HELUERS€HE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
1876. N°. 113.
34 Jaargang.
Woensdag 20 September.
Na de Crisis.
B i n n e n I a n d.
„W ij huldigen het goed e."
Verschijnt Dingadag, Donderdag en Zatnrdag namiddag.
Abonnementiprijs per kwartaal1.80.
p pp franeo per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden Daar plaatsruimte berekend.
miken Donderdag vertrekt de mail naar
Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
Angstig staan bloedverwanten om het ziekbed. In de
nabijheid wachten belangstellende vrienden, onrustige oogen
volgen elke beweging van den geneesheer, ademlooze stilte
maakt de pijnlijke ademhaling van den zieke hoorbaar.
Dat is de crisis, die beslist over leven en dood. Als dan
de kwaal, die den lijder uren lang ophield aan de smalle
grens, waar tijd en eeuwigheid elkander ontmoeten, wijkt
voor de levenskracht van den zieke, of de kennis van den
geneeskundige, dan ontvloeijen de lang weerhouden tranen
aan maag en vriend, eene zucht van verligting ontsnapt
der beklemde borst. Wie beeft niet in zijn leven gedurende
de langzame uren van den nacht aan het ziekbed gezeten
van iemand, dien hij liefhad, wachtende op de bange ure
van de crisis, die over het lot van den kranke zoude
beslissen? Wie herinnert zich niet dat gestadig toenemen
van de kwaal, die vermindering van gunstige levensteekenen,
die de crisis voorafgaan, en die gelukkige, vreedzame, stille
uren van toenemend herstel, van aangroeijenden levenslust
en levensmoed, die de crisis volgen?
Als in het leven van het individu, zoo ook zijn er in
het leven der volkeren oogenblikken, wanneer beslist wordt
over de toekomst, wanneer de stroom der gebeurtenissen,
voortgedreven door de hartstogten der menschen, de natie
gebragt heeft op een punt, waar ééne enkele handeling
van vorst en regering, ééne enkele uitbarsting van volks
woede, ééne verklaring van den volkswil voor lange jaren
het lot van duizenden bepaalt.
Zulk eene crisis in het volksleven vindt hare oplossing
door eene verandering van regerings-beleid. De crisis ont
stond, omdat de krachten der regering te kort schoten om
de aandringende gebeurtenissen te leiden en te beheerschen
de crisis wordt bezworen, kalmte en rust hergeven aan de
natie, door het bestuur weêr in overeenstemming te bren
gen met de belangen van het volk.
Van zulk eene crisis zagen wij het einde, toen het den
Koning behaagde aan het tegenwoordige ministerie aan
gevuld met een nieuwen minister van Koloniën, wederom
de portefeuilles toe te vertrouwen, die zij ter Zijner beschik
king hadden gesteld.
Is dat werkelijk zoo? Heeft er iemand in Nederland
angstig gestaan aan het ziekbed van deze zieke, die de
Nederlandsche regering heet, en die chronisch in den toe
stand vervalt, waaruit zij thans heet gered te zijn? Heeft
iemand eene zucht van verligting en dankbaarheid ge
slaakt, toen de Staatscourant het berigt bragt, dat de
ziekte weêr tot staan was gekomen, en de crisis was opge
lost? Is er iemand, naïf genoeg om in ernst aan deze
oplossing te gelooven, die daarin bestaat, dat alles blijft
zoo als het was vóór de crisis, die oplossing, die Heems
kerk toedient als geneesmiddel tegen de kwalen door
Heemskerk in 't leven geroepen? Is er, om de duidelijke
vraag, duidelijk te doen, iemand tusschen de haven en
Huisduinen, iemand tusschen Texel en Amsterdam, iemand
tusschen de Eems en de Schelde, wien het lot van deze
zieke slapelooze nachten heeft gekost, of die gejuicht heeft,
toen de Staatscourant haar genezen verklaarde?
Als wij het beeld van het door smartelijk verlangen en
vurige hoop omringde ziekbed, dat door het woord «crisis»
opgeroepen wordt, vergelijken met de nuchtere werkelijk
heid van hetgeen in de Haagsche regeringskringen voor
valt, dan is tot spot en droefheid reden. Misschien ook
tot tevredenheid, tot die soort van huisbakken tevredenheid,
die bij alle rampen troost vindt in de bewustheid, «dat
het altijd nog erger kon zijn.»
Betreurenswaardig is liet te zien, hoe maanden lang de
wetgevende arbeid stilstaat, de teugels van het bewind
losjes liggen in handen van een demissionair kabinet, hoe
uitstel en wachten verheven worden tot regerings-begin-
selen, zonder dat daarvoor eenige reden is.
Of mag het een reden, af te treden om een ministeriële
crisis in het leven te roepen, heeten, die reden, welke van
zoo weinig gewigt blijkt te zijn, dat het hoofd van het
kabinet, na zich eenigen tijd bedacht te hebben, blijft,
alsof er niets gebeurd ware?
Lokt die houding niet uit tot spot De Kamer stemt
de verhooging van het militie-contingent af. De minister
raad acht dat votum gewigtig genoeg om af te treden. Dat
gebeurt voor drie maanden. En thans blijft het ministerie.
Is dat votum dan ingetrokken, is de Kamer bereid meer
jongelingen 's jaars onder de wapens te roepen? Neen,
niets van dat alles. Alleen de minister van Koloniën, die
minder dan een zijner collega's met deze beslissing van de
i Kamer te maken had, is in het ambtelooze leven terug-
getréden. De minister van Oorlog eveneens, zult gij
zeggen; voorzeker, maar de minister van Binnenlandsche
Zaken, die èn als zoodanig, maar vooral ook als hoofd en
leider van het kabinet bij de zaak betrokken is, blijft.
Hoe wil nu de Nederlandsche natie gelooven in den
ernst eener ziekte, die zoo gemakkelijk te genezen is;
hoe wil het volk gelooven in de kracht van een genees
middel, dat zoo geheel buiten verband schijnt met de
beweerde kwaal?
Wat kan men bij het aanschouwen van deze en derge
lijke ministeriële crises, aanziende, hoe ze ontstaan uit voor
ons onbegrijpelijke aanleidingen, hoe ze verloopen op eene
wijze, die wij óf geheimzinnig óf kinderachtig moeten noe
men, hoe ze opgelost worden op eene wijze, die met alle
logica spot, anders doen dan de schouders ophalen, en zoo
regeren, zoo doelloes en planloos, zoo zonder nut voor de
natie, zoo zonder hart voor hare belangen en zonder goeden
wil om hare wenschen te hooren, beschouwen als een soort
van uitspanning, een soort van tooneelvertooning, een
schouwspel, dat eenige Haagsche Boeren elkander geven,
en waarvan men niet eens kan zeggen, dat liet een
onschuldig spel is?
Zoo doet de natie dan ook. Het is bedroevend om te
zien, hoe onze parlementaire en ministeriële crises, en
in den laatsten tijd hebben wij ze gehad van allerlei soort
en allerlei vorm, de natie, de kiezers en het volk daar
achter koud laten, hoe meer en meer wij allen er ons aan
gewennen om de verschillen tusschen regering en ver
tegenwoordiging te beschouwen als particuliere onaange
naamheden tusschen eenige heeren in de residentie, die
ons niets aangaan.
Het getal van hen die belangstellen in onze binnenland
sche politiek vermindert dagelijks, het getal lezers van
staatkundige artikelen in onze dagbladen neemt met ieder
nummer af, de overtuiging, dat van het gemeen overleg
tusschen ministerie en Kamers niets te verwachten is noch
voor onze koloniën, noch voor ons regtswezen, noch voor
onze defensie, wint steeds meer veld.
Een algemeene onverschilligheid, die ook alleen kan
verklaren, dat de natie duldt, dat eene crisis begraven
wordt op de wijze als mr. Heemskerk deze laatste door
hem geprovoceerde onder de aarde heeft gebragt, wordt
langzamerhand de grondtoon van onze gesprekken en onze
handelingen.
Vraagt het hun af, den mannen, die in verschillende
takken van nijverheid en van openbare werken van kunst
en wetenschap voor hun streven hebben gerekend op den
steun der regering, om hunne plannen uit te voeren.
Vraagt het hem, die na jarenlange studie een spoorweg
plan heeft ontworpen, of de regering en de Kamers, hier
gevende en daar nemende, hier schrappende en daar wijzi
gende, eerst het plan niet hebben bedorven, en toen weg
gestopt in de archieven der griffie, die sombere begraafplaats
van zooveel edele gedachten.
Vraagt het hem, die getroffen door de gebreken, eigen
aan onze regtsbedeeling, hare kostbaarheid en omslagtig-
heid, of hij nog gelooft aan het tot stand komen eener wet
op de regterlijke organisatie, of hij nog eenige hoop heeft
op de tijdige invoering van het nieuwe strafwetboek.
Vraagt het hem, die ijvert voor onderwijs, of hij nog
gelooft aan eene serieuse diep ingrijpende uitbreiding van
volksverlichting door volksonderwijs?
Vraagt het hem, die kapitaal en werkkrachten bereid is
aan te wenden tot bebouwing van den veel belovenden
bodem onzer koloniën, of hij niet zeker weet, dat geene
behoorlijke agrarische wetgeving op Java tot stand zal
komen, voor hij oud is en afgeleefd, en de tijd van werken
voor hem voorbij zal zijn.
Vraagt het ons, eenvoudige toeschouwers der Haagsche
welsprekendheids-tournooijen, vraagt het ons allen, gedul
dige afwachters van hetgeen de politieke kaleidoscoop
brengen zal, ons allen, wier geheugen niet uitreikt om de
namen te onthouden van de mannen, die achter elkander
plaats nemen om den ministerszetel, ons allen, die getuigen
waren van bijna evenveel ministeriële crises als wij jaren
tellen, of er nog een vonk van belangstelling is overge
bleven voor de Haagsche debatten, of nog eenig geloof, of
nog eenige verwachting heeft stand gehouden, of.... maar
vraagt het ons liever niet.
Want gij zoudt, waar gij aanklopt, hetzelfde bedroevende
antwoord krijgenwij gelooven niet meer in de levenskracht
van den zieke en niet meer in het genezend vermogen
van het geneesmiddel. Wij zagen, jaren lang, ministers
gaan en komen; wij hoorden jaren lang welsprekende
redevoeringen en ontvingen jaren lang onbeduidende staats
bladen. Wij zagen de crises chronisch worden, de rede
voeringen toenemen in lengte, en de wetten in onbedui
dendheid.
Langzamerhand heeft zich bij ons de overtuiging gevormd,
dat er niets aan te doen is, dat wij de gebreken van liet
parlementarisme als ongeneeslijk moeten dragen. En
sommigen zijn zich gaan afvragen of alle deugden van het
parlementaire stelsel wel opwegen tegen dat ééne gebrek,
dat het een stelsel is van woordenniet van daden. Yan
de overigen heeft zich meester gemaakt dat gevoel van
«oude jufvrouwen-tevredenheid,» dat haar uitdrukking
vindt in den aan slappe koffij herinnerenden troostgrond:
«laat ons tevreden zijn, omdat het nog wel erger kon
zijn.» Wij zijn er ons in gaan verheugen, dat een aantal
zaken van dagelijksch belang overgelaten zijn aan gemeente
en provinciale besturen, wij troosten er ons mede, dat wij
slechts zelden en als bij uitzondering in aanraking komen
met de rijksregering, en wij gaan onze belastingen be
schouwen als een soort van afkoopsom, die wij eens in 't
jaar storten, opdat de regering ons verder in rust zal laten.
Wij zien, dat wij door een behoorlijk gebruik van de vrij
heid van vereeniging en vergadering onze dagelijksche
zaken kunnen verrigten en onze eigene belangen regelen,
en waarjwij in ons bedrijf stooten op belemmeringen, ons
in den weg gelegd door eene verouderde en slechte wet
geving, daar stellen wij die op dezelfde lijn als overstroo
mingen, brand en langdurige droogten, als gevolg van
overmagt en onvermijdelijk toeval, waarbij de verstandige
man zich neerlegt en waartegen alleen een don-Quijote
ten strijde trekt.
Weinig bemoedigende woorden voorwaar! Helaas! wij
wenschen, we mogten andere woorden, klanken van blijd
schap en betuigingen van tevredenheid nederschrijven, nu
deze politieke crisis weêr geëindigd heet. Maar wij kunnen
niet anders. Er is in deze oplossing niets, wat eenige
moeijelijkheid wegneemt, er is door deze crisis niets gene
zen, er is geen ernstig motief, waardoor deze crisis is
ontstaan. Slechts daartoe kan het gebeurde bijdragen om
de onverschilligheid te doen toenemen, die het Nederland
sche volk voor zijn Parlement voedt. Slechts daartoe, om
den vurigen wensch in Nederlandsche harten te wekken:
dat hij opsta, de man, die daden weet te verrigten met
dat politische mechanisme, dat niets anders dan bedrukt
papier meer schijnt te kunnen leveren! Geef ons een
Thorbecke, geef ons des noods een van Hall, geef ons
iemand, die ons wakker schudt uit den slaap der onver
schilligheid, waarin Haagsche debatten ons zoetelijk hebben
gedompeld
HELDER en NIEUWEDIEP, 19 September.
Jl. Zondag zijn op plegtige wijze aan Cornelis de Roover,
Coenraad Bot, Jan Minneboo en Gerrit Spil, allen vletter-
lieden en woonachtig in deze gemeente, door den heer
burgemeester uitgereikt, uittreksels van Zr. Nis. besluit
van den 23 Aug. jl., met de daarbij aan hen toegekende
medailles en loffelijke getuigschriften, wegens menschlievehd
hulpbetoon aan de bemanning van eene vischschuit.
Morgen zal de schout-bij-nacht P. A. van Rees eene
inspectie houden over de zeemiliciens, die eerstdaags 4 naar
hunne haardsteden worden teruggezonden.
Gisteren avond is hier binnengekomen een Engelsch
pleizier-stoombootje, zeer eigenaardig «Cigarette» genaamd.
Het komt van Londen en is naar Hamburg bestemd, is
45 voet lang en 7 voet breed, heeft eene uitmuntende
machine van 16 pkr. en is, behalve den eigenaar, met 3
schepelingen bemand. Men begrijpt niet hoe men met zulk
een rank vaartuig dien togt heeft durven ondernemen.
Gisteren is alhier door A. Visser, visscherman van
Urk, een steur gevangen van 150 KG. Het kolossale dier
moest met een takel uit het vaartuig worden geheschen.
Een van de prachtigste stoomschepen die de Neder
landsche vlag voeren is stellig «de Stad Amsterdam.»
Genoemde bodem te Glasgow gebouwd en voor Indië
bestemd, zal de reis derwaarts maken voor rekening van
de Maatschappij «Nederland.»
In de Amst. Crt. geeft «een zeeman» een beschrijving
van dit schip, die aldus eindigt:
«Als vader de Ruyter eens kon terugkeeren om «de Stad
Amsterdam» te gaan bezigtigen, hij zou waarschijnlijk dan
bij het binnentreden in den prachtigen salon van dit schip
zijn oogen niet willen gelooven en zeker wel wat mede
lijdend neêrzien op de verwijfdheid van zijn nageslacht
zeelieden van het laatste kwart der 19de eeuw. Evenwel
hij was nog al een gemoedelijk man, en wie weet of hij
ons die weelde niet zou vergeven, om den 'wille van de
echt practische verbeteringen, die hij hier zoii aanschouwen
in alles wat het eigenlijke zeemans vak betreft.»
Zr. Ms. monitor Adder, kommandant luit. ter zee
lste kl. Marinkelle, is jl. Zaturdag namiddag alhier van
Hellevoetsluis aangekomen.
De stoomkanonneerbooten Dog, Gier eri Brak, jl.
Donderdag te Groningen aangekomen, zijn gisteren vandaar
via Oostmahorn en het Oude Vlie naar Amsterdam ver
trokken.