijkheid, ter neder schrijf; hoewel geen Pays de Oocagne, geen Luilekkerland, is de Trauvaalsche republiek buiten eeuigen twijfel een uitstekend land voor den boer eu nog meer misschien voor den boerenarbeider. Hij vindt hier aanstonds werk, goed loon en absolute zekerheid van eigendom. Ik heb niet één, maar wel twintig groote grond bezitters en wakkere manuen gesproken, die op de beste voorwaarden boeren uit Europa begeereu. Als die voorwaarden gaf mij een het volgende op: vrij wuniug, eigen gebruik van tuin, dito van een behoorlijk aantal beesten, met de verpligting om 40,000 planten tabak in den grond te zetten, waarvan de halve opbrengst voor den eigenaar zou wezeu. Üe hier genoemde tuin is doorgaans rijk aan citroen-, limoen- en oranjeboomen, wier vruchten veel geld opbrengen, en bestaat bovendien uit zooveel grond als men maar wil, om graan voor eigen gebruik te verbouwen. In de nabijheid van de grootere plaatsen is het boerenbedrijf een goudmijn. Vooral voor hen, die zich op tuinbouw of op het maken van melk en boter toeleggen. Een ordentelijke kool wordt meest met een six- pence (30 cents), een groote met een shilling (.60 cents) betaald. Een flesch melk geldt dertig cents, üe boter doet f 1.50. Het zaad is schreeuwend duur, zelden gaat het mud tarwe beneden een pond sterling. En toch kan de bodem alles opbrengen. Maar de Afrikaansche boer is meer herder dan landbouwer. Hij heeft zeer groote erven of plaatsen noodig. Hij fokt vee, legt zich niet meer dan hoog noodig op de melkerij toe, zelden voor meer dan eigen gebruik en verkoopt zijne ossen. Hij heeft dit gemakkelijk leven, dat niet veel moeite kost, lief. In den winter trekt hij gaarne naar de warmer gelegen boschvelden, hij en zijn vee. l)an leeft hij maanden aaneen iu den wagen, of onder tenten, en gaat als een Nimrod de wijde wereld in, op de jagt. en verdienstelijke uitgaven aan clen man tracht te brengen door eene piano of een half anker wijn als premie in een exemplaar te leggen, dan schudden wij het hoofd en vin den alleen de negative verontschuldiging, dat wat zijne loten bederven, zijne boeken misschien herstellen, maar als de sigarenfabrikant A. sigaren met geld, de koopman B. boeken met boterletters, de handelaar C. manufacturen met een gouden horologie aan den man tracht te brengen, dan is er geen enkel argument, dat wij ter verontschul diging van die heeren weten aan te voeren. Zij rekenen op en doen hun voordeel met de domheid van het publiek. Niettegenstaande alle schoonschijnende premiën, maakt de moderne loterij-koopman groote winsten, 't publiek koopt duur en koopt wat het niet noodig heeft. Er is over het land uitgestort een regen van slechte sigaren, van prullen van boeken, van dure potlooden en nietswaardige rommel uit winkelkasten en zolders van allerlei aard. En toch is deze loterij-manie, die lust om te scharrelen in plaats van te handelen, onder zeker getal kooplieden nog het ergste niet, wat er op dit gebied te constateeren valt. Wij hebben op het oog die klasse van personen, die tegenwoordig als paddestoelen uit den bodem opschieten, directeuren, agenten, boden van allerlei maatschappijen mei mooije namen, als: «de Voorzorg,» «de Nijverheid,» «de Eendragt,» inrigtingen, die geen ander doel hebben, dan voor zoolang als 't gaat, den «directeur" aan een broodje te helpen. Door de politie is de aandacht gevestigd op industriëelen van deze soort, die, zoo als een bekend Amsterdamsch exemplaar van het ras, zes maatschappijen in een jaar hadden gesticht en opgerigt. De nieuwste vorm van deze opligterij het woord is hard, maar er is geen beter zijn de zoogenaamde ver- deelings-maatschappijen, die van den kleinen burger en den werkman wekelijksche bijdragen van 5 en 10 cent vragen, onder voorspiegeling van eene jaarlijksche uitdee- ling van roerende goederen, bedden, tafels, spiegels, enz. De meesten dier vereenigingen sparen zich de moeite eener verdeeling geheel, tegen het einde des jaars verhuist de directeur en vergeet zijn adres achter te laten; anderen, en dat zijn er nog maar weinigen, deelen eenige prullen uit, aangekocht uit het geringe overschot, dat directeuren en agenten wel zoo goed hebben willen zijn om over te laten. Nu doet het er niets toe, of men tegen deze industriëelen waarschuwt, noch wie waarschuwt, noch hoe gewaarschuwd wordt, ook niet of de justitie van tijd tot tijd een dier loterij-philantropen een vast verblijf aanwijst in de gevangenis, ieder, die weêr begint, vindt hetzelfde begeerige, dom-geloovige publiek terug. Schapen, om geschoren te worden geboren. Met loterijen schijnt zich de groote menigte het gemak kelijkst tê laten vangen, maar men zal toegeven, dat dit jagtveld dan ook al door vrij wat jagers is en wordt afgejaagd. Vandaar dat de zoekende geest, gedreven door zucht naar kwalijk verkregen winst, andere paden is gaan zoeken, en ze gevonden heeft. Dagelijks worden in de couranten betrekkingen aangeboden, dagelijks zijn er menschen, die Springbok, het zoogenaamde «wilde beest," d. i. de Afrikaansche buffel of bison, zijn 's mans gewone prooi. Nu en das brengt eeu leeuw zijn jagersbloed in beweging. Er zijn onder die boeren moedige mannen, die den «koning der wildernissen" met onverholen minachting bejegenen en hem voor een lafaard uitkrijten, bijna voor een onschadelijk schepsel houden. Ik zag een ouden grijzen boer, die alleen met zijn zoontje van 12 a 14 jaren op deze jagt uitging, 't Kind moest den leeuw opjagen, de vader stond met een oud roer, nog van een vuursteen voorzien, achter een laag boschje den leeuw op te wachten. Een Afrikaansche boer is half boer half jager. Het bloed der Nimrods of der Nomaden zit hem in de aderen. Het is hem in de bevolkte wereld te benaauwd. Zelfs een plaats van 3000 morgen, als zij aan alle zijden door soortgelijke bewoonde erven is omgeven, komt hem te eng voor. Een gevoel van beklemming benaauwt zijn gemoed, als woonde hij in een van menschen krioelend achterbuurtje van Amsterdam, zoo smacht hij naar lucht en breekt hij zijne tenten op, om verder de eenzaamheid in te gaan. Arglistige speculanten in gronden, geholpen door gewetenlooze of domme geestdrijvers, stoken zijn tegenzin tegen de bestaande orde der dingen aan. Genen helpen hem in zijn verzuchting tegen het looden juk der belasting. Hij beeft inderdaad de ruïneuse som van 10 shilling, of ten hoogste van 1.10 p. st. voor eene plaats van 3000 bunders te betalen! Deze maken hem diets, dat de wereld in het booze ligt, omdat er zoovele ongeloovige Europeanen zijn overgekomen. Op een togtje, dat ik naar het noordoosten der republiek gemaakt heb, en wel naar Zoutpansberg. ontmoette ik een viertal van deze ontevreden boeren, die op nieuw gaan «trekken." Waarheen weten zij zeiven te naauwemood. «Ons is van God gesteld de wereld te ontdekken!" en met deze vrome leus gaau de arme mannen naar Afrika, óf naar Üamaraland, aan de westzijde van de woestijn llarikari, óf naar de streken van Mozambique. Hunne plaatsen laten zij in den steek, welkome buit voor den bovengenoeraden speculant. Met deernis zie ik ze wegtrekken. Het is bijna mathematisch zeker, dat zij voor het klimaat zullen bezwijken, of als ze hieraan ontsnappen, nanr betrekkingen zoeken, 't Getal is verbazend groot van hen, die de helft van hun leven besteden om naar een baantje te zoeken, en de andere helft om zich te bekladen, dat het zoo slecht betaald wordt. Welnu, daarin ligt°een goudmijn voor degeen, die met meer slimheid dan geweten, die behoefte aan «vaste betrekkingen» bevredigt. Zeker persoon, die een tamelijken brief schrijft en een zwart lakensch pak rijk is, rigt een kantoor op met een mooijen titel, bijv.: Algemeen kantoor van dienstverrigting, Neder- landsch verhuurkantoor van dienstboden, Bureau van vaste goederen en hypotheken, of iets dergelijks, en vraagt in de couranten agenten en correspondenten. Dat er niets te doen is en ook niets te doen zal zijn, zegt hij niemand. Maar om door deze «zaak van vertrouwen» geëmployeerd te worden, moet gij natuurlijk een geldelijke zeker heid geven, een borgtogt, of gij moet het agentschap koopen, en dan raoogt gij, als gij betaald of gestort hebt,.... doen wat gij wilt, zaken doen als gij kunt, en 't laten als gij wat waarschijnlijk is 't moet. Deze strik is grof, deze attrape duidelijk zigtbaar, en toch, als vliegen in de melk, vallen de onnoozelen in het net. Waarom? Altijd hetzelfde lied: omdat degeen, die onze gebreken kent en daarop speculeert, ons allen om den vinger kan winden. Zonder dat ware menig onregelmatig middel van bestaan onmogelijk; zonder dat waren wij menigen gulden rijker, die wij nu geofferd hebben aan de «moderne roofridders.» HELDER en NIEUWEDIEP, i Julij. Ten behoeve der noodlijdenden door den watersnood is bij de Commissie alhier alsnog ontvangen eene som van f 107.32, zijnde de opbrengst van het door den heer W. Mets Tz., te Texel, bij de heeren Berkhout Co. alhier uitgegeven gedicht Pictro, een kind van 't Zuiden. Dit bedrag zal worden overgemaakt aan de algemeene Commissie te Amsterdam. Het is in ons oog eene goede gewoonte alhier, dat op den eersten kermisdag, Maandag, de meeste schouw burgen, enz. nog geen voorstelling geven. Men is daardoor in de gelegenheid dien avond een kijkje te némen langs plein en gracht. Dit was dan ook gisteren avond onze taak. Op het Westplein ving onze togt aan. Het paarden spel van den heer Blanus staat daar aan het uiteinde van het Heldersche kanaal, gereed om tal van bezoekers te lokken. Jaar op jaar bezoekt de heer B. ons volksfeest: bewijs genoeg, dat de directeur hier niet over gebrek aan belangstelling heeft te klagen. Zuur, wafelen en poffertjes levert men den bezoekers, terwijl een caroussel en eene vélocepède-circus gelegenheid geven aan groote en kleine kinderen zich in draaijende beweging te oefenen. Zou in den grooten lust om aan deze uitspanningen deel te nemen ook een bewijs zijn te vinden voor het draaijen der aarde? Nog eene opmerking, die we maakten: Hoe armzalig zagen in vroeger tijd die mallemolens er uit, in vergelij king van de moderne exemplaren van onzen tijd! En dan nog den vélocepède-circus! Welk een vooruitgang! Wel dat zij het laalsle restje vau Europesche afkomst en beschaving verliezende, geheel en al verkafferen zullen. Nu reeds is het wezenlijk verschil tusschen hen en de Kaffers bijna niet waar te nemen en bepaalt zich tot de kleur van het gelaat. Hunne plaats wordt ingenomen door de veel hooger staande boeren uit de Kaapkolonie." Een der vurigste wenschen van de verlichten in deu lande is, dat de Europeanen en met name de Nederlandsche landbouwers die taak komen vervullen. Het is nu het geschikte oogenblik daartoe, en mogt het op eenige groote schaal gebeuren, dan" is het Hollandsch karakter dezer republiek voor altoos gewaarbor»t. üat wij Nederlanders, hier gevestigd, dit vurig wenschen, ligt voor de hand. Ik geloof dat in dien wensch minder eigenbelang ligt dan men oogenschijnlijk zal vermoeden. Integendeel, ik meen dat het voor het groot orchest der volken niet onverschillig is, dat er zich een tweede Holland ergens vestigt. Wat daarvan aan zij, wil ik in het midden laten, maar dat het voor Nederland zelf een hoogst gewigtige quaestie is, die, diep doorgedacht, het moreel gewigt van Nederland ten minste verdubbeld, staat bij mij vast. Nederland moet nu het aangewezen spoor zien en volgen. Yoor jeugdige, ondernemende menschen is het hier, ik herhaal: niet een Luilek kerland, maar zeker een land, dat hen binnen den leeftijd van één geslacht tot welvarende, gezeten mannen kan maken. Hebben zij zeiven liet geld voor overtogt en eerste vestiging, des te beter. Wil zich eene maatschappij voor landverhuizing vestigen, met een groot kapitaal, ook goed. De emigranten zouden zich zeer gemak kelijk een persoonlijke schuld, hier in een zakelijke te veranderen, kunnen laten welgevallen, omdat zij de gelegenheid hebben in weinig jaren tijds die met de rente af te lossen. De geldschieter zou zijn geld kunnen geven, als er een degelijke maatschappij werd gevormd, die zoolang eigenares van den grond bleef totdat alles was afbetaald. Maar er moest ééne voorwaarde worden gesteld: de landverhuizers zouden zich aan den regel moeten onderwerpen van niet ieder op zich zelf, maar in groepen bij elkander, als het ware in kleine dorpen vereenigd, zich te vestigen, met het vaite beding: althans een jaar of tien daar te blijven."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1876 | | pagina 1