regelen neemt en uitvoert, veel kans is, dat het insect zich gemoedelijk bij ons ingeburgerd heeft. De regering moet zich nu reeds, onverwijldin verbinding stellen met entomologen en hen raadplegen, ten einde gewapend te zijn als heden of morgen de treurmare alom weerklinkt: «de gevreesde aardappelkever is in het land!» Tot hoofdonderwijzer aan de openbare school voor gewoon- en meer uitgebreid lager onderwijs te Zandpoort, gem. Velsen, is benoemd de heer J. van der Hoeve, hoofdonderwijzer te Arkel, die tevens te Ameide als No. 1 op de voordragt geplaatst is. De geneeskundige raad van Zuidholland heeft o. a. aangenomen het voorstel van den heer Vaillar.t om te ondersteunen het verzoek van de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunde, tot het in het leven roepen van een wet om de koepokinenting binnen het eerste levensjaar verpligtend te stellen, waardoor men hoopt niet meer een epidemie als van de jaren 1870 en 1871 te beleven. De inspecteur was het met den voorsteller en andere heeren niet geheel eens en vond het niet verstandig, met het oog op onze natie en haar gemoedsbezwaren omtrent de koepokinenting, wettelijke bepalingen vast te stellen, maar de meerderheid was van meening, dat bij de invoering eener wet de gemoedsbezwaren zullen verdwijnen. Uit 's Hertogenbosch wordt aan het Vad. gemeld, dat door een noodlottig toeval de heer Mallingré, burge meester van Oudheusden, jl. Vrijdag morgen ter jagt zijnde, is doodgeschoten. Omtrent dit ongeval meldt men aan genoemd blad nog het volgende: Heden morgen verloor onze geachte burgemeester, de heer C. J. H. Malingré, op een noodlottige wijze het leven. Met eenige heeren ter jagt, had een hunner bij het schieten op een vlugt eendvogels het ongeluk den burgemeester in het achterhoofd te treffen, hetgeen na eenige oogenblikken den dood tengevolge had. De gansche gemeente verkeert in rouw. De smart van hem, die zoo onwillekeurig den levensdraad van een zijner vrienden afsneed, is niet te beschrijven. Z. K. H. Prins Willem van Pruissen, oudste zoon van den Kroonprins, heeft met zijn twee jongere broeders en vergezeld van generaal Guttberg, een bezoek gebragt aan Rotterdam. Jl. Vrijdag heeft te Kinderdijk, in de fabriek van den heer Kloos, een vreeselijk ongeluk plaats gehad. Een werkman, J. de V. genaamd, is, naar men zegt, met het hoofd onder eene in werking zijnde stoommachine geraakt, zoodat het in een oogwenk verpletterd was. Men zegt, dat de ongelukkige niet wel bij het hoofd was. Aangaande de droogmaking der Zuiderzee schrijft men uit 's Hage aan het U. D. het volgende: «Een Fransche maatschappij heeft zich in de laatste maanden met deze aangelegenheid bezig gehouden, heeft onderzoekingen gedaan, een zeer geacht ingenieur, die een eerste rol gespeeld heeft bij de Suez-doorgraving, heeft zich hier te lande zelfs in betrekking gesteld met verschil lende personen; ten slotte is men met de vroegere com binatie BosCramerRandwijk in verbinding gekomen. Middelerwijl was een nieuw ontwerp ter droogmaking door de Nederlandsche ingenieurs gemaakt. Daarop is door het departement van Binnenl. Zaken een ontwerp van wet tot droogmaking der Zuiderzee door den Staat in gereed heid gebragt; dit ontwerp moet reeds bij den Raad van State zijn geweest en zou zonder de crisis bij de Kamer ingekomen zijn. Nu mag men verwachten, dat het spoedig openbaar zal worden.» Men schrijft aan het U. D. «Zeer vaak wordt beweerd, dat onze beminde vorst, voor de vele minimumlijders onder de onderwijzers doof is. Dat dit tegengesproken kan worden, blijkt uit het volgende feit, dat op waarheid gegrond is. 't Is eenige jaren geleden, dat Z. M. Willem IH op een afgelegen plaats in Gelderland incognito reisde, en bij een arm onderwijzer binnentrad. Na dezen een en ander gevraagd te hebben, vroeg de vorst hem ook eenig eten, daar de herberg in dat gehucht Z. M. niets aanlokkelijks aanbood. De onderwijzer, die den Koning niet kende, maakte vele verontschuldigingen, wijzende op zijne armoede. «Wat, kunt ge mij dan geven?» vroeg de vorst. «Wat eijeren, salade en aardappelen met azijn.» «Zeer goed/' zeide de Koning, en spoedig was dit door de meestersvrouw op de met meesters Zondagschen witten zakdoek gedekte tafel gebragt. Z. M. at met smaak, liet zich door den schoolman den weg wijzen naar.... en vertrok. Even buiten het gehucht gaf Z. M. hem een boekje ten geschenke en zeide: «daar gij schoolmeester zijt, en tevens arm, kan ik u niet beter aan raden, dan goed in dit deeltje te lezen.» Z. M. gaf hem de hand en bedankte hem voor zijn middagmaal regt hartelijk. Te huis gekomen, wilde hij dat boekje even in zien en zie 't was zijn eigen schoolboekje: de geschiedenis van Jozef, maar verrijkt met een bankbillet vanf1000. Een paar dagen daarna vernam hij, dat deze edele gever de Koning was. Spoedig werd een flinke brief opgesteld, om Z. M. dank te zeggen. Jaren zijn verloopen, de onderwijzer is minimum lijder gebleven en in die jaren is ook de f 1000 den weg gepasseerd van alle guldens, zooals bij hen die jaarlijks te weinig hebben. Zijn gezin is toegenomen en de armoede is vermeerderd. Teneinde raad, neemt hij 't besluit aan Z. M. te schrijven, dat het eerste deeltje gelezen, zoo goed als versleten, ja op was en zie, weinige dagen geleden, komt hierop vanwege Z. M. dit antwoord: «Hiernevens het tweedei maar laatste deeltje.» Ook dit bevatte weder een bankbillet van f 1000.» Op de thans geëindigde Veenendaalsche wolmarkt, zijnde de hoofdmarkt in Nederland, werden dit jaar niet minder dan 103,400 kilogram wol aangevoerd. Hieronder is niet begrepen de groote hoeveelheid wol, op de markten van de Klomp, eene buurtschap onder Veenendaal, aange voerd. De handel was niet bijzonder levendig. De prijzen varieerden van f 1.10 tot f 1.65 het kilogram. De Landbouwclub, ruim anderhalf jaar geleden te Land van Ileusden opgerigt, heeft verleden voorjaar een stuk bouwland, liggende te Eethen, gehuurd, om dit tot 1 «proeftuin» te destineren. De directie er van werd opge dragen aan de heeren Bos te Eethen, Mooren te Drongeïen en Eindhoven te Meeuwen, drie openbare onderwyzers, geëxamineerd in de landbouwkunde. De grond werd ge- j deeltelijk bemest met mest uit den koestal en met de door genoemde heeren zoo sterk aanbevolen «Villemest» uit de fabriek van Courtois cn van Rov te Brussel, terwijl ook een klein gedeelte er van onbemest werd gelaten, om de j reslutaten te beter te kunnen nagaan. En welke zijn die nu? Dat de mest uit den koestal, die onze landbouwers j sedert onheugelijke tijden gebruikten, op deze kleigronden verre de voorkeur verdient boven de Villemeststof, die j daarenboven nog ongelijk veel duurder is. Tevens is ook zonneklaar gebleken, dat men in de keuze van de directie over dezen proeftuin niet zeer gelukkig is geweest. Genoemde mannen mogen zeer ervaren zijn in de theorie, in de practijk der landbouwkunde zijn ze nog kinderen, en waren er geene meer deskundige «boerenhanden» zich i met het gezaaide gaan bemoeijen, er zou ongetwijfeld weinig van den proeftuin zijn teregt gekomen. Uit Wageningen meldt men, dd. 15 dezer: «Als een bewijs van de sympathie, die de Rijks-land bouwschool zoowel hier te lande als in den vreemde oeniet, i verdient vermelding, dat de directie der Königlich Wurtem- i bergischen Land- und Fortwirthschaftlichen Academie te Hohenheim, eene collectie boeken en eene fraaije photo- graphie dier inrigting aan deze school ten geschenke gege- ven heeft. Ook de heer P. F. L. Waldeck, van Loosduinen, j heeft 44 houtsoorten aan onze instelling geschonken, in j ruwen en bewerkten staat, in de provincie Zuidholland gegroeid. Beide verzamelingen zijn afkomstig van de internationale tentoonstelling van hulpmiddelen van land- bouwkundig onderwijs en onderzoek te Amsterdam, j Dezer dagen zijn de heeren schoolopzieners uitgenoodigd aan alle hoofdonderwijzers een gedrukten brief te zenden, waarin de heer C. J. M. Jongkindt Coninck, directeur der Rijkslandbouwschool, betoogt, dat de vorming door land- bouw-onderwijs, mits goed opgevat, voor den aanstaanden landbouwer tot grooten zegen en niet minder tot geldelijk voordeel strekken moet. Daarom wendde iiij zich tot den onderwijzer, die de ouders en de kinderen kent en wien niets aangenamer zijn kan, dan dat een flinke jongen, waar wat in zit, en die bij hem de school heeft doorloopen, eene verdere opleiding krijge, berekend voor zijn toekom- stigen werkkring. «Misschien,» zoo luidt de brief, «kent gij in uwe ge meente een knaap, die het waard zou zijn, dat er wat meer tijd en geld en kracht aan zijne opleiding werd besteed; misschien hebben de ouders van dien knaap de middelen om hem te geven, wat zij met u wenschelijk voor hem achten: is dat zoo, werk dan met ons mede, dat zij hem ons toezendenwij hopen hem u later terug te zenden, meer ontwikkeld en tegelijk ook meer geschikt voor den practischen landbouw. Zenden nu reeds vele landbouwers hunne zonen voor eenige jaren naar eene kostschool, zeker zullen er wel onder hen gevonden wor den, die voortaan eene landbouwschool voor hen verkiezen, nu er eene, naar hunne eischen ingerigt, tot stand komt; helpt gij ons de belanghebbenden uitvinden. De huisvesting en verpleging der leerliugen kan ge schieden in eene kostschool, bestuurd door een der leeraren en onder toezigt van den directeur, of wel in het gezin van een der burgers, naar keuze der ouders; de onkosten, daaraan verbonden, zullen den gewonen prijs der meeste kostscholen niet te boven gaan.» Van goed onderrigte zijde verneemt de Arnh. Crt,. uit 's Hage, omtrent de ministeriëele crisis, dat men nog niet veel wijzer is dan de vorige week. Men hield het alleen voor vrij zeker, dat de heer Heemskerk blijven zou, maar de heer van der Heim niet meer zou optreden. Daarentegen zou de heer Klerck, wiens aftreding eerst als stellig werd gemeld, zich hebben laten overreden om de portefeuille te blijven waarnemen. De heer van Lynden, wiens gezigtsorgaan ernstig is aangedaan, zou tegen het langer waarnemen der werkzame betrekking van minister bezwaar hebben. Ook de heer de Willebois moet niet geneigd wezen aan het hoofd van zijn departement te blijven. Berigten uit Batavia, dd. 3 Junij jl., luiden o. a. «De Locomotief schrijft in zijn nommer van 1 Junij: Een onzer correspondenten deelt ons eenige bijzonder heden omtrent Atsjin mede, welke zeker belangrijk zijn. We zullen ze hier opnemen. De voltooijing van den spoorweg schijnt werkelijk aan staande. Over een maand reeds zal men van Kötta Radja naar de lagune te Oleh-leh kunnen sporen. Alleen heeft men nog over eene lengte van circa een half uur rails te leggen. Kolonel van der Heyden heeft blijkbaar de zaak met alle ki-acht aangepakter is en er wordt nog flink gewerkt. Ook aan den nieuwen, bijna regten weg van den kraton langs Blang-Oë naar Oleh-leh, welken de kapitein der Chinezen aangenomen heeft te leggen men zegt tegen f 2 per meter neemt men een bevredigenden vooruitgang waar. Het hospitaal te Blang-Oë wordt ingetrokken en dat te Panteli Perak spoedig in gebruik gesteld; dat te Kotta- Radja moet ook zoodra mogelijk ontruimd worden, vooral de geïnfecteerde zalen. Daarmede is echter nog geen begin gemaakt. In den kraton wordt nu de geneeskundige dienst waargenomen door een dirig. off. van gez. 1ste kl., een 2de kl., 3 off. van gez. 1ste kl., van welke er binnen kort een vertrekt en een 2de kl.; zij hebben tevens een gedeelte van de garnizoensdienst, zoodat het wel te begrijpen is, dat de doctoren - hier niet verlangen langer dan negen maanden te blijven. De lust om naar Padang geëvacueerd te worden is bij de zieken zeer gering, omdat men hen van daar terugzendt, wanneer ze pas half genezen zijn. Zelfs zou de dirigeerende officier te Padang een paar nog zieke officieren aangezegd hebben, dat zij te kiezen hadden: naar Atsjin terug of afgekeurd. Bij Koeala Gighen is een sloep van het daar gestation- neerde schip in de branding omgeslagen. Van de 18 man die er in zaten zijn er onder een hevig vijandelijk vuur 16 gered; 2 verdronken. Het vuren der Atsjinezen werd uit onze daar gelegen versterking tot zwijgen gebragt. De sloep kon men niet redden; van het schip af heeft men ze daarom uit elkander geschoten.» De Zes maanden in Amerika, van dr. M. Cohen Stuart, is een boek dat een aantal merkwaardigheden bevat. De heer Cohen Stuart is een goed opmerker, en weet in onderhoudenden vorm zijne indrukken weer te geven, of levendig te vertellen wat hij zag en hoorde. Wij laten hier en bladzijde uit dat boek volgen, in de verwachting, dat het vele onzer lezers, die nog geen kennis maakten met het reeds ten vorigen jare verschenen werk, zal aan sporen het ter hand te nemen. De schrijver heeft het over Chicago. «Nergens gaat de expeditie van goederen meer expediet van de hand. Handelsvaardigheid heeft hier haar toppunt, zoo al niet de volmaaktheid, bereikt. Zoodra de koren- schepen aan de kade komen, vinden zij er meer dan 70 reusachtige zoogenaamde «elevators» gereed, wier forsche stoomkranen de korenzakken ophalen en op de graanzol ders neerwerpen, waar zij onmiddellijk worden uitgeschud gezuiverd, geschift en op nieuw gepakt, oin onverwijld aan de andere zij weer geladen te worden in de daar wachtende vaartuigen of spoorwegwaggons. «Dan, zelfs dit vorderde nog te veel tijd, omslag, berg ruimte. De practische tact der Amerikanen wil op dat alles zooveel doenlijk uitzuinigen om er te meer mee te woekeren. Hoe dat hier kan toegepast worden? Hoort het uit den mond van een Amerikaansch oeconoom. Bij gelegenheid van een groote handels-meeting hield deze «lecturer» een voordragt, en sprak in dezer voege: «Wij hebben geen ruimte om het graan te stapelen, dat men ons toevoert. Laat ons dus den verstandigen weg inslaan, en leeren tien of twaalf schepels koorn in één ton te ver pakken. Niets is gemakkelijker. Men zette eenvoudig het graan om in een dierlijke zelfstandigheid. Wat is, wel beschouwd, b. v. een varken anders dan een tien- of twaalftal schepels koorn, dat op vier pooten loopt? Laat de land bouwer varkens mesten, en wij vervoeren het vleesch- geworden graan gemakkelijker, sneller, goedkooper en met grooter voordeel. Zoo gezegd, zoo gedaan. De redenaar werd niet slechts uitbundig toegejuicht; landbouw en handel volgden den verstandig practischen wenk. In één enkel saizoen van drie maanden, ontving en verzond de stad 900,000 varkens, een leger, dat, aanééngesloten, een onaf gebroken reeks zou vormen 250 mijlen lang. Hoe nu weer dien ontzettenden toevoer naar belmoren te ontvangen? Ook dat was geen gemakkelijk vraagstuk, maar't werd opgelost. Men verneme, op wat wijs de nijverheid hier aan den handel de helpende hand kwam leenen. Poëtisch is 't onderwerp niet, maar merkwaardig. Reusachtige vleeschfabrieken werden opgerigt voor de ontvangst der zwijnen. Van de loopplank der schepen worden de beesten, één voor één, voorgestuwd of, naar stuggen zwijnenaard, door ze achter waarts te trekken, vooruitgedrongen naar den ingang van een eng portaal. Vordert dit eerste bedrijf nog langzaam, van nu aan gaat alles verwonderlijk snel in zijn werk. Door den afhellenden gang moeten de dieren, onbewust wat in enkele seconden hun lot wezen zal, vooruit naar een valluik, waardoor zij neerstorten in een kuip van kokend water, dat hen onmiddellijk verstikt. Een haak heft ze daaruit op; een werktuig splijt ze open; een ander schuurt er borstels af en huid; een derde kraakt de beenderen en snijdt het vleesch in stukkennog een ander dompelt ze in den pekel; een stoomtang grijpt spek en hammen, en legt die op een weegschaal, zóó eerlijk en naauwgezet, dat zij al wat onder 't wigt is, afwerpt en ter zij laateen laatste werktuig pakt het toebereid vleesch in tonnen en kisten zamen, alles met de snelheid van de gedachte en de regelmatigheid van een klokwerk. Eenige minuten nadat de zwijnen grommend verdwijnen in den onderaardschen gang hun «pont des soupirsverlaten zij aan de andere zijde de fabriek in den vorm van hammen, worsten en beuling. Eene enkele inrigting van dien aard, met een vijftigtal werklieden, bewerkt op die wijze drie varkens per minuut zegge 1,800 per dag, gedurende de tien uren dat zij werkt. Voor de dieren, die niet zoo spoedig worden afgemaakt, of die levend verhandeld worden, heeft de stad nog bovendien uitgestrekte veeparken en stallen, geschikt om 20,000 stuks rundvee, 30,000 schapen en 75,000 varkens te bergen.» Een gestraft zanger. -Een mensch zonder stem, gehoor of musikale kennis, die wil zingen, kan geducht lastig wezen voor zijn naaste omgeving, maar in gewone staten blijft den gemartelden hoorders maar weinig anders te doen dan zich te schikken in hun lot. Men is het er vrij wel over eens, dat het een inbreuk op de persoonlijke vrijheid zou zijn, wanneer men iemand die zonder kwade bedoelingen zijne stemmiddelen in werking bragt, dat ver bood, al was het nog zoo akelig. In de Vereenigde Staten echter schijnt men er anders over te denken. Om onder zekere omstandigheden te kunnen zingen, dient men daar er behoorlijk van af te weten. Dezer dagen stond zekere William Linkhaw wegens wangedrag te regt voor het oppergeregtshof te Robeson, in Noord—Carolina. Linkhaw bleek een lid, en wel een ijverig lid van de Methodisten kerk te zijn. Hij had echter het ongeluk te zingen op eene wijze, die de zenuwen der hoorders geweldig aandeed en de schare ontzaglijk hinderde. Bij elk vers der gezangen werd zijne stem gehoord lang nadat de anderen hadden opgehouden te zingen. Een der getuigen gaf op verzoek een staaltje van 's mans wijze van doen; het maakte een geweldigen indruk, zoowel op den regter en de jury als op het publiek. Aan den anderen kant bleek, dat er overigens op Linkhaw's geloof of gedrag niets aan te merken viel, en niemand beweerde ook dat de ongelukkige man ten doel

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1876 | | pagina 2