HELDERSCHË
EN NIEIIWËDIEPER COURANT.
1876. N°. 133.
Zondag 5 November.
34 Jaargang.
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
Binnenland.
„W ij huldigen
bot goed e,"
Verschijnt Dingsdtg, Donderdag en Zatnrdag namiddag.
Abrmnementiprijs per kwartaal1.30.
w w t franco per poat - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Prija der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar
Oost-Indlë. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUWEDIEP, 4 November.
Met eenige zekerheid kunnen wij mededeelen, dat het
zoo gunstig bekende Europesche Dames-Orchest eerstdaags
in Musis Sacrum zal optreden.
Gisteren avond had in Tivoli de aangekondigde ten
toonstelling van prof. Faber's spreekmachine plaats. De
opkomst van het publiek was gering. Nadat de uitvinder
in korte trekken de inrigting van het menschelijk spreek
orgaan medegedeeld en de hoofddeelen van het instrument
had besproken, namen de proeven een aanvang. Met het
voortbrengen van eenvoudige woorden beginnende, liet
prof. Faber haai vervolgens tellen in het Duitscli, Engelsch,
Hollandsch enFransch, waarna ineer zamengestelde woorden,
ja zelfs volzinnen. Met belangstelling werd van deze
proeven, hoe gebrekkig ook, kennis genomen.
De machinist-leerling der 2de klasse H. Mackay is
tot de 1ste klasse bevorderd.
Beroepen bij de Evang. Luth. gemeente te Enkhuizen
de heer G. Limperg, pred. te Medemblik.
De afdeeliug ZijpeSchagen van de Nederl. Bijbel-
en Zendelinggenootschappen hield jl. Zondagavond te Nieuwe
Niedorp eene openbare zamenkomst. De heer J. W. van
der Linden, pred. bij de Doopsg. gemeente te Barsingerhorn,
en de heer A. Begemann, pred. bij de Herv. gemeente te
Noordzijpe, spraken daarbij een opwekkend woord, om de
zaak der beide genootschappen ernstig aan te bevelen.
Tot zetters voor 's Rijks directe belastingen zijn
benoemd: te Abbekerk de heeren J. de Jong en J. Ros Gz.;
te Andijk de heeren P. Groot Jz. en D. Prins Sz.
8) M 0 0 I P L E U N T J F.
Een NoorcUiollandsoKe Dorpeliistorie, door Ja
van der Hout.
VI. Vergiffenis en Zonde.
Het voorgenomen onderhoud tusschen dominé Elsma en boer
Staphorst had plaats gehad. Bram had in de korte, afgebroken
volzinnen, waarin hij gewoonlijk sprak, een omslachtig verhaal
gedaan van gebeurtenissen uit laugvervlogeu jareu, meest hande
lende over de aanleidende oorzaak der langdurige verwijdering
tusschen hem en Jasper Felders. Hoe ougeloofelijk het schijnen
moge, zij waren vroeger in den volsten zin des woords boezem
vrienden geweest, totdat beider oog gevallen was op hetzelfde
meisje en zij van innige vrienden verklaarde vijanden en mede
minnaars werden. Er bestond uit maatschappelijk oogpunt een
hemelsbreed onderscheid tusschen den gegoeden boerenzoon, die
eenmaal de Staphorst in eigendom zou krijgen, en den onbemid-
delden Jasper Felders, wiens eigendom weinig beteekende. Maar
ook in ander opzicht verschilden beiden grootelijks jvan elkander en
dat was ten aanzien hunner karakters. En nu bleek het dat het
door beiden zoo vurig begeerde meisje, ondanks de uitlokkende
toekomst, welke Bram Staphorst zijn aanstaande vrouw kon aan
bieden, onvoorwaardelijk de voorkeur schonk aan den armen maar
vlijtigen Jasper boven den woesten, hartstochtelijken Bram Staphorst,
w iens onstuimige aard veeleer afschrik dan genegenheid inboezemde.
Jasper huwde dan ook met het voorwerp zijner keuze, maar van
dat oogenblik af zwoer zijn vroegere makker hem een doodelijken haat
toe en waren beiden als dood voor elkander. Jasper's geluk duurde
niet lang: de geboorte van het eerste kind, den zoon dion wij als
Kees Felders leerden kennen, kostte der moeder het leven. Het
duurde lang eer Jasper hertrouwde, maar zelfs na den dood van
zijne eerste vrouw bleef Bram, die inmiddels ook gehuwd was,
dezelfde gevoelens jegens hein koesteren. De tijd had de klove
verbreed, in plaats van ze te dempen, hoeveel moeite de goed
hartige Jasper ook had aangewend om het laatste tot stand te
brengen.
Dat was de korte inhoud van het lange verhaal dat dominé Elsma
stilzwijgend uit den mond van boer Staphorst aanhoorde. Bram
was nu schier eeo oud man geworden, bij wien de grijze haren
zich hier en daar begonnen te vertoonen. In de laatste dagen had
er echter eene merkwaardige verandering met hem plaats gegrepen.
De veroordeeling van Kees Felders en het leed dat daardoor over
het hoofd van diens ouders gekomen was, had zijn gemoed meer
geschokt dan hij zelf wel wilde bekennen.
Dus zijt ge nu bereid, den man dien ge zoovele jaren van
u verwijderd hield, de hand der verzoening te reiken vroeg dominé
Elsma na een langdurige, pijnlijke stilte.
Ik ben er toe bereid, sprak Bram langzaam. Ik heb innig
medelijden met den vader van zulk een zoon en ik wensch het
mijne bij te dragen om zijn leed te verlichten.
Dan zult ge uwe pogingen niet lang moeten uitstellen, hernam
de heer Elsma.
Niet lang?.... Zal Jasper dan van hier gaan en in dezelfde
stad gaan wonen waar zijn zoonMen spreekt daarvan.
Toch niet, wa9 het antwoord. Jasper is gevaarlijk ziek. Ik
geloof te kunnen zeggen dat Jasper stervende is.
Boer Staphorst ontstelde zichtbaar. Hij boog het hoofd en staarde
langen tijd naar den grond.
Ik heb het gisteren avond vernomen, sprak de predikant. Zijn
Jl. Donderdag avond had te Noordscharwoude de
eerste volksvoordragt in dit wintersaizoen plaats. Als
spreker trad op de heer Hom brink, hoofdonderwijzer te
Zuidscharwoude, die een belangrijk overzigt gaf van de
geschiedenis der Zuid-Afrikaansche Staten. Het getal
toehoorders was niet groot. Voor de eerste maal, sinds het
bestaan der volksvoordragten, was door het bestuur de
maatregel toegepast om een klein entreegeld door de bezoekers
te laten betalen.
In de haven van IJmuiden zijn uit zee aangekomen,
tusschen de hoofden: Metropolitan, de tjalk Trientje en
het stoomschip Eddystone, van Huil.
Naar zee gegaanEuropean, het stoomschip Ondino, kapt.
Hoetjer, en Medea, kapt. Lorié, van de Koninkl. Nederl.
Stoombootmaatschappij.
Men schrijft aan de Leidsche Crt.: «Verzendingen
van kool hebben dagelijks plaatsversche bloemkool,
die fijn van stuk, doch blank als hagel, teven hoog in
prijs is; in fusten ingemaakte bloemkool, die, grootendeels
voor het buitenland bestemd, graag aldaar genoten wordt;
roode kool in van bamboes gevlochten korven, ook al
voor hetzelfde doel zoo ingepakt, die vlug van de hand
gaat; savoije en witte kool uit Noordholland, waarmede
de markt wordt levendig gehouden, terwijl er bij gemis
van boomvruchten veel kooplust bestaat.»
De Haagsche gemeenteraad heeft besloten tot het
bouwen van een abattoir, waarvoor f 300,000 is uit
getrokken.
Aan de Gron. Crt. heeft de N. R. Crt. een berigt
ontleend omtrent een historischen beker, die door de familie,
in wier bezit hij was, te vergeefs ten verkoop werd aan
geboden aan het Rijk en nu in het kabinet van Rothschild
eene plaats heeft gevonden. Naar de N. R. Crt. thans
verneemt, was dit niet een beker van Tromp, maar van
Cornelis de Wit, tot dusver eigendom van de familie II.
vrouw kwam mij zeggen dat haar man heel slecht lag, en hij mij
gaarne bij zich zou zien. Ik vond zijn toestand zeer zorgwekkend.
De schande, die hem op zijn ouden dag getroffen heeft in zijn kind,
heeft zijn krachten ondermijnd en hij is gedurig aan een hevig
zenuwlijden ten prooi, dat hem geweldig afmat. Ik heb lang met
hem gesproken en hij vroeg mij ook naar u en naar uwe dochter,
die
Er kwam een half bedwongen trek van wrevel op het gelaat van
Bram, maar hij bleef zwijgen.
Neen, vervolgde dominé Elsma, hij zinspeelde met geen enkel
woord op eenige verhouding tusschen zijn zoon en uwe dochter.
Maar hij sprak het als zijne vurige begeerte uit, dat hij niet onver-
zoetld van u mocht scheiden.
Bram stond op.
Ik voor mij ben besloten hem te gaan bezoeken, antwoordde
hij op vasten toon. Doch het zou mij lief zijn, zoo ik mij daarbij
in uwe nabijheid zag.
Beide mannen stapten dicnzelfden avond met haastigen tred den
dorpsweg over naar de kleine woning van Jasper Felders. Toen
rij zich aan de deur vertoonden, ontstelde de vrouw blijkbaar niet
weinig, en gaf hun met een haastig gebaar te kennen dat de zieke
sliep en zij zich stil moesten houden. Maar zoodra de bezoekers
het vertrek waren binnengetreden, waar de zieke in een bedstede
in een lichte sluimering lag, schoof deze even de gordijnen ter zijde,
en toen hij bemerkte wie zij waren, vloog er een glimlach van
blijde, zalige verrassing over zijne vermagerde trekken.
Bram Staphorst, sprak Jasper fluisterend, zich half in het bed
oprichtend, wilt ge mij de hand reiken en mij vergeven, zoo ik iets
tegen u misdeed?
Toen naderde dominé Elsma het bed en hij wenkte de kloeke,
rijzige gestalte, die nog weifelend in een hoek van het kleine ver
trek was blijven staan, en hij nam de handen van beide mannen
in de zijne en leï ze in elkaar en sprak een zegen over het oogen
blik der verzoening.
Jasper was veel kalmer geworden. Hij scheen de aardsche dingen
los te laten en er zich niet meer om te bekommeren. Weinige uren
later had de ziel het moegestreden lichaam verlaten.
Het was een lange, verbazend lange brief, waarin vrouw Staphorst
deze dingen, onder een stortvloed van allerlei dorpsnieuws, aan
haar dochter verhaalde, en het waren zeer ernstige gedachten welke
de lezing van dat gedeelte uit dien brief bij Pleuntje opwekte.
Pleuntje was in de gezellige, vriendelijke omgeving, waarin ze zich
bevond en waar ieder zich inspande om haar het leven zoo aan
genaam mogelijk te maken, werkelijk zeer ten goede veranderd wat
haar lichaamstoestand aanging. Alleen bad zij vlagen van lang
durige afgetrokkenheid, gedurende welke zij blijkbaar aan gansch
andere dingen dacht dan men kon vermoeden. Ook door den
brief harer moeder, dien ze in de eenzaamheid las, verviel Pleuntje
in een warreling van gedachten, die haar jeugdige ziel van alle
kanten bestormden. De gedachte aan een huwelijk met Kees Fel
ders had zij natuurlijk moeten verwerpenmaar wat was het, dat
haar die gedachte zoo gemakkelijk gemaakt had, en waarom was
ze niet op hetzelfde oogenblik dat die in haar hart oprees, van
grievend zieleleed bezweken?..... Neen, ze had in de stilte, in
nachtelijke uren heete tranen geschreid over de scheiding die er
tusschen haar en dieu jongman, die haar liefhad, onherroepelijk
was ODtstaan; maar waardoor had zij die scheiding overleefd?
Zij peinsde lang, maar zonder een antwoord te vinden, dat haar
te Leiden, de laatste afstammeling van Jan en Cornelis
de Wit.
Het openstaan van een spoorwegbrug heeft in den
laatsten tijd nog al eens aanleiding gegeven tot discussie
en geschrijf. Zoolang het leven der passagiers van een
geheelen trein afhangt van een brugwachter» en zoolang
een brugwachter een mensch is, die aan alle mogelijke
verstrooidheden, ongelukken, enz. blootstaat en daardoor
het seinen kan vergeten, zoolang blijft een reis met een
spoortrein over het water altijd gevaarlijk.
Als voorzorgsmaatregel wordt daarom door een corres
pondent van den Maasbode het volgende aanbevolen:
«Er worde op een voldoenden afstand om te stoppen,
een signaal geplaatst aan eiken kant van de brug, en dit
signaal zoodanig met de brug verbonden, dat eerst het
signaal moet losgemaakt worden, eer de brug kan geopend
worden, zoodat het eerste een noodzakelijk werk, dat de
brugwachter moet doen en zonder welk de brug niet kan
geopend worden, is, het signaal geven. En verder zorge
men dat het signaal niet kan weggenomen worden, dan
door het aan de geslotene brug weder vast te hechten.
Wordt deze voorzorg bij de thans bestaande gevoegd, dan
hangt het signaal geven niet meer af van de zorg van
den brugwachter, maar is een noodzakelijk gevolg van
de opening der brug, en zoo is van dien kant alle gevaar
geweken.
Vele ongelukken zijn cr reeds gebeurd door het mis-
plaatsen der wissels; zouden deze ook niet veel kunnen
voorkomen worden door een signaal te plaatsen, nood
zakelijk werkende met en door den wissel, zoodat elk con
ducteur op voldoenden afstand konde zien, of zijn wissel
in orde is?»
Tot leden van het hoofdbestuur van het Protestanten
bond zijn in de jl. Woensdag te Arnhem gehouden vergadering
voor de aftredende ledendr. C. P. Tiele en W. Zaalberg,
licht gaf in de duisternis van haar eigen hart
Het was in de eerste dagen der lente, toen Pleuntje, op de
Staphorst terugkeerde.
Maurits was nog niet vertrokken, allerlei omstandigheden hadden
zijn verblijf op de pastorie verlengd, schoon ziju gezondheid geheel
hersteld was. Maar die omstandigheden waren hem hoewel hij
het nooit bekend zou hebben niet ouwelkuui geweest. Hij had
gezworen haar niet meer te zullen zien, hij vreesde haar nabijheid
als eene onweerstaanbare betoovering, en toch reikhalsde hij naar
het oogenblik dat hij haar zou ontmoeten.
Pleuntje vernam bij haar komst dat Maurits nog bij den dominé
vertoefde; doch toen ze daags na haar terugkomst met haar ouders
een bezoek op de pastorie bracht, was hij afwezig.
Op een heerlijken vooijaars-namiddag sloeg Pleuntje den weg
naar de woning van vrouw Felders in, waar zij een heiligen plicht
ging vervullen: zij wenschte de treurende weduwe troost en opbeu
ring te breügen over het verlies van haar man en de ellende van
haar stiefzoon. Zij kweet zich van die taak met al de warmte van
haar hart, en toen ze bij het scheiden de bede ontving oin toch
vaak een uurtje in de kleine woning door te brengen, werd dat
verzoek met dezelfde hartelijkheid toegestemd als waarmede het
gedaan was.
Vervuld met de voorvallen die tusschen vrouw Felders en haar
natuurlijk het onderwerp van gesprek hadden uitgemaakt, sloeg
Pleuntje langzaam den terugweg in. Het levendige onderhoud had.
haar in vuur gebracht, en een hooge blos kleurde hare wangen.
Om zich te herstellen, besloot zij een kleinen omweg te nemen en
niet regelrecht naar huis te gaan.
Het was een zeldzaam schoone avondstond; een dier voorjaars
dagen waarop de landman reeds een voorsmaak van den zomer
geniet, als de stedeling nog uit gewoonte zich bij den haard koes
tert. De lucht was vervuld met de geuren der ontluikende bloesems
en somwijlen deed reeds een zwaluw haar vroolijk gesjilp hooren.
Pleunlje stond, toen ze eene hoogte van den weg bereikt had, in
gedachten stil om den omtrek te overzien; al de oude plekjes die
zij zoo wel kende en waaraan zulke levendige herinneringen voor
haar waren verbonden. Zij stond met den rug naar de onder
gaande zon gekeerd; dus keerde ze zich om toen er een lange
schaduw naast de hare verscheen.
Het was Manrits.
Beiden bleven sprakeloos staan.
Hij herstelde zich echter spoedig, stak haar de hand toe en vroeg
op gemaakt luchtigen toon, hoe het haar ging en of het verblyf
in 't Gooi haar goed gedaan had?
Ja, zij gaf antwoord; maar niet dan nadat zij met inspanning
van alle krachten het kloppend hart tot rust gebracht en zioh
verontschuldigd had over de ontsteltenis, waarin zij door zyne
plotselinge verschijning geraakt was.
Zij waren een kwartier gaans van het dorp verwijderd. Slechts
spaarzaam werd er tusschen beiden een woord gewisseld, terwijl hy
meest in gedachten verzonken naast haar voortging. Toen de Stap
horst in de verte zichtbaar werd, nam hij afscheid van haar en
reikte zij hem bare kleine hand.
Het was of die hand in de zijne brandde, even als het woord dat
hem ieder oogenblik van de lippen wilde, maar dat hij gezworen
had voor haar nooit te zullen uitspreken.
O bekoorlijke, zalige waanzin der liefdeDien eigen avond her-