HELDERSGHE
EN AilEl WEDIEPER COURANT.
Vrijdag 15 December.
34 Jaargang.
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1876. N°. 150.
Binnenland.
„W lj li ll 1 (I i c li
het goed e."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal 1.80.
0 ww franeo per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN M°. 163.
1 Prijs der Advertentiën: Van 1—4 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents,
1 Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail
Oost-Indiê. Laatste ligiing 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEÜWEDIEP, 14 December.
De état-majors van Zr. Ms. stoomschepen Zilveren Kruis
en Leeuwarden, welke Zaturdag den 16 dezer tot vertrek
gereed liggen, is zamengesteld als volgt:
Eskaderchef: W. K. van Gennep, kapt. ter zee.
Adjudant: C. Hoffman, luit. ter zee 1ste kl.
Zilveren Kruis: W. K. van Gennep, kapt. ter zee, kom-
mandant; P. G. Bruch, luit. ter zee 1ste kl., 1ste officier;
E. Kempe, J. S. van Drooge, W. H. Souman en J. van
den Bosch, luits. ter zee 2de kl.; O. J. E. baron van Was-
senaer tot Catwijck, G. J. Buijs, G. F. Tydeman, J. J.
Hissing, E. T. H. Sutherland, J. M. P. Kluit, W. J. Cohen
Stuart, T. H. de Meester, M. E. B. J. Kluit en D. N.
Wentholt, adelborsten 1ste kl.; C. J. Visser, 1ste luit. der
Mariniers; H. C. Steenbergen, off. van gez. 1ste kl.; J. A.
Lagaay, off. van adm. 1ste kl.; C. L. Vernée en A. P. W.
Immink, scheepsklerken.
Leeuwarden: A. Dronkers, kapt. ter zee, kommandant;
O. C. A. J. Moreau, luit. ter zee 1ste kl., 1ste officier;
R. C. van der Meulen, L. J. K. A. Jeekel, T. B.'s Jacob
en G. M. Titsingh, luits. ter zee 2de kl.; G. P. Posthuma,
J. H. van Hoogstraten, R. O. J. Verschoor, A. C. Zeeman,
Pi C. Swaan, K. D. de Vassy, H. Flaes en jhr. J. K. F.
von Schmidt auf Altenstadt, adelborsten 1ste kl.J. R.
Berghuijs, off. van gez. 2de kl.; F. W. L. A. Hirschman,
off. van adm. 2de kl.; J. J. vanderLeijen H. J. Verveer,
scheepsklerken; J. F. van Beek, ingenieur 2de kl.
De exhauster aan boord van Zr. Ms. monitor Adder,
zie ons vorig nummer, dient niet tot aanvoer van versche
lucht in het volkslogies, maar tot het verwijderen van
bedorven lucht daaruit.
6) VERBORGEN OFFERS.
DOOK
ELISE POLKO.
Vervolg.)
De tijd snelt heen over alle smart en het vrouwenhart gewent
zelfs aan een soort van verborgen ellende. Wat ons niet ter
stond in het eigen oogenblik verplettert, vindt ons tot tegenweer in
staat; wij verdragen het leed en leven voort als de lijder, die
geen onbelemmerde ademhaling doen kan; hij leeft toch voort;
alleen, hij ademt wat korter, dat is alles.
De kinderoogen, die zich ontsloten, hielden de gravin vast en
telkens vaster, anders had zij wellicht in een vlaag van onstui
mig verlangen den een of anderen dag al de armzalige heerlijkheid,
om welke eene kortzichtige wereld haar benijdde, verre van zich
geworpen en ze ware heengegaan om hem te zoeken, over bergen
en dalen, zoo ver als haar voeten haar dragen konden, om tot den
gevondene te zeggen: „lk beminde u alleen en ik zal u eeuwig
beminnen en eeuwig naar u blijven verlangen!"
Zoo verstreken de jaren, en de hoop der speelgenooten om
elkaar weder te zien verstierf allengs meer.
„Als Egon groot wordt, moet hij naar Ween en gaan en Henry
zoeken," dat was ten laatste de droom van het moede vrouwenhart.
Een verwonderlijk talent voor muziek was het erfdeel van al
Magdalena's kinderen; doch vooral Egon scheen in dit opzicht rijk
begaafd te zijn, schoon de graaf niet wilde toestaan dat hij muzie
kaal onderwijs genoot. Zijne loopbaan was hem streng afgebakend:
de erfgenaam van het Mauerhainsche huis moest, na zorgvuldige voor
bereidende studiën, in Oostenrijk in den militairen dienst treden,
dan was de smet van het „onbezonnen huwelijk" uitgewischt
zeide graaf Max. Egon zou eenmaal een verbintenis overeen
komstig zijn stand sluiten, welke de oude gravenkroon met nieuwen
glans zou doen stralen. Zijne hartstochtelijke neiging voor muziek
deed zijn vader ophethevigst ontstellen. Zij werd dan ook te Hockbürg,
volgens de strenge orders van den graaf uit alle macht en op
allerlei wijzen onderdrukt en alleen in bet woudkasteel konden de
vlammen in vollen gloed ontbranden. Volgens de bepalingen van
den graaf zouden de jonge gravinnen tot haar 16de jaar in het
woudkasteel blijvenen dan een jaar lang op een kostschool te
Parijs zich vóórhaar optreden in de Hochbürgsche wereld voorbereiden.
De oude trouwe Engelsche bonne en het onderwijs van den abt,
benevens dat van den cantor uit het naburige stadje, werden
voorshands voldoende gerekend.
Egon had de volle schoonheid zijner moeder geërfd; de meisjes
schenen niet zijne zusters te zijn; er was een trek in de kleine,
fijne gezichtjes, die evenmin aan de moeder als aan den vader
eigen was. „Zij zullen nooit heel mooi worden en moeielijk
brillante partijen doen," herhaalde gravin Hclena te Hochbürg
ontelbare malen, tot groote ergernis van den graaf, haar broeder.
Het leven in het woudkasteel geleek een idylle in al haar
vreedzame eenvormigheid. Elk uur werd op de aangenaamste wijze
nuttig besteedde leerwijze der beide gravinnen was de een
voudigste vau de wereld, maar zij leerden met lust eu vaardigheid.
Eergisteren avond strandde in een der gevaarlijkste
punten van de Noorderhaaks de Fransche bark Pondichery,
kapitein Riboulet, met eene lading salpeter van Iquiqui
naar Hamburg bestemd. Door de hevige branding was
liet schip spoedig uit elkander geslagen en moest de be
manning, met inbegrip van de loods uit 18 koppen be
staande, zich redden op een gedeelte van het wrak. Na
een onbeschrijfelijk verschriklijken nacht, waarin zij ieder
oogenblik door een stortzee dreigden verzwolgen te worden,
daagde eindelijk de zoo vurig afgebeden morgenstond, die
mogelijk redding zou brengen. Gelukkig voor hen bevonden
zich, hoezeer op verren afstand, twee vletten in zee, die
op binnenkomende schepen wachtten. Het wuiven der
schipbreukelingen werd door hen opgemerkt, en met alle
kracht roeiden zij, in weerwil der hevige branding, naar
het gestrande schip. Met het meeste beleid en voorzigtig-
heid moesten de schipbreukelingen van het wrak worden
gehaald en in drie togten waren zij gered en aan boord
gebragt van twee vischschuiten, die ter vischvangst uit
gingen. Jammer dat de kapitein en de loods, een Engelsch-
man, niet onder de geredden behoorden. Zij schijnen zich
in hunne sloep te hebben willen redden en deze werd
door een stortzee als een veer weggeworpen en beiden
kwamen deerlijk om. In deerniswaardige toestand kwa
men zij in de haven aan en werden door de zorg
van den heer Hugenholtz, consulair agent van Frankrijk,
van drooge kleêren en huisvesting voorzien. Wij voelen
ons gedrongen de namen te vermelden der edele en
menschlievende vletterlieden, die de bewuste ekwipage met
zooveel moed en beleid aan een wissen dood ontrukte.
De eerste vlet was bemand met P. Rensma, als schipper,
en verder met H. Rensma, W. Blokhuizen en A. van den
Broek; de tweede met K. de Roover, als schipper, en
verder met J. Minnebo en K. Bot. De reddingboot, op
het eerste berigt door een sleepboot naar de strandingsplaats
opgesleept, moest, daar de redding toen reed was geschied,
onverrigter zake terugkeeren.
Hare vorderingen in de muziek, onder leiding van den ouden
cantor der Domkerk, waren zelfs verbazend groot, hetgeen hare
zieke moeder onbeschrijfelijk gelukkig maakte. De kinderen
dachten dikwijls aan de vroegere drukkende atmosfeer van het
vaderlijke huis terug als aan een bangen droom.
Met Kerstavond kwam er geregeld een kist vol kostbare, doch
meerendeels volkomen onbruikbare geschenken uit Hochbürg; nu
en dan ook een korte informatie van den graaf naar den toestand
zijner vrouw en dochters. De abt gaf trouwens elke drie maanden
verslag van de vorderingen zijner leerlingen; de gravin zelve zond
geregeld brieven af, en de meisjes schreven op verjaardagen en
bij al dergelijke feesten de verplichte stijve gelukwenscben aan een
vader, dien ze ter nauwernood kenden. Voor het overige was de
huishouding in het woudkasteel op den eenvoudigst mogelijken
voet ingericht; de geldmiddelen, die de graaf daarvoor beschikbaar
stelde, waren zeer beperkt. Alles, wat daar was en daar niet was,
verslond toch de huishouding in de stad. En deze moest juist
tot eiken prijs naar den ouden trant voortgezet worden, want
daarop waren ontelbare nieuwsgierige oogen gevestigd. Wie echter
bekommerde zich orn den staat van zaken in dat afgelegen woud
kasteel Een eenvoudig boerenmeisje diende als kamenier bij de
gravin en hare dochters; de chatelaine bezorgde de gewone lande
lijke keukeu en haar man speelde voor kamerdienaar, tuinman en
koetsier. Eenmaal in eiken zomer verscheen echter de graaf een
paar dagen lang met zijn zoon op het woudkasteel, en Egon drong
dan steeds zoo lang aan, totdat men hem met zijn hofmeester een
paar weken daar liet. terwijl de graaf volgens zijne gewoonte hier
of daar een modebadplaats bezocht.
Hoe overgelukkig waren broeder en zusters onder elkander, als
hun vader op reis gegaan washoe blijmoedig straalden de oogen
hunner meer en meer wegkwijnende moeder! De meisjes hingen
met de grootste teederheid aan hun broeder, die voor haar als het
ideaal van alle schoonheid en beminnelijkheid gold. En hij ver
diende deze liefde, al beantwoorde lfij ze ook in geringere mate.
Egon deed zich voor als een siille, ernstige knaap met wonderbare
oogen. Zijn hart werd slechts door twee machtige stroomingen
bewogende liefde voor zijne moeder en een dweepende behoefte
aan muziek. En in het afgelegen woudkasteel klouken dan ook
avond aan avond, als om hem te bekoren, stemmen en toonen op
de wegsleepeudste wijs. De cantor, hun leermeester, speelde de
viool; de geestelijke heer de violoncel, gravin Victorine de piano
en Olga had een prachtig schoone altstem. Eu zonderling was het,
zoo als de muziek den knaap aangreep; hij zat dan naast de
fauteuil zijner moeder, met gloeiende wangen en schitterende oogen,
hare hand in de zijne geklemd. „Hoe heerlijk moet het wezen,
zulke melodiën tc kunnen bedenken fluisterde hij telkens en
telkens weer. „Wat moeten die musici toch gelukkig wezen!"
En de heete, tengere vrouwenhand, die in de zijne rustte, trilde
koortsachtig. „Hij was ook een musicus, de liefste speelmakker
en broeder uwer arme moeder," verhaalde zij hem eens met zachte
stem, „en uwe moeder zelve beminde de muziek meer dan iets
ter wereld."
„En waarom is hij niet bij u?" vroeg de knaap haastig.
„Ik weet niets van hem; ik hoorde er niet meer van. Hij is
De derde volksvoordragt in dit saizoen werd jl. Dingsdag
avond m Tivoli alhier gehouden. De zaal was veel te
klein om de groote schare te kunnen bevatten, die zich
aanmeldde om eene plaats te verkrijgen. De heer W. M.
de Vries, van Oudorp, verpligtte de Commissie door het
vervullen der spreekbeurt; de aandacht, die er onder de
talrijke aanwezigen heerschte, was een overtuigend bewijs
van den diepen indruk, die het gesprokene maakte.
Naar aanleiding van een teekening (uit het bekende
Engelsche stel platen met randschriften) had het eerste
gedeelte der lezing tot onderwerp: Hoe John een eigen
thuis kreeg.» Levendig en boeijend werd het groote
onderscheid tusschen een huis- en een thuis hebben geschil
derd; menige opmerking werd gemaakt over de weinige
huiselijkheid, die in alle kringen onzer maatschappij
bestaat; en in schertsende woorden stak menige ernstige
gedachte en menige- goede raadgeving, behartigingswaardig
voor ieder, die zijn eigen huis wenscht te maken tot een
thuis voor zich en zijn echtgenoot, tot de gelukkigste plek
der wereld voor zijn kinderen.
Na een korte pauze werd gesproken over de Genestet's
«Neen.» Gezellig pratend legde spreker den vinger op
eene groote wondeplek onzer maatschappijte weinig
zelfstandigheid, te geringe kracht om voor eigen overtuiging
pal te staan.
Met groote belangstelling en voorzeker niet zonder vrucht
zijn beide stukken aangehoord.
Tot slot werd door de onderofficiei's-vereeniging Bellona
opgevoerd liet tooneelstukje van Rosmadegetiteld
Niemand wil de schuld hebben.»
Muziekuitvoeringen wisselden ook nu de werkzaam
heden af.
In de op gisteren gehouden vergadering van de
afdeeling Helder der Hollandsche Maatschappij van Land
bouw is, naar aanleiding van een ingekomen verzoek der
commissie tot stichting eener Floralia alhier, eene toelage
van f 25, tot dat doel verleend. Eene gelijke toelage
werd verleend op uitnoodiging van 't Hoofdbestuur der
heengegaan^ en verdwenen; hij wilde naar Duitschland en daar een
opera schrijven, zooals Mozart er gemaakt heeft."
„Als ik groot ben, ga ik er heen om hem te zoeken, en dan
rust ik niet vóór dat ik hem gevonden heb," zei Egon dan.
„Wees bedaardik zal hem bij u brengen
Het tafreel, dat op zulke zomeravonden de muziekkamer van het
kasteel aanbood, had eiken schilder tot voorbeeld kunnen strekken.
De deur die op het terras uitkwam, stond dan open; het oog
drong door de groenende wildernis van den kleinen ordeloozen
tuin heen tot in het park en de hoornen vau 't woud.
Groote bouquetten rozen en wilde grasplanten, die Olga's hand
zoo poëtisch wist te schikken, waren overal neêrgezet, de lucht-
stroomen met haar geuren bezwangerend. Aan de ouderwetsche
muzieklessenaars zaten de kleine bewegelijke cantor en de eer
waardige gestalte van den geestelijken heer, met zijn vriendelijk
gelaat, vlak tegenover elkaar.
Victorine, broos als een ademtochtje, aan het klavier, in haar
eenvoudig wit kleedje met blauw garneersel; de rijke, blonde
haardosch, met een blauw lint saamgebonden, deed haar fijn profiel
voordeelig uitkomen. Olga stond naast haar, slank en donker,
met haar bruine lokken en lichtbruine, ernstige oogen.
l)e nu reeds bejaarde bonne zat in de vensternis, met een
breiwerk in de hand; sprekend het een of ander Hollandsche portret
van Frans Hals of Gerard Terburg.
Op de vensterbank, het dichtst bij de spelenden, zat steeds de
jonge zoon van den dokter, een flinke, innemende jongen, Eckbert
Stollberg gehceten. Hij was thans de teekenmeester zijner vroegere
speelmakkertjes. Schoon hij slechts een paar jaar ouder was dan
de beide meisjes, gaf zijn verrassend talent voor teekening en
kleur hem in alle opzichten recht, haar leermeester te zijn. Ondanks
het tegenstreven vau zijn vader, die een student in de medicijnen
en eenmaal zijn opvolger in hem hoopte te zien, stond Eckbert
er op, dat hij schilder zou worden. Van de muziek hield hij alleen
zoo veel, omdat hij Olga's stem gaarne hoorde; als zij niet zong,
teekende hij de muzikanten in alle mogelijke houdingen en groepen,
en haalde duizende snakerijen uit, totdat een wenk van Olga hem
tot rust bracht. Egon daarentegen ontging geen toon; hij zag
of hoorde niets van al wat er om heen heen gebeurde. Hij zat
steeds aan de voeten der gravin; het schoone hoofd leunde peinzend
op de knie der moeder; de groote, donkere oogen dwaalden van
den eeuen speler naar den anderen; de lippen waren half geopend,
alsof zij de klanken wilden indrinken, en op de wangen brandde
de gloeiende blos eener hevige aandoening.
De hofmeester van den jongen graaf wandelde inmiddels met
lichten tred buiten op het terras heen en weder; zijn schaduw viel
van tijd tot tijd op den drempel en zijne tengere gestalte scheen
onbelichaamd, bijna als een geestverschijning, half verlicht door
de vlam der kaars. Zijn blik rustte bewonderend op de vrouwen
gestalte, die, op de rustbank uitgestrekt, in hare doorzichtige
bleekheid, gehuld in witte kleederen, meer een zalige geest dan
een aardsche gedaante geleek.
„En een man kan zulk een vrouw verlaten, om wezens het hof
te maken, die niet waard zijn deze schoonheid de schoenriem te
ontbinden!" was het gewone slot zijner gedachten.