stevig dineerde en goed logeerde (elk der 180 personen op
minstens 20 dollars per dag te rekenen, en dan gedurende
6 dagen, dus ongeveer 20,000 dollars), dan zal zeker ieder
kunnen begrijpen, in welke hooge mate men opgetogen
over de genoten gastvrijheid tehuiskwam, en met volle
borst medestemde in de vele cheersop de Penus R. R. Co.
bij de terugkomst te Philadelphia uitgebragt.
Een net gedrukt programma van de reis was ons bij de
invitatie toegezonden, evenzoo een rood lint, den drager
als gast kenmerkende; wij wisten nu eenigermate, waarop
te moeten letten; ten overvloede werd ons dagelijks door
de verschillende spoorweg-maatschappijen, die zich aan de
Penns. R. R. hadden aangesloten, een lijstje met opgave
van tijd en plaatsen, die we passeerden, of waar wij ophouden
konden, rondgedeeld. Geheel dus toegerust met de uoodige
wetenschap, konden wij dan ook de reis aanvaarden.
Vervolgens treedt de schrijver in eenige bijzonderheden
omtrent de reis, gedurende den eersten der 6 dagen.»
Onder de paarden van het garnizoen te 's Hage is
eene ziekte uitgebroken, de influenza genoemd, die reeds
een 130tal beesten heeft aangetast en de geregelde dienst
niet weinig bemoeijelijkt. De ziekte, in de wandeling ook
wel ligte droes geheeten, is niet gevaarlijk; verreweg de
meeste paarden herstellen er van, doch zij verzwakken er
zeer door.
De kermis, die te Gouda in vollen gang is, leverde
jl. Woensdag avond een treurig incident op. In het theater
van den heer Coppejans trad diens 1 Tjarige dochter in
eene pantomime op; zij had het ongeluk met eene bran
dende kaars in aanraking te komen, waardoor haar gazen
kleedje in vlam geraakte en zij deerlijk aan hals en borst
gebrand werd. Hoewel spoedige hulp werd verleend, ver
keert zij niet buiten gevaar en is zij Donderdag uit de tent
naar het gasthuis overgebragt.
Heeft Nederland zijn naam op industrieel gebied
schitterend gehandhaafd op de wereldtentoonstelling te
Philadelphia, ook op de internationale tentoonstelling voor
gezondheidsleer en reddingstoestellen te Brussel bekleedt
ons land een eervolle plaats. Alle verslagen komen hierin
overeen, dat Nederland wel niet uitmunt door de talrijkheid
van het tentoongestelde, maar dat al wat er is, de aandacht
in hooge mate trekt en verdient.
Van het oorlogstooneel is weinig nieuws. In het
zuidoosten van Servië woi'dt voortdurend gestreden en naar
het schijnt blijven de Turken voorwaarts dringen.
Het vergaan van liet stoomschip Luit.-Gen. Iiroesen.
liet Algemeen Dagblad van Nederl.-Iiulië deelt omtrent deze
ramp de volgende bijzonderheden mede:
liet diner was afgeloopen. Alle kajuit-passagiers hadden zich
naar boven begeven, behalve mevrouw Weghake, de beer WeJters
en <le Madurcsche luitenant, die in hun hutten waren gegaan, en
behalve de vier heeren Pet, Itosenraad, Thieme en Boom, die juist
begonuen waren een partijtje le maken, toen zich een schok deed
gevoelen. De opmerking werd gemaakt, dat het zeker de schroef
was die brak, en op voorstel van den heer Pet kwam men overeen
de kaarten even neer te leggen en naar boven te gaan kijken.
Pas waren deze heeren boven, of het schip begon van achteren
over stuurboord over te hellen. Kapt. Thieme. dadelijk ziende
dat er gevaar was, stelde terstond voor om mevr. Bosch met hare
kinderen in de naaste boot langs het achterschip te zetten. Men
liet geen oogenblïk verloren gaan, doch door het hellen van het
schip hing de boot in de davids een eindwegs van de verschansing
af. Men nam het dochtertje en wierp het, om zoo tc zeggen, in
de boot, daarna het oudste zoontje, daarop op dezelfde wijze met
alle krachtsinspanning mevr. Bosch zelve; doch toen was de afstand
tusschen de boot en het boord zoo groot geworden, dat men het
jongste kind niet meer in de schuit kon krijgen.
Op dat oogenblik kwam een tweede veel heviger stoot, waardoor
de personen op het dek tegen de daar aanwezige voorwerpen
gesmakt werden en het achterschip geheel overzij ging, zoodat de
kajuit vol water liep. De heeren Pet, Edeling en Boom liepen
naar de hooge zijde van 't schip en beproefden daar een bank los
en overboord te werken. De heer Thieme was inlusschen bezig
zich van zijne kleederen te ontdoen.
Gedurende al dien tijd was noch van de manschappen noch van
de scheepsofficieren iemand op het achterdek geweest. Doch op
dit oogenblik kwam kapt. Verloop aan, riep: „hij zinkt" en ging
daarop terug naar zijn hut. De heer Pet, op ccuigen afstand
ziende, dat de kapt. iets was komen zeggen, vroeg aan maj. Boom:
„is alles reddeloos verloren?" en het antwoord behoefde weldra
niet meer gegeven te worden. Luit. Ahn, zittende in een grooten
langen stoel, waarschijnlijk dit voor een goed drijfmiddel houdende,
vroeg nog aan maj. Boom of Lij zwemmen kon, en toen deze kon
antwoorden: „als een rat," feliciteerde hij hem, zeggende: „ik
hen zoo gelukkig niet, ik zal mij moeten laten verdrinken."
In het volgend oogenblik ziet maj. Boom, over de verschansing
aan de hooge bakboordzijde heenziende, een sloep met zes man er
in, onder welke een Europeaan, langs zij van het schip. Zonder
bedenken springt hij over boord, gevolgd door zijn inlandschen
bediende, aan wiens zorg mevr. Boom, bij het vertrek van haar
echtgenoot naar Atsjin, de veiligheid van zijn meester had aan
bevolen. De maj. zwemt naar de sloep, tracht die te bereiken,
waarop een der matrozen er waren slechts zes man in de sloep
een boom tegen het schip steekt, afhoudt, en, onder het geroep
van „dajong," de roeijers zich met de boot verwijderen. „Mijnheer,"
roept majoor Boom den Europeaan in de boot toe, „ik beu majoor
Boom, denk om mijn vrouw en acht kinderen, doch vergeefs."
Aldus afgewezen, greep majoor Boom, steeds vastgehouden door
zijne bediende, een touw, en half klimmeude, half door de golven
opgeworpen, bevond hij zich weldra weder op het schip, opklaute
rende tegen een zonnetent, terwijl het schip onder hem meer en
meer wegzonk. De inlandsche jongen liet zijn meester geen
oogenblik los.
Op eens komt een derde hevige schok, waarop onmiddelijk de
groote ijzeren mast met donderend geraas omver sloeg in schuinsche
rigting naar achteren over de hut van den kapt., in zijn val en
dien van de tuigage zeker 50 of 60 menschen verbrijzelende, wier
akelige kreten liet vreeselijk geluid vermeerderden en ontzettender
maakten.
Het gehcclc achterschip liep nu in een oogwenk vol water en
verdween, met allen die zich daarop bevonden, in de diepte. De
majoor, door zijn jongen losgelaten, kwam al watertrappende spoedig
boven, ofschoon hij toch veel zeewater binnengekregen had, dat hij
het geluk had weldra weer kwijt te raken. Bovenkomende, stootte
hij het hoofd, en denkende dat het de kiel van een der booten was,
spande hij reeds alle krachten in om daaronder vandaan te komen,
het voorwerp week en bleek eene deur tc zijD, waaruit het onder
paneel was weggeslagen. Met den linkerarm zich daaraan vast
houdende, greep hij met den regter een stuk hout, dat in zijne
nabijheid kwam, en zag rond.
Van het schip was niets meer te bespeuren, en in 't eerst ook
van de opvarenden niets, doch toen de beweging in 't water begon
te bedaren, ontmoette hij weldra ook op stukken hout en houten
voorwerpen drijvende den kapt. Rosenraad, een Engelschen machinist
eu een aantal inlaudsche matrozen. Slechts een half uur vermogt
men bij elkaar te blijveu, toen dreef majoor Boom met 4 inlanders,
onder welke een inlandsche vrouw, van de anderen af. Eer het 12
uur 's nachts was, had hij deze ongelukkigen, die misschien minder
gelukkig waren geweest in het vinden van een groot voorwerp om
op te drijven, één voor één in de diepte zieu verdwijnen.
Na nog eenigen tijd alleen rondgedreven te hebben, gevoelde hij
iets tegen zijn borst stooten en bemerkte hij weldra, dat dit een
drijvende plank uit het dek was; hij wist die met de beenen te
omklemmen, en had nu, behalve de beide sleunsels onder zijn
armen ook een welkomen steun onder het lijf, die hem de kracht
in de armeu spaarde. Tegen den morgen ontdekte majoor Boom
op een afstand een klip, waarop zich 6 menschen bevonden, die
hij echter niet kon herkennen, ofschoon zij hem toewuifden. Bang
zijnde voor de hevige branding op die klip, deed hij ook weinig
moeiie om daarheen te komen.
Niet ver van daar bevond zicli tegen cu op een andere klip,
een weinig buiten de hevigste branding, een persoon geheel onge
kleed deze omstandigheid doet aan kapt. Thieme denken, die zich
van zijn kleedereu ontdaan had. Majoor Boom kon over het vlakke
water heen zich hooreu toeroepen: „Kom hier majoor Boom, dan
zijn wij met ons beiden"; maar het was hem onmogelijk die klip
te bereiken, daar hij integendeel verder afdreef.
Dien geheeleu dag, Donderdag, ontmoette de schipbreukeling
niemand meer. Ilij dreef verscheidene eilanden op een afstand
voorhij en moest zich ieder oogenblik het hoofd nat houden tegen
de brandende zonnehitte. Van tijd tot tijd gelukte het hem eetbare
voorwei pen op te vangen, bestaande in gedroogde aardappelen, van
het schip afkomstig. Telkens zag hij djerooks drijven, doch het
gelukte hem slechts één daarvan te bemagtigen.
Was de vorige nacht kalm, helder en niet geheel donker geweest
en snel voorbijgegaan, de nu aanbrengende nacht was geheel anders.
Na zonsondergang stak er een zware bui uit het Noordwesten op,
met zwareu golfslag. Dc plank, die den drijvende totnogtoe ge
steund had, werd hem onder 't lijf weggeslageneu de lucht was
vinnig koud, ook het water, waarschijnlijk doordien de schipbreukeling
in een anderen stroom teregtgekomen was. Die stroom bragl hem
de Lainpong-baai binnen, die geheelc baai in een kring rond en
tegen den morgen in de Padada-baai.
Ten 4 ure, toen de dikste duisternis wegtrok, hoorde majoor
Boom een geluid vau branding om zich heen, en omziende, zag hij
iets wits achter zich cn bespeurde hij, dat hij naar land dreef.
Weldra ziende, dat dc branding hier niet tegen steenen, maar
op een strand vau leemgrond sloeg, spande hij hier al zijn krachten
in om door een zwembeweging der beenen, die hij na het verlies
van de plank weder vrij had, het land te bereiken en voelde spoedig
daarna grond. Twee en drie keeren op het strand geworpen cn
weder teruggespoeld, bleef hij eindelijk liggen zonder een lid te
kunnen verroeren cn wachtte hij het opkomen der zon af. Toen
de eerste zonnestralen hem een weinig verkwikten, ontdeed hij zich
met de uiterste moeite van zijn uniformjas en pantalon; na eenige
rust ook van pdjn schoenen en een deel zijner onderklefiren, en
begaf zich daarop op weg om iets verfrisschends in het bosch te
vinden. Een papaja en wat blimbing waren al wat hij vond, maar
een welkom gezigt was een jonge aanplant van pisangboomen als
bewijs, dat er menschen in de nabijheid woonden.
Dit gezigt gaf hem kracht om verderop te zoeken, en na een
groot kwartier werd eeu alleenstaande visschershut gevonden, waar
zekere hadji Akob tijdelijk verblijf hield. Iets anders dan rijst en
vruchten was daar niet te krijgen, maar de ontvangst was aller-
liefderijkst; de geredde bleel er deh gehetlen dag en den volgenden
nacht, van Vrijdag op Zaturdag, door. Den volgenden dag bragt
zijn gastheer hem met zijn sampan naar Telok Betong, waar hij
Zaturdag ten half drie aankwam en door dr. Heesen en echtgenoote
allervriendelijkst verpleegd werd tot aan het vertrek van de „Baron
Bentinck."
Het eerste berigt van de vermoedelijke reddiug van majoor Boom
is waarschijnlijk daaraan toe te schrijven, dat de majoor liet langst
van allen heeft rondgedreven en een der personen, die vóór hem
aan wal kwamen, hem in zee drijvende gezien heeft.
De bediende van den majoor Boom, die zijn meester tot op het
laatste oogenblik had trachten te helpen en hem zelfs bij het weg
zinken nog had toegeroepen: „denk aan mevrouw!" dreef daarna
een uur op een stuk hout in het water rond, toen hij het kind
vau mevr. Bosch zag drijven, dat, volgens hem zonder iets om op
te drijven, gekleed in een hansop, zich door het spartelen met de
handjes en voetjes van zelf drijvende hield en eenigen tijd te voren
door de baboe, die in een boot gered is, was opgegeven. Na
ongeveer 6 uren op die wijze te hebben rondgedreven, kwamen
beiden onder het bereik van een schuitje, dat met matrozen der
boot was gevuld en waarin ook reeds de baboe van mevr. Bosch
was opgenomen. Nadat de bediende van majoor Boom het kind
aan de opvarenden had toegereikt, werd ook hij door de sloep
opgenomen.
De man nam het kind op den schoot en maakte, door het voor
over met 't hoofd naar beneden te houden, dat het zeewater, dat
naar binnen was gegaan, werd uitgespuwd. Niets werd verder door
de opvarenden van deze schuit gezien dan ontelbare stukken hout,
enz., doch van menschen zag of hoorde men iu de duisternis niets.
Bij het klaren van den dag zag men gelukkig land en stuurde
naar eene plaats toe, waar men, hoewel de branding hevig was,
beproefde te lauden. Dit gelukte. Het bleek, dat men zich op een
Poeloe-langar bevond. Men deed nu iu de eerste plaats eene
poging, om te zien of er ook menschen te vinden waren eu om
van hen eten en drinken te krijgen.
Na een kleiuen marsch kwamen zij aan eene woning, waar zij
de vrouw des huizes, wier man, een hadji, afwezig was, hun lot
vertelden en om wat water en rijst vroegen, met de geruststellende
of liever de meer doeltreffende dan geheel juiste mededccliug, dat
de „Kompagnie" de onkosten wel zou vergoeden.
Na wat rijst en water gebruikt te hebben, kregen zij ook een
praauvvtje van de vrouw ter leen, benevens 2 ïnau, die nu (het
was reeds lü uur in den morgen) met den bediende van den heer
Boom naar Telok-Betong trachtten te komen, waar zij dan ook ten
zes ure aankwamen.
De sloep, waarin de kapt. Verloop en andereu waren, was reeds
vóór hen gearriveerd, zoodat het onheil reeds bekend was en er,
behalve de gouvemementsstoomer, reeds vijf schuiten waren uit
gezonden om zoo mogelijk nog anderen te redden.
Volgens een berigt in den Indiër van 28 Junij, bevonden zich
aan boord van het verongelukte schip:
I. passagiers der 1ste kl.a. van Atsjin majoor Boom, kapt.
Thieme, Welters en Lublink Weddik, 1ste luit. raden Djojo
Poespito van den barisan van Pamakasan; b. van Padang: mevr.
de wed. Bosch en drie kinderen, mr. Weghake, de hoofdingenieur
Pet, de hoofdambtenaar Edeling, de 1ste luit. der mariniers Ahn,
en de agent van de Ned.-Ind. Stoomvaart-Maatschappij te Padang,
Nagtglas Versteeg; c. van Beukoelen: de kapt. Rosenraad en mej.
Leices ter.
II. passagiers 2de kl.a. van Atsjin: een Europeesch sergeant
en eeu ziekenoppasser; b. van Padang: de heeren van Braam en
Schultz, drie onderofficieren en een Chinees.
III. passagiers 8de kl.: a. van Atsjin: 55, waaronder eenige
Europesche militaren en 57 koelies van de leveranciers; b. van
Padang: 19 Europesche militairen, een Europeesch marinier en
een Chinees.
IV. passagiers 4de kl.36 personen.
Van de passagiers der 3de en 4de kl. werden gered 35 per
sonen, en van de bemanning van het stoomschip 25 man, waaronder
de gezagvoerder.
Naar men verneemt, zal cr, ten voordeele van de 'passagiers en
hunne betrekkingen, die bij de ramp met de Kroesen verliezen
geleden hebben, eene inzameling gehouden worden en is vanwege
de Stoomvaartmaatschappij bekend gemaakt, dat zij, indien er zich
eene commissie vormt, voor dat doel f 30,000 beschikbaar houdt,
afgescheiden natuurlijk van schadevergoedingen, die zij verpligt
mogt zijn te betalen.
Men verneemt voorts, dat er een gereglelijk onderzoek iu de
zaak zal plaats hebben en het niet, gelijk met de aanvaring van dc
Kroonprins en dc Atsjin, bij een particulier onderzoek vanwege de
Stoomvaartmaatschappij zal worden gelaten.
Verslag van den gezagvoerder Verloop over het vergaan
van voormeld stoomschip.
Donderdag 22 Junij werd te Batavia het vaartuig met de van
Atsjin komenden terugverwacht. Te vergeefs had men de komst
verbeidgeen schip kwam aan. Zaturdag avond daaraanvolgende
werd de geheele vreeselijke waarheid bekendhet schip was vergaan.
De gezagvoerder Verloop was niet de Tjinrana, van Telok-Betong,
waar hij aan wal gekomen was, naar Anjer gegaan eu den 27sten
kwam hij de treurige telegrafische tijding mondeling bevestigen.
Kapt. Verloop, gebukt onder de vreeselijke ramp, had het voor
komen als hadden de gebeurtenissen van twee dagen hem twintig
jaren verouderd. Zijn haar was vergrijsd.
Dos kapts. rapport wordt als volgt in hoofdzaak medegedeeld
Woensdag 22 Junij 6 ure waren Poeloe Lagoedi en de andere eilanden
aan den ingang der Lampong-baai nog gepeild, welke opname ten
7 ure herhaald werd. Men had toen Sasairan Ó.N.O. van voren eu
met het oog op een westelijke strooming, die waarneembaar was, had
de kapitein herhaaldelijk nog veiligheidshalve een weinig oostwaarts
laten aanhouden, voodat het schip zich in den regten koers bevond
om hij de westelijke kust van Lagoendi langs te loopen, toen op
eenmaal ten 8 ure, het schip, dat toen een vaart van 8 Duitsche
mijlen liep, kort cn hevig stootte op een rif. Dc kapitein bevond
zich toen op dat oogenblik op de brug; de eerste stuurman had
zicli juist naar beneden aan tafel begeven, doch snelde onmiddelijk
naar hoven, waar hij het hevel tot dadelijk hard aan bakboord
brengen van 't roer hielp uitvoeren, welke maatregel, daar 't schip
onbewegelijk bleek vast te zitten, niets meer uitwerkte. Het daarop
gevolgd commando van met vollen stoom achteruit te werken, bleek
evenzeer vruchteloos. De beweging der machine was magteloos om
het schip uit zijne positie te brengen, en een oogenblik later kwam
de eerste machinist Huijsdcns rapporteeren, dat het water in zoo
danige hoeveelheid de machinekamer binnenstroomde, dat de machine
niet meer gebruikt kon worden.
Het schip zat onbewegelijk vast op een klip, die in het midden
gedeelte een groot gat gestooten had. Er was dus geen lijd te
verliezen om het zoo spoedig mogelijk te verlaten.
Reeds werden onder toezigt der bijbehoorende stuurlieden de
booten losgemaakt en losgesneden. De eerste stuurman Schwanck
bestuurde het neerlaten vau eene boot, waarin hij met de scheeps
papieren en de postpakketten plaats moest nemen. Doch bij het
neerlaten van deze boot, die 't eerst gereed bleek te zullen zijn,
was het opdringen zoo sterk en trachtte zoozeer ieder eene plaats
te veroveren, dat de voortakel brak, of ontijdig door onbevoegde
hand losgesneden werd, de boot voorover neersloeg en de reeds
daarin geplaatsten in zee vielen. De mail en de audere scheeps
papieren gingen daarbij verloren.
De gezagvoerder begaf zich intusschen naar de kajuit om aan de
dames te zeggen, zich in allerijl gereed te maken om in de giek,
die zich op het voorschip bevond, en die men bezig was te waler
te laten, plaats te komen nemen. Maar pas was hij zelf weder op
het voorschip, of daar ziet hij plotseling den achtermast overhoord
zijgen en tegelijk het geheele achterschip onder water verdwijnen.
Het ergste was gebeurd. Het enkel door water ondersteunde
achterschip, nog verzwaard door het binnengestroomde water, was
afgebroken eu met allen die daarop waren gezonken.
Een oogenblik hoopte de gezagvoerder dat het voorschip nu stand
zou houden op de klip, waarop het vastzat, maar pas is het achter
schip afgebroken en gezonken, of het voorschip neigt over één
kant en zinktOp dit laatste oogenblik er was niet meer
dan een kwartier verloopen sedert de boot stootte springt de
gezagvoerder overhoord, grijpt een stuk hout, vindt zich drijvend
en zwemmende te midden van drenkelingen en stukken wrak, en
wordt na zich 21 uur half verbijsterd boven water gehouden cn
tegen woestte aanvallen vau inlandsche drenkeliugeu, die hem zijn
stuk hout betwistten, verdedigd te hebben, door een der booten,
waardoor zooeven ook de eerste machinist opgenomen was, gered.
Op dat oogenblik was van het schip niets meer te zien.
De noodlottige afloop zegt de Indiër juist voor de 1ste
klasse passagiers is blijkbaar te wijten aan het voorbeeldeloos snel
verloop der schipbreuk. Het breken van het schip, het meest ge
vreesde resultaat eeuer stranding op rotsen of klippen, volgde hier
10 of 12 minuten na den eersten stoot. De groote booten moesten
allereerst neergelaten en de noodigste bevelen gegeven worden. Wat
zou er van de dames en kinderen teregtgekomen zijn, indien zij
zich al op het dek bevonden hadden te midden der worsteling van
meer dan 200 man, die elkander den toegang tot de booten
betwistten. Voor de veiligheid der 1ste klasse passagiers kon de
kapitein niet beter doen dan de giek los te laten maken, deze tegen
den aandrang te beveiligen eu tegen dat zij gereed kwam de
lste klasse passagiers roepen en gezamenlijk daarin plaatsen. Maar
de ongelukkigen hadden geen tijd om de oproeping naar het voor
schip te volgennaauwelijks waren zij nog op het achterdek boven,
of liet geheele gedeelte van het schip waar zij waren, verzonk met
ééne snelle beweging in de diepte.
De groote vraag zegt het Alg. Dagblad is natuurlijk, of
de klip, waarop het schip vergaan is, werkelijk onbekend was.
Sommigen houden dit voor onmogelijk. Volgens anderen wordt
echter de maritieme opname niet met zooveel naauwkeurigheid en
spoed bijgehouden, dat het bestaan van een in den laatstcn tijd
opgerezen koraalklip onbekend zou kunnen zijn. Bij de vele
gelegenheid, die de kapitein heeft gehad om, te midden der vele i
eilanden, het punt waar zijn schip zich bevond voor de stranding
waar te nemen, zal de kwestie van de klip ongetwijfeld uitgemaakt
kunnen worden en daarmede het oordeel over den gezagvoerder i
mogelijk worden. Het publiek begrijpt zeer goed, dat de last om
te bewijzen dat er zulk een onbekende klip was, op den gezag
voerder rust.