IIELDËRSCHE EN NIEUWEBIEPER COURANT. 1876. N°. 127. Zondag 22 October. 34 Jaargang. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. In ons koffijhuis. „Wij huldigen het goed e." Verschijnt Diugsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1 30. t ii franeo per post - 1.65. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: MOLENPLEIN N°. 163. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Klken Donderdag vertrekt de mail Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur. Vier goede bekenden zitten om de ronde tafel die, zooals iedereen weet, midden in de zaal staat. Natuurlijk liggen de «Zeepost» en het «Handelsblad» midden op de tafel, en dragen sporen, dat daarop niet enkel couranten maar ook glazen worden neergezet. Nademaal de vier bekenden allen «in zaken» zijn, loopt hun gesprek over «de Koning der Nederlanden,» het Kanaal van Velsen en tutti quanti. Als gij u nu verwondert, dat het met veel vuur gevoerde discours, plotseling gestaakt wordt, en den kastelein even plotseling een hoestbui overvalt, dan zoudt gij toonen een vreemdeling te zijn, en niet te weten, wie daar binnenkomt. De deftige man, die daar een glas bier vraagt, maakt deel uit van de «pers.» Gij weet, wat de «pers» is. Aan de eene zijde het orgaan van alles, wat in de natie denkt en handelt, dat de schoonste gedachten tot gemeengoed der menschheid maakt, en aan de andere zijde, die oude leuterkous, die alle kletspraatjes opschrijft, alle kwaadsprekendheid geloofr, geruchten ver breidt, niet omdat ze waar en belangrijk, maar omdat zij nieuw en piquant schijnen. Hij die zijne meeningen en redeneeringen, zijn mededeelingen en opgaven niet gaarne den volgenden dag gedrukt ziet, zwijgt als de «pers» binnenkomt. Maar zwijg eens op den duur aan de gezellige couranten tafel, de «kletstafel» zooals men in Indië zegt. De «pers» wist, dat er aan de beurs te Amsterdam een charterpartij was vertoond van Borabay naar Velsen, en de «pers,» die veel van mooïje volzinnen houdt voegde er bij, dat stuk luidt de doodklok van het Nieuwediep! Een van de vier, die gevaren had en wiens zaken allen op de een of andere wijze in verband staan met teer en pik, zeilen en stormweer, antwoordde met een knoop, dat zoolang ze geen betere kerels hadden om de doodklok te trekken, dan een of andere excentrieke Engelschman, die een onmogelijke destinatie-haven in eene charterpartij geliefde te zetten, het Nieuwediep gerust kon slapen. «Slapen was de meening van den ander, die vrij wat verdiend heeft in bouwgrond, maar nog grond genoeg heeft liggen om een dozijn Keizers-, Konings- en Spoorstraten op te zetten, slapen nooit! Maar dat is zeker, zoolang zullen wij ons niet laten ophouden in ons werken. Er is hier nog veel te doen, en dat zullen wij doen; voor Velsen, daar! geef ik geen knip voor den neus!» Maar, begon de «pers,» ge zult wel anders praten, als op 1 November het kanaal feestelijk geopend wordt door den Koning en boogstdeszelfs omgeving! 2) MOOI PLEUNTJF. Een Noordliollanclsolie Dorpshietorie, door Ja II. Madbits. De beide boerinnetjes op de achterplaats van de Staphorst konden niet vermoeden dat zij op dat oogenblik met groote belangstelling gadegeslagen werden door iemand, die zorgvuldig de takken van een berkenboschje op zijde had gebogen, daarna een paar schreden voorwaarts deed en aan den zoom van een weiland bleef staan, met de hand boven de oogen in de verte turend. "Wat hij zag, scheen in booge mate zijn aandacht te trekken. Hij bleef een tijdlang in dezelfde houding staan en er speelde een schalksch lachje om zijn lippen. Te deksel, mompelde hij, wat heeft mijn oom Elsma een bekoorlijke catechisantjes Want ik verwed er de heele wereld onder, dat het een schaapje van zijne kudde is! De jongman, die aldus half hoorbaar dezen uitroep deed, verdient een oogenblik onze nadere beschouwing. Een dag of zes geleden, op een regenachtigen Maandag ochtend, had Kees Felders zich, volgens ontvangen uituoodiging, met klokslag zeven uur aan het hek van de pastorie aangemeld, om te hooren wat er van dominé's orders was. Iu de niet geheel onbillijke ver onderstelling dat zijne hulp bij de inzameling van appelen en peren vereischt werd, had Kees zich voor dien arbeid van de noodige gereedschappen voorzien, doch domino Elsma, die met langzamen tred langs het tuinpad naar het hek kwam, gaf hem spoedig te verstaan dat hij voor heden deze dingen kon laten rusten. Kees moest dadelijk de bruine voor de sjees spannen en dominé dadelijk naar het station hoogdravende benaming voor een spoorweghalt brengen, waar hij, de predikant, een reiziger zou afhalen, die met den eersten trein aankwam. Zoo had Kees dien regenachtigen Maandag ochtend dominé Elsma op een sukkeldrafje naar het „station" gereden cn alsof de bruine en de locomotief heimelijk een afspraak gemaakt, hadden, stonden ze beiden op hetzelfde oogenblik stil, met het popperige gebouwtje voor den halte-chef tusschen hen in. Kees, die ter zijde dooreen glaasje in de kap naar den trein gluurde, zag er maar één reiziger uitstappen, waaruit hij meende te mogen opmaken dat deze ook de «Hoogstdeszelfs» zal de geul geen voet breeder en het kanaal geen palm dieper maken!» «Er staat toch overal bijna zes meter water, het kanaal wordt opengesteld voor schepen met 5* meter diepgang!» «Och kom, couranten-praatjes!» «Praatjes? zeide de «pers» driftig, de laatste nieuws- berigten! Is liet een praatje, dat de Koning der Neder landen er door is gekomen?» «Nu, doorgekomen, maar hoe? Dat is geen varen, een kanaal, waarmede je zoo'n kunststukje voor eens kan ver- toonen, is daarom nog niet voor zulke schepen geschikt. Vraag jij eens aan den kommandanf, of hij lust heeft, en kans ziet om er weer in te komen. Daar heb jij nu geen verstand van, al ben je veel knapper dan ik met de pen, maar ik kan je verzekeren, dat een haven, waar je wel uit, maar niet in kunt komen, net zoo goed is als geen haven «Toch liggen er in de Oostzee 134 schepen met be stemming naar Velsen; zeg daar eens wat tegen! Die zullen er dan toch zw komen!» «Hoe weet je dat?» «'t Staat in de courant.» «Zoo, hebt gij het daarin gezet?» «Neen «Iemand heeft het er dan toch ingezet, net zoo iemand als gij; denkt ge, dat iemand de schepen in de Oostzee is gaan tellen, en bij de kapiteins aan boord is gekomen om te zien of er boven 't journaal staat: van de «Oostzee naar Velsen!» «Dat beduidt niets,» zeide een derde, die tot nog toe gezwegen had, en zich tevreden had gesteld met een grondig onderzoek naar de qualiteit van het bier voor hem, «zoolang ik 't niet zie, dat dc scheepvaart werkelijk gebruik maakt van bet nieuwe kanaal, geloof ik 't niet!» «Maar als gij 't ziet, is het te laat.» «Dat is 't eerste ware woord, wat de «pers» van daag gesproken heeft, z.ide de zeeman, als gij zoo voortgaat, zou ik er toe kunnen komen, om met je te drinken «Wij kunnen er toch niet veel aan doen; wij kunnen toch de baggermachines niet vernielen, noch in nachtelijke expeditie de hoofden afbrekenwij moeten gelaten afwach ten, wat het nieuwe kanaal over 't Nieuwediep beschikt!» «Ik heb gehoord, dat de maatschappij «Nederland» ook zoo spoedig mogelijk een proef zal nemen met het nieuwe vaarwater «Och wat! je hebt niets gehoord, maar ge vischt naar een nieuwtje voor uwe couranten «Neen, zeide de «pers,» ik heb het echt gehoord, op mijn woord van eer!» «Van wien?» «Ja, van wien, vandat weet ik eigenlijk niet rejziger was. De reiziger werd door den predikant met buitengewone en telkensj herhaalde betuigingen van vriendschap begroet, beiden drukten elkander dikwerf de hand, en stegen gezamenlijk in de sjees, waarna de bruine rechts om keert maakte en in het oude sukkel drafje weder naar de pastorie stapte. De locomotief met haar reuzenvracht was al lang weggestoomd. De nieuwe passagier in de sjees was dominé's volle neef en heette kortweg Maurits Blanken. Te zeggen dat dominé Elsma veel op had met den twintigjarigen jongman, dien hij zooeven als zijn gast had verwelkomd, zou geen flauw denkbeeld kunnen geven van de genegenheid die hij voor zijn neef koesterde; dominé aanbad zijn Maurits. Waarom? Omdat hij in de theologie studeerde en hun levenskring dus van gelijken aard was? Ten deele misschien. Maar in hoofdzaak werkten allerlei oorzaken er toe samen. Maurits Blanken was de eenige zoon van dominé's zuster, die kort na de geboorte van haar kind haren echtgenoot verloor. Al bleef zij volstrekt niet onbemiddeld achter, veroorzaakte toch de opvoeding van haar zoon haar voortdurende zorg en nam zij daarbij dankbaar den steun en de raadgevingen aan van baron broeder den predikant, die, zelf geen kinderen hebbende, met te grooter toewijding deze taak kon behartigen. Maurits beloonde die zorg vuldigheden ten volle; hij ontwikkelde spoedig, groeide prachtig op en was reeds vroeg een man, de trotsch zijner moeder en een weinigje ook de trotsch van zijn oom, die zich niet geheel ten onrechte een deel van den triomf toeeigende, dien mevrouw Blauken met haar zoon behaalde. De jonge Maurits besefte levendig hoeveel hij zijn oom, als aan zijn tweeden vader verschuldigd was; de innige, oprechte liefde waarmede deze twee elkander vereerden, was onbegrensd; was voorzeker inniger dan vaak de verhouding tusschen vader en zoon kenmerkt. De jonge student zou een zestal weken in de dorpspastorie bij zijn oom komen doorbrengen, ter herstelling van zijne gezondheid, die onder de voorbereidende studiën voor een afgeloopen examen wat geleden had. Maurits had het examen met glans achter den rughij kon een poosje vrijaf nemen en de studie voor het oogenblik laten wat zij was. Hoe prettig zag hij er uit! Zelfs het weinig flatteerende bestoven reisgewaad stond hem uitmuntend en paste volkomen bij zijn «Weet je dat niet?» «'t Was zoo'n vletterman, ziet ge, maar zijn naam ken ik niet!» Zoo komen de verhalen in de wereld, schaterde het viertal, en «de pers» trachtte zich te verdedigen met het beweren, dat die vletterman 't wel van de directie kon hebben gehoord, aan boord van de laatste mailboot, toen hij daar werkzaam was. «'t Zou mij niet verwonderen, dat die 134 Oostzee schepen op net zoo'n vlettermanspraatje neerkwamen,» zeide de grondbezitter, «ik wed, dat ik eerder op mijn grond, drommels kerels! die grond is zoo mooi gelegen voor een nieuwe straat, ge moet eens komen kijken! 134 huizen gebouwd zie, dan «Alles goed en wel, maar ik zeg met onze alwetende «pers» als zij er doorgaan, is 't te laat!» «Waarom? dan houden wij nog een houthandel, en de steenkolen en de mailbooten, enen al de schepen, die een voorzigtig kapitein op het dek hebben staan. Denk je, dat ik ooit wagen zou om mijn schip tusschen die twee steenen dammen in dat naauwe geultje te sturen. Er is niet een loods, die 't aan durft; dat is goed met dood kalm weer, met een sleepbootje voor, en op klaarlichten dag, maar anders, bah! Buitendien,» beweerde de grondige kenner van bier, die inmiddels tot zijn spijt den bodem van zijn glas had ontdekt, «buitendien is Amsterdam volstrekt niet gereed, er zijn geen kaden, geen losplaatsen, er is niets wat de groote stoomvaart noodig heeft, en de beschikbare ruimte is er te duur voor de kleinere schepen, die hout en steenkool en dergelijke artikelen aanvoeren. Vooreerst geen gevaar Vooreerst is een zwakke troost, vooreerst is struisvogel politiek, vooreerst is leven bij den dag, totdat het ongeluk kotnt, als een donderslag uit den helderen hemel.» «Ge lijkt de «pers» wel, zoo mooi praat ge! Kom aan, wandelende bron van nieuwstijdingen! doe nu eens een goed werk, en zoek uit je voorraad praatjes en geruchten, ook eens een verhaal op waardoor wij op 1 November niet minder dan Velsen leest kunnen vieren, want anders hijsch ik waarachtig mijn vlag halfstok!» En nu lachte de man, die van alles wist, hoe duur de visch was, welke vrouw haar man had te huis gehaald uit de kroeg, wat dc minister had gesproken met den Koning, en wat de stoker tegen den oliejongen had gezegd, met zelftevreden glimlach, schoof digt bij de tafel, en fluisterde: «de minister «Welke?» vroeg de zeeman. De minister,» herhaalde de ander met verontwaardigden blik over de oneerbiedige stoornis, «heeft een termijnvast- gesteld, na de welke geen particuliere schepen meer zullen worden toegelaten luchtige, ongedwongen bewegingen. Hij was een lioofd grooter dan zijn oom, forsch en stoer vau bouw, uitgezonderd het gelaat dat fijnbesneden was en de handen die opvallend klein waren. Zijn open, levendige blik, als hij u met zijne donkerbruiue oogen onbeschroomd aanzag, had iets innemends, al straalde er wat wilde, ongedwongen kracht in door; meestal speelde een glimlach om de volle lippen, eeu lachje vau levenslust en onbezorgde vroolijkheid en als hij sprak over een onderwerp dat hem bezielde, klonk er een overtuiging, eeu geestkracht in zijn stem, die als van zelf tot luisteren dwong. Toen dominé Elsma met zijn neef de voor beiden zoo wel bekende huiskamer der pastorie binnentrad, moet zijn hart geklopt hebben als het hart van den ltoraeinschen Caesar, die zijn zegekar bestijgt. Zijn Maurits was in geen vijf jaar bij hem geweest en hij zou met dat pracht-exemplaar van een neef naar hartelust gaan pronken. „Truce", had hij tot ziju vrouw gezegd, die haren logé verwelkomde met eeu zoen die klonk als een klok, „daar heb je nu onzen jongen. Ge moogt wel haast op een stoel gaan staan om hem een kus te geven. En hij is weer heel wat knapper geworden ook, niet waar mijn jongen?" Hier behoort aangeteekeiul te worden dat dominé Elsma zijn neef alleen in geval van schriftelijke ge- dachtenwisseling bij zijn naam toesprak, en dat hij hem in alle overige gevallen als zijn „jongen" betitelde. De komst van zijn neef was voor hem eeu feest, eeu gewichtige gebeurtenis in ziju leven, dat niet rijk was aan gebeurtenissen van gewicht. Deze pastorie was zijn eerste; zeven eu twintig jaar geleden had hij haar met zijn jonge vrouw betrokken. Al had hij nooit een voet in het dorp gezet, zou Maurits toch in twee miuuteu in de pastorie thuis geweest zijuhij behoorde tot die bevoorrechte lievelingen van moeder natuur, die bij hun komst in de wereld die geheelc wereld voor zich geopend en gebaand vinden; die alles waarmede bun blik in aanraking komt, als met een magnetischen invloed betooveren. Al ware hij ook in het land der Hindoe's of der Papoea's verzeild geraakt, hij zou er vermoedelijk evenzeer in twee minuteu thuis geweest zijn eu er zich juist zoo volkomen op zijn gemak gevoeld hebben als aan de welbezette ontbijttafel in de huiskamer van. oom Elsma. Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1876 | | pagina 1