Buitenland. maar slechts in zoo geringe mate, dat de uitgedroogde landen er niet door gedrenkt zijn en de klagten over 't verdorren der velden onverminderd blijven aanhouden. Te Deventer zijn de melkboeren door de droogte geworden den prijs der melk met 4 cents per Titer te verhoogen. Te Amsterdam, zegt de Tijd, is het water goedkoop; de boeren slaan daar dan ook de melk niet op, maar doen er wat meer water bij. Beroepen te Andijk ds. H. H. Zaalberg, predikant te Varsseveld; te Yeenendaal dr. E. B. Gunning, pred. te Alkmaar. Uit Terschelling meldt men, dd. 20 dezer: «De werkzaamheden aan de kaden en steigers zijn afge- loopen; de aanleg van een geplaveide afrit en aanlegplaats voor de schepen, voorziet in eene lang gevoelde behoefte.» Te Schagerbrug heeft jl. Maandag een droevig ongeluk plaats gehad. De 21jarige dochter van W.P., water uit de gracht willende scheppen, is voorover gevallen en jammerlijk verdronken. Nadat de zes handspuiten,.die bij den brand in de P.-C.-Hooftstraat te Amsterdam 1n werking waren gebragt, achtereenvolgens hadden opgehouden te werken, is de blus- sching door de drie stoomspuiten voltooid. Jl. Maandag avond omstreeks zes uur hield de brandweer op water te geven en kort na dien tijd werd het verkeer door de straat hersteld. Duizenden bezochten het tooneel des onheils. De brandwacht Smit neemt in beterschap toe en de politie heeft eenige personen in hechtenis genomen, verdacht van diefstal tijdens den brand. Drie brandwachts, die zich schuldig hebben gemaakt aan misbruik van spiritualiën en wijnen, door de bewoners achtergelaten of aangeboden, zijn nog terwijl de brand woedde uit het korps weggejaagd. Een lot in de Woerdensche paardenloterij kost f 1. Wie zes van zulke loten bij Gebr. Koster te Amsterdam koopt, en ze met 600 Brabantsche centen betaalt, krijgt 40 Hollandsche centen op den koop toe. 't Wordt hoe langer zoo fraaijer in den «handel.» Op een hoogen steiger aan den achtergevel van de bekende restauratie «de Poort van Cleve,» in de Spuistraat te Amsterdam, is jl. Dingsdag middag een dronken opper man, die in zijn waanzin een aantal metselsteenen naar omlaag wierp, door een paar agenten van politie, die kloekmoedig de stelling waren opgeklauterd, in hechtenis genomen, onder een toevloed van menschen stevig gekne veld met een hijschtoestel afgelaten en vervolgens naar het naastbijzijnde politie-bureau overgebragt. Bij Zandvoort is over 20 hectaren de kurkdrooge helm der duinen verbrand. Waarschijnlijk is de brand ontstaan door vuur van een sigaar of uit eene pijp. De opstijging van den luchtballon van den heer Landreau heeft jl. Maandag avond te Leiden inderdaad plaats gehad. Zij zou ten 7 ure geschieden. Door opont houd van verschillenden aard echter was het 8 ure toen men met de vulling gereed was en de luchtreiziger, alleen vergezeld van den heer Rossie, met zijnen bekenden reuzenballon, waaraan vier kleinere ballons gevestigd waren, ten aanzien van duizenden toeschouwers, waaronder de burgerlijke en militaire autoriteiten, van het terrein dei- gasfabriek opsteeg. Het gevaarte bewoog zich statig in de rigting naar het noordoosten. Jammer was het, dat men door het vallen van den avond den ballon niet lang met het oog kon volgen. De heer Landreau heeft thans, tegenover elke beschuldiging wegens vroegere mislukking met denzelfden ballon, zijne eer als luchtreiziger gered. Hij is tot eene hoogte van 2600 meters gestegen en onge veer ten 9 ure nabij de Kaag (gem. Alkemade) langzaam en in de beste orde nedergedaald. De Leidsche Ort. bevat weder eene annonce a la No. 39 of Kappipo of niets. In een flinke door een dun randje omgeven witte ruimte staat, met kleine letters, bovenaan 9 X 6 en onderaan No. 19. Men schrijft uit Oosterbeek aan het D. v. Zh.: «In de vorige week heeft het hier zoo sterk gevroren, dat op sommige lage gedeelten de bloesem der boekweit totaal vernietigd was. De onverdragelijke hitte over dag en het jaargetijde in aanmerking genomen, mag dit een uiterst vreemd ver schijnsel genoemd worden.» Indien dit curieuse feit ons niet van zeer geachte zijde werd medegedeeld, zegt het Dagblad, zouden wij aan eene mystificatie gelooven. «De hemel beware u er voor,» schreef onlangs de Parijsche correspondent van het Vaderland, «'t is om dol te worden.» Hij had 't over de «criquets,» het tegenwoordig speeltuig der Parijzenaars, ook wel de «cri! cri!» genoemd, welk voorwerp door drukking het geluid der castagnettes nabootst. De hemel heeft er ons niet voor bewaard; 't nieuwe instrument heeft onze grenzen overschreden en komt ons onder den naam van «de Servische kwestie» ook opzoeken. Bij de heeren van Zanten Co. in de Veenestraat te 's Hage is de «cri! cri!» verkrijgbaard 10 cents een prijs, die juist laag genoeg is om de geheele wereld te doen zamen- spannen tegen onze gehoorvliezen! 't Is verschrikkelijk. Den 20, 21 en 22 dezer is te Dordrecht het 45jarig herinneringsfeest der vereeniging Het Metalen Kruis feestelijk gevierd. Overal waren de nationale kleuren ontplooid. 150 oud—strijders woonden de feesten bij. Het waren dagen vol afwisseling voor hen; zij werden officieel verwelkomdte hunner eer werd parade gehouden en concert gegeven; zij hielden feestmaaltijden. Op een dezer diners bragt jhr. Mock, vrijwilliger van 1830, een toast uit, welke meer bekend dient te zijn. Ze luidt als volgt: «Waarde Oud-kameraden! Onder de toasten, die op leden van het koninklijk geslacht worden uitgebragt, is er een die als het ware bij overeen komst, uit een zeker gevoel van schroom, tegenwoordig met stilzwijgen wordt voorbijgegaan het is die op den Prins van Oranje. Als mannen die onder de drie eerste Willem's gediend, bij alle gelegenheden houw en trouw Oranje ter zijde hebben gestaan, voegt het ons, op dit herinneringsfeest aan een roemrijk verleden, een woord te rigten aan Hem, die, volgeus menschelijke berekening, bestemd is om eenmaal als Willem de Vierde over ons te regeren. Met vrijmoedig heid durf ik dan beweren, dat de Natie de handelwijze en de houding van dien Prins in de laatste tijden met leed wezen waargenomen heeft. Onder voorbijzien van de bepaling der Grondwet, dat Hij is de eerste onderdaan des Konings, schijnt Z. K. H. als vrijwillig banneling, Parijs tot verblijfplaats gekozen te hebben en aan de boorden der Seine en op de boulevards een tijd te besteden, die aan de dienst en de belangen des vaderlands behoorde gewijd te zijn, en waartoe, zoo men zegt, Zijn uitmuntende aanleg en geestvermogens Hem ten volle in staat stellen. Betreurenswaardig navolger van Frederik den Groote, in diens verhouding als Erfprins tot zijn vaderland, kan de Prins van Oranje, bij het bekende liefdevolle en vaderlijke hart van onzen Koning, niet de verontschuldiging doen gelden, die aan Frederik H, ten gevolge van de harde behandeling van Koning Frederik Wilhelm I van Pruissen, ten goede kwam. De natie, zoo innig aan het Vorstenhuis gehecht, betreurt het daarenboven, dat de Prins in het belangzijner Dynastie haar niet reeds voor lang in de gelegenheid heeft gesteld, eene Prinses van Oranje te verwelkomen en te begroeten. Moge de Prins van Oranje, zich spiegelen aan het zoo edel en Vorstelijk gedrag der Prinsen Frederik en Hendrik der Nederlanden, eerlang toonen te zijn hetgeen Hij in jeugdiger leeftijd reeds beloofde te zullen worden, namelijk een waardige telg van het Huis van Nassau, en het volk van Nederland, hetwelk zijn Vorsten niet blindelings aan bidt op de wijze der volksstammen van Azië of Afrika, maar gelijk het eene fiere, vrije natie betaamt, de hande lingen dier Vorsten gadeslaat en ze vereert en waardeei't naar hun verdiensten zal dan ongetwijfeld zijn vroegere toegenegenheid aan den Prins van Oranje terugschenken. Mijn Heeren! Ik stel u voor dit glas te ledigen op Zijn spoedigen terugkeer in het Vaderland, opdat wij eerlang weder uit volle borst zullen mogen uitroepen«Leve de Prins van Oranje Door mr. N. P. J. Kien, voorzitter van het hoofdbestuur, werd een dronk ingesteld op Z. M. den Koning, waarna hij een gedicht van den hoogleeraar N. Beets op dit vijf- en-veertigjarige herinneringsfeest voordroeg, van den vol genden inhoud: Als de oogstzon op dcu akker braudt, De sikkel weidt door de aren, Herza:imlen zich in Nederland Zijn oude heldenscharen. De zeis des doods ging ook te keer, En dunde hun gelederen zeer, In vijf-en-veertig jaren. Maar die gespaard zijn, zijn gespaard, En tooueu dat zij leven. Van de oude geestdrift niet ontaard, Door de eigen zucht gedreven, Nog blaakt het heilig vuur hun borst, Nog is voor Vaderland en Vorst Een zelfde hart gebleven, Metalen-kruisers! 't grijze haar Siert, inct het kruis, ons allen. Nog vijf, nog tieu, nog twintig jaar... Eens zal de laatste vallen, Dus blijft voor die nog heden staan, I-iet krijgsbevel„sluit aan sluit aan!" Met dubb'leu nadruk schallen. Een nieuw geslacht leeft om ons voort, Een derde werd geboren. Dat nooit de krijgstrom heeft gehoord, En nimmermeer inoog' hooren Maar wordt zij voor zijn oor geroerd, Het zij van d' eigen geest vervoerd, Die ons de borst deed gloren! Degenen, die in het land werken of veel aan de zon zijn blootgesteld, moeten nl. eiken morgen een versch koolblad in hunne muts of pet leggen. Daardoor zal het hoofd onder de heetste zonnestralen frisch blijven en behoeft men niet voor zonnesteken te vreezen. De te Napels verschijnende Panfulla berigt, dat Vorst Bistnarck, de snelle opvolging van internationale tentoon stellingen afkeurende verklaard heeft, dat Duitschland geen deel zal nemen aan de groote tentoonstelling te Parijs in 1878 te houden. Meer dan eens heeft men hooren vertellen van een doctor, die, bij de zieke vrouw van een landman geroepen zijnde, geen papier in zijn zak had om er zijn recept op te schrijven, en in het gansche huis geen papier vond. Kortweg bediende hij zich toen van de huisdeur, waarop hij met een stuk krijt schreef. Dat was heel goed, maar de boer moest nu ook de deur meenemen naar den apotheker om de geneesmiddelen te doen bereiden. Een nog erger geval had dezer dagen plaats in een dorp nabij Keulen, alwaar de boeren eens wilden beproeven, of de fortuin hen soms niet gunstig wilde zijn. Zij legden geld bijeen, kochten 4 loterijbriefjes en gaven die den burgemeester van het dorp in bewaring. Deze was een voorzigtig man, hij plakte de briefjes op de deur zijner slaapkamer tegenover zijn bed om ze ook in zijn slaap te kunnen bewaken. Het geluk was den goeden landlieden genegen en 70 thaler vielen een briefje ten deel; doch, o spijt! het kleine belang rijke document was zoo stevig vastgeplakt, dat men het niet kon losmaken, zonder gevaar te loopen het papier te vernielen. Er werd een groote raad gehouden, waaraan het gansche dorp deelnam, en er werd besloten den knecht van den burgemeester met de deur, waar het lot was opgeplakt, naar de bank te zenden. Dezer dagen kwam die knecht te Keulen aan met de deur en 3 andere dorpelingen, die de wacht bij het kost baar papier hielden. Tot hunne groote vreugde werd hun winnend nummer echt bevonden en de 70 thaler werden hun toegeteld. De boeren keerden verrukt huiswaarts, werden aan den ingang van hun dorp door de bewoners geluk gewcnscht en feestelijk onthaald. Sommige veehouders in de provincie Utrecht hebben wegens gebrek aan voeding in het weiland hunne melkkoeijen op den stal gehaald. Een malsche regen, die te Utrecht van 111 tot 2| ure viel, heeft eenige verkwikking aan de tuinen gebragt; men hoopt, dat meer regen volgen zal. De opmerking, dat het berigt in ons nummer van jl. Dingsdag: «het regent,» zegt de Arnh. Crt., niet in eene courant tehuis behoorde, stemt genoemd blad niet toe. Dag aan dag leest men in de couranten zooveel berigten, die voor niemand of voor slechts zeer enkelen van eenig belang zijn, dat wij meenden deze zaak van algemeen belang evenzeer te mogen vermelden. De komst van den regen is voor onzen veestapel, onzen landbouw, onze gezondheid, ons dagelijksch genot van veel grooter betee- kenis dan het «afstappen» van dezen of genen doorluchtigen vreemdeling; de tijdelijke afwezigheid van een gezant; het in het water vallen en redden van kinderen; het op hol gaan van paarden, waarbij de personen, die in het rijtuig zaten, met den schrik vrijkwamen; het uitbreken van brand, die, dank zij de hulp der buren, dadelijk gebluscht werd; de vechtpartij van een paar beschonken personen; het uitsteken van vlaggen op feestdagen, enz. Dit alles wordt vermeld en gelezen, al zou geen sterveling er iets bij missen als het niet gemeld werd, ofschoon nogthans juist zij, die er getuigen van waren, de eersten zijn om het een blad tot fout te rekenen, wanneer het over het voorval zweeg. Op dien grond meenden wij het heugelijk feit, dat, na weken droogte, regen viel, nog veeleer vermelding waard, en daar regen altijd op dezelfde manier valt en de gewaar wordingen, die de bui opwekte, wel bij allen dezelfde zouden zijn, kwam het ons voor, dat het feit gevoegelijk zonder beschouwingen kon worden medegedeeld. Men schrijft uit Deventer, dd. 21 dezer: «De veehouders weten geen raad meer met hun vee. Zij beginnen het jonge guste, neurende en melkvee tegen alle prijzen op* te ruimen, daar zij vreezen, dat het den winter niet zal doorkomen, wijl overal gebrek aan voedsel is en zij de koeijen nu reeds wintervoeder moeten geven. De mangelwortelen staan zeer slecht op de akkers; spurrie komt nog niet boven den grond, terwijl ook het knollenzaad niet wil opgaan, waarbij komt, dat de naweiden niets op leveren. Al mogt het thans beginnen te regenen, dan zullen vele dezer producten zich niet kunnen herstellen, daar het saizoen te ver gevorderd is. De schutterij te Harlingen neemt er op 't oogenblik garnizoensdienst waar, ter vervanging van de militairen, die zijn uitgerukt om aan de manoeuvres deel te nemen. De gemeentekas keert daarvoor uit per wacht: aan een schutter f 1.50, een korporaal f 1.75, een onderofficier f2. Een Engelsch dagblad deelt een eenvoudig en, naar men zegt, beproefd middel mede tegen den zonnesteek. Benoeming-en, enz. I)e luit. ter zee 1ste kl. E. J. Hoos, dienende aan boord van het wachtschip alhier en gedetacheerd op de kanonneerboot No. 13, wordt met den 25 dezer op non-activiteit gesteld, terwijl de luit. ter zee 1ste kl. C. H. de Goeije met den 1 Sept. geplaatst wordt aan boord van cerstgemclden bodemde luit. ter zee 2de kl. W. G. van Nes, laatst behoord hebbende tot het eskader in Oost-Indië en vandaar den 10 dezer teruggekomen, is met dien datum op non-activiteit gesteld. Frankrijk. Opmerkelijk is de belangstelling, waarmede men in dit land de voorstellingen te Bayreuth volgt. Wagner is niet geliefd te Parijs; hij is Duitscher, ur-Germaan; hij heeft als balling in 1848 te Parijs gewoond en later de Fran- schen in eene brochure niet genadig behandeld. Redenen genoeg voor een Chauvinistisch Franschman, om hem niet veel succes toe te wenschen. Edmond About heeft het erg op hem geladen. Hij noemt hem «een bedorven revolu tionair, een ellendigen vlugteling, een ondankbaren gast van Parijs, een woesten zwemmer in de goot van de Rue Lepeletier, een Hervé zonder geest, zonder vrolijkheid en zonder melodie, een onverdragelijken, ijskouden vredever stoorder, een in het stof kruipenden vijand van Frankrijk, die zich langen tijd met den afval onzer tafels gemest heeft.» Ten slotte zegt hij: «Zes jaren en eenige dagen na de roemrijke nederlaag bij Reichshofen kanonneert Wagner met al zijn geschut op Keizer Wilhelm en een vijftien- k twintigtal zijner voornaamste vasallen. Wel bekome het hun! Bij ons evenwel, die goede Franschen zijn, kan deze voorgewende muziek slechts minachtende, bijna afkeerige onverschilligheid teweegbrengen. Wij zouden meenen onze lezers te beleedigen, wanneer wij hun alle bravo's, toejui chingen en kransen voor zouden tellen, waarmede het feodale Duitschland den meest onmelodischen van alle noten-eters, den meest geesteloozen van alle dichters, den bespottelijksten van alle tandentrekkers overstelpt.» Verstandiger oordeelt, in dit geval althans, de X van de Droits de 1'Homme. Men weet, dat de persoon, die zich aldus teekent, niemand anders is dan Henri Rochefort. Hij schrijft, na eene voorrede, waarin hij Bazaine, Jules Favre en een aantal andere bekende personen door elkander haspelt, het volgende: «Ik was in de opera, toen Tannhaüser werd opgevoerd. Er was toen nog geen sprake van den oorlog van 1870, en de aanstaande componist van de Nibelungen was een voudig een werkman, die ons een werk voorlegde, waar mede hij veel moeite had gehad en waarvan hij veel verwachtte. Welnu, ik verklaar openhartig, dat ik nooit meer geneigd was mijn vaderland te verachten, dan op dien schandelijken avond. De Tannhaüserdie tegenwoordig overal met bijval wordt opgevoerd, werd toen van de eerste tot de laatste noot zonder eenigen redelijken grond door een vrij liederlijk publiek uitgefloten. Ik zat juist naast een der voorgangers van deze ellendige zamenzwering, iemand, wiens geheele kunst bestond in 't laten harddraven van paarden, en die sedert aan «champagne en liefde» is overleden. Hij had een zilveren fluitje, dat het orchest telkens overstemde. Men lachte, men schreeuwde, men tierde zoo hard mogelijk. De idioten, die met het plan gekomen waren om een man te veroordeelen zonder hem te hooren, dachten niet, dat, wanneer deze man mogt blijken een groot talent te zijn, hunne beleedigingen op henzelven zouden terugvallen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1876 | | pagina 2