HELDERSCIIE
EN SVIEL'WEDIEPER COURANT.
1876. N°. 106.
34 Jaargang.
Zondag 3 September.
Binnenland.
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag t
Abonnementsprijs per kwartaal
Zatordag namiddag.
1.80.
- 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar
Oust-Iadië. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUWEDIEP, 2 September.
Heden morgen strandde een met 8 a 10 loodsen bemande
loodskotter, die uit de haven was geloopen, op de Hors,
maar raakte later weêr vlot. 't Mag nu zeker voortaan
wel niemand verwonderen, wanneer er eens nu of dan een
geheel ongeloosd vaartuig hier of daar op het strand raakt.
De nieuw benoemde adelborsten bij de Marine zijn giste
ren en heden alhier aangekomen. De lessen aan het Kon.
Instituut zullen Maandag a. s. weder aanvangen.
Een detachement van het bataillon mineurs en
sappeurs uit Utrecht, met de telegraaf-brigade, zijn alhier
bezig om seinen te geven bij de beproeving van een stelsel
van afstandmeting voor onze kustbatterijen.
Aan het ministerie van Koloniën is gisteren aanbesteed
het maken der werken tot stichting van de zeehaven voor
Batavia, met vaart en spoorweg. Minste inschrijvers zijn de
heeren Lefebre Co., te Londen, voor f 18,965,000.
De heer L. van Cleeff J.Jz. heeft bedankt voor de
beroepen bij de Doopsg. gemeenten te Hoorn op Texel,
Noordeinde van Graft en Stavoren en Molkwerum. Het
beroep naar Hallum is door hem aangenomen.
Door het provinciaal bestuur van Noordholland is
eergisteren aanbesteed: het bouwen eenerdraaibrug in het
jaagpad bij het fort Uitermeer, met verlegging van een
gedeelte van dat jaagpad en het verdedigen van het
kanaalboord tusschen Diemerbrug en den Omval, behoorende
tot de Keltische-vaart. Daarvoor was de minste inschrijver
de heer G. Schermers, te Eethen, voor f 19,100. De
begrooting bedraagt f 19,250.
De door den gemeenteraad te Barsingerhorn vast
gestelde begrooting voor 1877 telt aan ontvangsten zoowel
als aan uitgaven f 13,000. Tot de ontvangsten bebooren
f 3351 wegens inkomsten van gemeente-eigendommen en
f 1000 van den hoofdelijken omslag. De kosten van het
lager onderwijs zijn geraamd op f 6817.66|.
Men schrijft ons uit Callantsoog, dd. 1 dezer:
«Gisteren is alhier aangespoeld het lijk van een drenke
ling. Naar de kleeding te oordeelen, was het een lijk van
een visscher, waarschijnlijk behoorende tot de bemanning
der eenige dagen geleden te Egmond omgeslagen visschers-
bom. 't Lijk is op het kerkhof ter aarde besteld.»
«Reeds in twee maanden hebben bij den burgerlijken
stand alhier geene aangiften van sterfgevallen plaats gehad;
wel een bewijs van de goede gezondheid, die de menschen
hier over het algemeen genieten.
Had er alzoo geene vermindering der bevolking plaats,
met de vermeerdering er van was het bijna eveneens
gesteld, want gedurende ruim anderhalve maand zijn er
ook geene Callantsoogertjes in de geboorte-registers inge
schreven.»
Uit Sint-Pancras meldt men, dd. 30 Aug.:
«Reeds sedert een paar jaren heeft men zich alhier, niet
zonder gunstig gevolg, op de bloembollencultuur toegelegd.
Gelijk ten vorigen jare zijn ook thans weder belangrijke
sommen besteed tot aankoop van bollen. Onlangs hebben
de kweekers eene vereeniging opgerigt, waartoe 26 personen
zijn toegetreden. Mogt nu deze cultuur bij voortduring
blijken ook in dezen zandgrond winstgevend te zijn, dan
gaat ons dorp eene schoone toekomst te gemoet. Thans
reeds door een flinken straatweg met het naburig Alkmaar
verbonden, zal weldra ook de rulle zandweg naar de dorpen
aan den Langendijk, Broek, Zuidscharwoude enz. door een
straatweg worden vervangen, en ook daardoor zal de handel
toenemen en de verzending van bollen en andere producten
gemakkelijker worden.»
Op de onlangs vastgestelde begrooting door den
gemeenteraad te Hoogkarspel voor 1877 zijn in ontvangst
0. a. uitgetrokken f 1631.621 als batig saldo van vorige
diensten, f 2001.50 als inkomsten van tien gemeente
eigendommen en f 1200 wegens den hoofdelijken omslag.
Voor kosten van. openbare veiligheid en van de brandweer
is in uitgaaf geraamd f 1366, voor kosten van onderwijs
f 2800.
De Raad der gemeente Haringcarspel heeft besloten
1. de jaarwedden der hoofdonderwijzeres te Haringcarspel,
Waarland en Dirkshorn te verhoogen met f 100 en alzoo
De schipbreuk van de „Krocscn,"
medegedeeld door de passagieres Mevr. de Wed. BOSCH.
....Den eersten dag hadden wij prachtig weêr, zoo ook den
tweeden dag. Wij hadden eenige kustplaatsen aangedaan, zouden
den 21 Julij ann de Lainpongs komen en volgens berekening van
den kapitein er reeds ten 11 ure zijn. 't Werd 's avonds 7 ure
en ook etenstijd, toen wij reeds in de Straat kwamen, en daar ik
volstrekt niet zeeziek was, ging ik mee r.an tafel. Onder lagchen
en vrolijke scherts hadden wij ons diner geëindigd, waarop ik,
vóór naar 't dek te gaan, mijn zware japon voor mijn negligé
verwisselde. Toen ik op 't dek kwam, ging ik eerst wat bij de
kinderen zitten, om hun te vragen of ze genoeg tc eten hadden
gehad. Een oogenblik daarna kwam een officier der mariniers, de
heer Ahn, mede-passagier, ook bij me zitten en begon met de
kinderen te spelen. Hij had ze alle drie op zijn schoot, toen ik
opstond om wat op en ueêr te gaan loopen met eene andere dame,
die ook aau boord was; wij waren met ons beiden de eenigsle
passagieressen 1ste kl. Wij hadden naauwelijks twee keeren de
campagne op en neer gewandeld en kwamen juist ter hoogte waar
de kinderen met mijnheer Ahn zaten te spelen, of wij voelden een
vreeselijken schok, zoo hevig, dat wij allen tegen de verschansing
geslingerd werden, daar de boot met den eersten schok geheel op
zij lag. Onzen schrik kunt gij u niet voorstellen, en natuurlijk
zorgde ik dadelijk voor de kinderen.
Geen twee minuten later kregen wij een tweeden schok, even
zwaar als dc eerste, 'tgeen onzen doodsangst nog vermeerderde.
Na den derden schok kwam de kapitein ons berigtcn, dat wij
tegen een klip hadden gestooteu en dat 't schip verloren was. O,
dat oogenblik, beste ouders, zal ik nooit kunnen vergeten; mijn
hart krimpt nu nog ineen als ik daaraan denk, en ik moet mij
waarlijk geweld aandoen om u nog alles te kunnen schrijven.
Na dat berigt van den kapitein hoorde ik roepen: «Dames in
de sloepen!" Waar de sloepen waren en wie dat riep wist ik
echter niet. Ik ging aan den kant waar ik meende dat de sloep
zou zijn, met den kleinen George aau de hand, terwijl de meid
met de twee grooteren volgde. Die kleine jongen werd opgenomen
en in eene boot geworpen, die nog aan 't schip vastlag, en na
tuurlijk volgde ik ook direct in de boot.
Eenmaal daarin, riep ik, of liever gilde ik om mijne audere kin
deren. Er was echter geeu denken aau om ze nog daarin te krijgen,
want de boot was, doordien 't schip zoo geheel opzij lag, zoo ver
af, dat ze in zee zouden zyn gevallen als men had willen pogen
ze ons toe te werpengelukkig dat de groote boot nog op het
schip was, anders had ik mijn Karei misschien ook verloren. De
sloep, waarin ik was, raakte vol met soldaten en matrozen, en
naauwelijks waren ze er in of het schip zonk weg; natuurlijk
ging de sloep waarin ik was, en die nog vast aan het schip lag,
alsmede de groote boot ook mee. In het water raakte de kleine
George, die ik aan mijn hand had, los. In onze wanhoop beklom
men wij de zonnetent, niet denkende dat wij daarmee toch ook
moesten zinken, en mijn arme jongen, die ik in 't water was kwijt
te brengen op f 800, in tc gaan met 1 Jan. 1877; 2. de
jaarwedde van dun hulponderwijzer te Waarland te brengen
op f 600; 3. met 1 Jan. 1877 aan de school te Dirkshorn
een hulponderwijzer te benoemen, eveneens op eene jaar-
wedde van f 600.
j Op Maandag den 11 dezer zal te Medemblik eene
harddraverij worden gehouden. Daarvoor zijn uitgeloofd een
prijs van f 125 en eene premie van f 50. Het feest zal
met een vuurwerk worden besloten.
Zoo men hoort, hebben zich in de gemeenten Wervers-
hoof en de Beemster onder de schapen eenige gevallen van
pokken voorgedaan. De noodige maatregelen worden ge-
nomen om deze ziekte, zooveel mogelijk, te beperken.
Omtrent ziekten van het rundvee hoort men geene klagten
zelfs van de longziekte heeft men in eenige weken niets
vernomen in die streken.
Jl. Woensdag had op het Doeleplein te Purmerendc
de tentoonstelling plaats van vee, gehouden door de afdeeling
Beemster, Edam, Purmerende en omstreken van dc Holl.
Maatschappij van Landbouw.
De hooïlader van Boeke en Iluidekooper te Groningen
is in werkinggebragt door W. Sluis, en voldeed uitmuntend.
Aan de harddraverij, bij die gelegenheid gehouden, namen
16 paarden deel. De prijs, f 250, werd behaald door de
zwarte bles bruin «La Vitesse» van J. Smits te Dubbeldam,
pikeur J. de Boer; de 1ste premie, f 100, door de stekel
harige bles «Cornelia,» van W. Doon te 's Ilage, pikeur
A. Bos; de 2de premie, f50, door de bruine ruin «Alexander,
van C. Broers te Benningbroek, pikeur de eigenaar.
De Bloemgracht te Amsterdam was jl. Donderdag
nacht het tooneel van een even zeldzaam geëvenaarden als
brutalen diefstal met braak. In een aldaar gelegen pakhuis,
dienende tot berging van allerlei koopmanschappen en waarin
bovendien door de firma II. Luchsinger Zn. kantoor
wordt gehouden, hebben de nachtelijke roovers eerst door
een in aanbouwd zijnd belendend perceel en vervolgens
door eene vooraf in het dak gebroken opening met gebruik
making van een ladder zich den toegang tot het bedoelde
kantoor verschaft. Een drietal lessenaars vond men aldaar
met geweld opengebroken, eene zware brandkast, waaraan
echter geene fracturen, lag van de plaats en voorover op
geraakt, was ook weer bovengekomen, kroop mij wanhopend
achleri.a de tent op, sloeg zijn handen om mijn hals, en zoo zonken
wij ten tweeden male in de diepte. Hoelang ik in 't water gewcesU
ben weet ik niet, maar toen ik weer boven kwam was mijn lieve
ling weg.
Als door een wonder kreeg ik een sluk hout le pakken, en zoo
dreef ik van de plaats des ouheils weg. Niets zag ik meer, alléén
aan een plank dreef ik rond, en wanhopig om 't verlies van mijn
arme kinderen, 't Was een vreeselijke nacht! 't Was pikdonker,
wij waren digt bij land, en wij konden niets onderscheiden
beseffeloos hield ik mij maar aan dat stukje hout vast en bleef
zoo drijven, totdat ik weêr tegen een andere plank stootte, die ik
ook vastklampte. Aau elke hand had ik dus een plank vast, en
zoo kon ik mij toen gemakkelijker boven water houden. Tegen
middernacht kwam er een vreeselijke storm opzetten; 't regende en
't woei erg; de zee was zóó onstuimig dat ik, hoe goed ik mij
ook boven water hield, soms in de branding «kopje onder ging."
Hoe ik toen nog zooveel kracht had, om tegen weer en wind in
geen oogenblik mijn stukjes hout los te laten, weet ik nu nog
niet; maar in zoo'n doodstrijd krijgt men als 't ware bovenmen-
schelijke krachten. Had ik maar écu oogenblik mijn bezinning
verloren en mij losgelaten, ik zou reddeloos verloren zijn geweest,
want zwemmen kan ik niet. Nog eens zeg ik: «wat een nacht!"
Niettegenstaande 't geloei van storm en wind, kon ik o Vertil om
mij heen in de verte 't geschreeuw van «help, help" hooren, maar
't gal natuurlijk niets, want wie zou ons helpenTegen den
ochtend, nadat de storm was afgenomen, zag ik in mijne nabijheid
ook iemand aan een stuk hout drijven; ik sprak met hem en bemerkte
toen, dat hij een inlander en bediende van eeri der mede-passa
giers was. Ik vroeg hem, of ik mij bij hem mogt aansluiten, liet
een van de twee stukjes hout los eu hield mij met den eenen arm
aan de plank van dien inlander vast. Wie of wat hij voor een
mensch was, kon mij op dat oogenblik niet schelen; ik was reeds
blij genoeg dat ik gezelschap had. Tot onze groote blijdschap
kwam de zon eindelijk door; wij waren reeds heel digt bij land,
naar 't scheen reeds den geheelen nacht, maar er was geen moge
lijkheid om aan wal te koraeu. Wij konden niet zwemmen en
moesten ons door den stroom laten drijven. Deze was tegen ons,
en wij dreven dus langzamerhand weg, totdat wij op een plek
kwamen, waar de stroom anders was. Toen besloten wij ons inaar
op goed geluk te laten drijven, totdat wij eindelijk dien namiddag,
volgens de zon zoo wat 2 uur of half drie, aan 't strand spoelden,
en dan nog wel met vrecselijk doodsgevaar. Digt aan 't strand
was alles klip, en daar was de branding erg. Voordat wij aan 't
strand kwamen, moesten wij eerst door die branding. Driemaal
sloeg ik dan ook terug tegen de rotsen en klippen aan, zoodat ik
op 't laatst dacht: «Mijn God, moet ik nu hier omkomen?"
Zeventien uren lang had ik aldus op zee gezworven eu had mij
er bovenop gehoudenzou ik nu hier tegen de Totsen te pletter
worden geslagen? Dat was een bang oogenblik. Eindelijk, toen ik
ten derden male aan 't strand werd gespoeld, kreeg ik een stuk
rots te pakken, waaraan ik mij wist vast te klemmen. Eenige
schipbreukelingen, die er reeds vóór mij waren aangekomen, trok
ken mij direct voort, of liever, zij droegen mij meê, want ik was
zóó verzwakt, dat ik haast niet kon staan, 't Strand, waar wij
toen kwamen, was aan den voet van 't gebergte, aan de kust van
Sumatra. In welken staat kwam ik er evenwel aan? Op zee waren
mijne kleêren mij van 't lijf gespoeld, zoodat ik niets anders aan
had dan eeu pantalon eu hemdzóó heb ik nog drie dagen
gezworven! Aan 't strand komende, herkende niemand mij; de
gepens. kapt. Rozen raad, een inede-passagier, vroeg mij«Wie zijt
ge toch?" en toen ik antwoordde: «Ik beu mevrouw Bosch!" kou
hij 't haast niet gelooven. Ik moet dan ook onherkenbaar geweest
zijn, niet alleen verbrand van de zon, maar mijr. gezigt was zoo
verwrongen en ik zag cr zoo wanhopig uit. Geen wonder dau ook,
17 uren geworsteld met den dood, eu dan nog de wanhoop daarbij
drie kindereu verloren te hebben! De dorst, dien ik op dat oogen
blik had, was onuitstaanbaar. Den gelieéleu nacht eu dag had ik
niets anders dan zeewater binnengekregen, zoodat mijn mond en
keel raauw waren
Ik vroeg dadelijk om drinken, doch niemand kon mij dat geven,
want wij waren op een onbewoonde kust en nergens aan strand
was drinkwater. Ik moest en ik zou drinken; ik werd er wanho
pend onder. De lui kregen medelijden met mij en zouden 't
gebergte ingaan om water op te zoeken. Zoo zwak als ik was
wilde ik echter meê, waut ik begreep dat ze 't mij toch niet
konden brengen; want waarin zouden ze 't doen, zoo ze al 't
geluk gehad hadden wat te 'vinden. Ondersteund door twee inlan
ders, klauterde ik dc steile berghelling op, en doodaf' kwam ik
boven. Na een oogenblik gerust te hebben, liepen wij voort; door
doornen en struiken heen gingen wij 't boscli door, want water
moesten wij vinden. Ik vergat toen alle vermoeidheid door den
onweêrstaanbaren dorst, totdat wij eindelijk na een paar uur loopens
een plasje vonden met vuil water. Hoe 't er uitzag kon ons niet
schelen; met bladeren schepten wij 't water en dronken er van,
totdat wij onzen dorst wat gelescht hadden, 't Begon reeds donker
te worden en in 't bosch konden wij dien nacht niet blijven,
zoodat wij besloten den berg weêr af te klauteren, om dcu nacht
aan 't strand door te brengen, 't Was zeker 's avonds reeds 6 ure,
toen wij weêr beueden waren, waar wij nog meer schipbreukelingen
aantroffen, die na ons waren aangespoeld.
Onder anderen waren er ook bij de inspecteur Edcling, de tweede
machinist van 't verongelukte schip, een Europeesch matroos van
de marine en eenige soldaten.
De stoomboot scheen direct uit elkaar geslagen te zijn, want wij
vonden aan 't strand reeds een inassa stukken van liet wrak, die
er waren aangespoeld. Door 't scheepsvolk, dat toen aan het
strand was, werd 't hout verderop gebragt en maakten ze voor ons
slaapplaatsen en schuttingen voor den regen, want we hadden een
vreeselijke bui te wachten. Naauwelijks waren zij er meê gereed,
of wij kregen eeu zware regenbui, die den geheelen nacht aanhield.
Aan slapen viel niet te denken. Wij waren vooreerst doornat cn
rilden van de kou, en ten tweede was de zee zoo onstuimig, dat
we geen oog konden sluiten door de branding die tegen dcrotseu