HELDERSCHE EN MEI WEÜIEPER COURANT. 1877. N°.12. Zondag 28 Januarij. Jaargang 35. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. Binnenland. s> EEN VREESELIJK MASKER. „W ij h n 1 d i g e n li e t jf o e d e." Ver»chijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonnementiprijs per kwartaal1.80. franeo per poat - 1.65. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: MOLENPLEIN N°. 163. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of rignetten worden naar plaatsruimte berekend. Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost«Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur. HELDER en NIEUWEDIEP, 27 Januarij. Ondanks den knetterenden regen en de hevige storm vlagen, die Donderdag avond jl. ons het barre van 't wintersaizoen deden gevoelen, was de zaal van Musis Sacrum gevuld met een talrijk auditorium, leden en geïntroduceerden van het Muziekkorps der Artillerie Schutterij alhier. En geen wonder, het programma was te uitlokkend en het optreden van eene jonge dame, die zich eene plaats in de artisten-wereld wil veroveren, het optreden van onze plaats- genooten, de heeren Egbers, Craner en het welgekozen programma, alles deed de verwachting spannen. Ontegen zeggelijk was mejufvrouw H. van Duijm, van Rotterdam, het point de mire van den genotrijken avond en werkelijk de groote moeijelijkheden, de eigenaardige schroomvalligheid van een eerste optreden heeft de jonge artiste met succès overwonnen. Mejufvrouw van Duijm bezit een prachtige sopraanstem, die door aanhoudende oefening en vlijtige studie tot eene hooge trap van volmaaktheid zal komen. Het timbre harer stem is rond en vol en streelt het oor, ook in de hoogere toonen. Hare voordragt is bevallig en getuigt van méthode en van de goede leiding, die zij van haren meester, den heer Seiffert, geniet. Haar welgekozen programma heeft zij met succès gezongen, geen wonder dus dat zij de eer der terugroeping genoot en toen de aanwezigen op een extra nommer vergastte. Het trio van de heeren Egbers, Craner en met smaak voorgedragen, voldeed mede bij uitstek en gaf een blijk van de degelijke muziekale ontwikkeling dezer drie heeren. Ook het duo voor bugle-alt en piano, voorgedragen door twee werkende leden van het Muziekkorps, was zeer verdienstelijk. Het tweede gedeelte van het programma, geopend door een DOOS E. M. VACANO. (Ver vol ff.) Zij begon weer luidkeels te lachen. „Wat is dat heerlijk, en hoe prachtig klinkt het, door een wildvreemden heer zoo maar kortweg Fanny genoemd te worden, zonder dat het onfatsoenlijk is....Wie mij dat gezegd? Mijn God, aUe „Uw vader?" „Mijn vader? Neen. Die geeft mij nooit vermaningen. Die gaat als een goed kameraad met mij om.... hij is namelijk generaal geweest en heel opgeruimd van humeur. Hij houdt van alles wat flink en vrij is. Er komen bijna niets dan oude militairen bij ons aan huis op de avonden dat wij menschen zien. Mij noemt papa zijn KrisjeDie goede vermaningen heb ik allen van mevrouw Latour, en, vóór zij er was, van de hoogwaardige jonk vrouwen in het klooster Bacré Coeur. Het fraaiste van alles is ondertusschen, 'dat wij, schoolmeisjes, nooit een woord geloofd hebben van al wat ze ons zeiden." „Wat! Geen woord van al die schoone lessen?" riep Edmond met grappig voorgewende verbazing. „Natuurlijk niet, want zij lazen ze zelf in de boeken, en daar zij zoo onvoorzichtig waren, ons op een keer toe te voegen, dat we konden liegen alsof 't gedrukt stond, zoo...." „Ik begrijp die logica. Zoo kwam het, dat gij de vrome zusters nooit hebt willen gelooven." „Natuurlijk niet! We zouden er heel wat mee te doen gehad hebben! Wij hadden dan nooit met elkaar kunnen praten, nooit gedichten kunnen maken, nooit brieven mogen schrijven, behalve naar huis." „Dus hebt ge verzen gemaakt?" „O, dat deden wij allen!" zei Fanny trotsch. En nog trotscher voegde zij er bij: „Ik het meest van allen." „Zoo, en op wien?" vroeg Edmond, die zich nu geheel overgaf aan de betoovering van die heldere, lieve stem, aan de eenvoudige gratie van het aanminnige schepseltje. Welk een bedwelmend genot was het voor hem, haar te hooren en te zien! Wat maakte hem het hart zoo week en zoo zalig als zij sprak? „En op wien?" herhaalde hij. „Op wien!" sprak zij ietwat minachtend. „Op wien maakt men dan wel gedichten? Op de heeren die ons bevielen!" „En wie beviel u dan wel?" „Wie? Nu, de pastoor, de tuinbaas, de neef van Amalia Droll- hof, die zulk een keurige uniform droeg, de teekenmeesterdaar waren er zelfs, die den groenteman interessant vonden." „En op al die heeren werden verzen gemaakt?" „Op allen." „Ook op den groenteman?" „Ook op den groenteman. Bij hem kon men juist zijn mooiste beelden te pas brengen: van de lente, de bloesems, het loof....." „Wat spijt het mij, dat ik ook niet eens het instituut bezocht heb." „Waarom?!' „Ik zou u zeker ook bevallen zijn u allen. „Waarschijnlijk wel!" lachte zij. flinke marche militaire, gecomponeerd door onzen plaats genoot, den heer L. A. Schouten (artist van het muziekkorps der Marine), werd door den componist gedirigeerd en door het korps met aplomb en waardigheid ten gehoore gebragt. De heer Craner speelde zijn violoncel-solo met gevoel en zijne voordragt liet duidelijk hooren, dat hij ook op dit instrument een meester is. Het daverend applaus, dat op elk nommer van het programma volgde, was zeker een duidelijk teeken van dankbaarheid voor het genotene van de zijde der aanwezigen. Wij eindigen dit verslag na onzen dank betuigd en hulde gebragt te hebben aan het bestuur en den kapelmeester van het Muziekkorps, aan de wer kende leden die zich flink van hunne taak gekweten hebben, aan de heeren solisten en niet het minst aan de lieve sopraan, mejufvrouw van Duijm, die wij bij deze gelegenheid een verder succès in de door haar gekozen carrière toewenschen en haar tevens een hartelijk a revoir toeroepen. Gisteren avond werd in het lokaal Tivoli de gewone wintervergadering gehouden van het plaatselijk departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Na de mede- deelingen des voorzitters, omtrent aangelegenheden in de notulen der vorige vergadering aangestipt, werden benoemd tot leden der commissie, belast met het onderzoek naar en het uitbrengen van een verslag over aangewezen personen, die zich door edelmoedige bedrijven onderscheiden hebben, de heeren T. A. de Carpentier, A. Vos Rz. en T. Mooij. Er werd ter tafel gebragt en gelezen een verslag omtrent den toestand, het onderwijs, enz. der Industrieschool, over het vorige wintersaizoen. Dit verslag luidde zeer gunstig. Tot leden van 't bestuur dier inrigting werden gekozen de heeren J. T. Tinkelenberg en W. Pb. de Kruijff. In de plaats van wijlen de heeren J. Heeres en J. Lammers werden gekozen tot leden der commissie voor Volks voordragten de heeren H. J. Helderman en N. A. A. Berghuijs. Aan de Floralia-commissie werd met eenparige stemmen een som van f 25 uit de departe- „En thans?" Zij begon eensklaps weer te blozen en zag hem door de ope ningen in haar masker gebelgd aan. Er kwam over dit naïve gemoed een zeker vluchtig, instinctmatig gevoel, dat in de stem van den jongen graaf te veel warmte, te veel aandrang las. „Thanssprak zij zachtkens en wierp haar kopje in den nek, „thansthans vertel ik u niets meer. Gij blijft maar altijd vragen en ik ben dom genoeg u te antwoorden. Ik moet van het bal masqué goed gebruik maken. Vertel gij mij nu eens iets van u." „Van mij? Zoudt ge daar dan belang in stellen?" „O zekerEn heel veel ooksprak zij haastig, ter.wijl zij haar kleine handen op haar waaier samenvouwde en hem roet haar lichte bruine gazellen-oogen vertrouwelijk aauzag. „Ik moet toch immers wat te vertellen hebben als ik thuis komMevrouw Latour zal mij van alles vragen.... En dan ook.... Ik zou graag alles van u willen weten. Zijn wij niet goede vrienden? Ilebt gij me niet in bescherming genomen? Vertel dan toch. Ik.... ik zou graag aan u kunnen denken. En ik moet ook weten, hoe gij heet." Zijne hand rustte op de hare en zijn oog verloor zich in haar blik. „Dat is spoedig verteld," sprak hij zacht, volkomen bedaard. „Ik heet graaf Edmond Nespar. En ik heb geen ouders meer. Ik ben zeer rijk. Ik heb een onderwijzer uit den geestelijken stand gehad, die mij het geloof leerde. Maar ik ben van nature nooit recht geloovig geweest. Ik heb altijd vroolijk geleefd, en ik was dikwijls verliefd. Maar hoe het is, als men iemand zoo innig gaarne bij zich heeft, dat gevoel ik eerst op dit oogenblik. Want de vrouwen, die ik tot dusver om mij heen had, hadden allen roode chignons, en het rood, dat niet meer op haar voorhoofd zetelde, verfde een vinger dik haar wangen." Zij trok hare hand uit de zijne terug. Niet heftig, maar zacht, en behoedzaam. Hij ging voort, dicht naar haar toe gebogen, en hij sprak onwillekeurig als een kind tot een kind. „Ik heb ook een vriend. Hij is priester in een klein afgelegen gehuchtje en heet pater Benignus. En thans ben ik hier in de stad om er den winter door te brengen. Ik heb in mijn leven maar één gelukkigen tijd gehad en dat was in Italië. Daar schijnt de zon met zoo'n prachtigen gloed op de ruischende bladeren, waartusschen zich groote roode bloemen verschuilen Vandaag echter komt mij dit huis, deze stad nog veel schooner voor dan Italië, omdat gij er zyt, omdat ik u leerde kennen." Zij had opmerkzaam, aandachtig toegeluisterd. Toen hij nu zweeg, scheen zij als uit een droom te ontwaken. Een spottend lachje krulde hare lippen en liet even hare paarl- witte, fijne tanden zien. „Gij kent mij toch niet! Maar ik ken u thans." „Zal ik u nooit wederzien?" „Wederzien....," sprak zij aarzelend voor zich heen. „Gevoelt ge dan niet, dat ik u moet wederzien?" riep hij onstuimig, in vervoering. „Dat ikdat ik u liefheb?" Daarbij greep hij weer hare hand. Zij lachte. „Als dat mevrouw Latour eens hooren konschertste ze vroolijk. „Ach, laat die mevrouw Latour nu eens met vrede, en luister naar mij! Ik zal u waarachtig niets kwaads zeggen, Fanny!" ging hij haastig, opgewonden, uit het diepst van zyn ziel sprekend, mentale kas toegestaan. Op voorstel van 't bestuur der Spaarbank werd eene wijziging gebragt in 't reglement voor die inrigting, wat betreft de belegging der gelden. Een brief van 't departement KoogZaandijk, houdende verzoek om ondersteuning van 't voorstel, bij het hoofdbestuur ingediend, om onverwijld ter zake van 't ingediend wets ontwerp op het lager onderwijs eene algemeene vergadering der Maatschappij te beleggen, werd, nadat daaromtrent de zienswijze van het hoofdbestuur was vernomen, aangenomen voor kennisgeving. Algemeen was men van oordeel, dat de Maatschappij bij herhaling en wel zoo duidelijk hare denkbeelden over de hoofdbeginselen der bestaande onderwijswet en over de meest wenschelijke wijzigingen in het openbaar heeft uitgesproken, dat eene buitengewone vergadering, uitsluitend voor dit doel, niet noodig werd geacht. Maandag a. s. zal op 's Rijks Marinewerf alhier, met militaire honneurs, de Militaire Willemsorde worden uit gereikt aan den luit. ter zee 1ste kl. Schippers. In hunne gewone maandelijksche bijeenkomst ver rasten gisteren avond de leden van de alhier gevestigde Vereeniging het «Metalen Kruis» den heer M. W. Ruijgh, die tien jaren waardiglijk het presidentschap der Veree- niging vervulde, met een sierlijk geschenk, bestaande in een fraaijen leuningstoel. De heer Ruijgh was zeer ge voelig voor dit huldeblijk en bedankte zijne voormalige wapenbroeders, met eene gepaste toespraak, voor hun blijk van belangstelling en achting. De avond werd, zoo als het aan die grijze krijgers voegt, in gepaste vrolijk heid doorgebragt: menige feestdronk werd er gebragt aan het welzijn van vaderland en Koning en men ging uiteen met den welgemeenden wensch, dat de geachte president nog jaren lang zijn nieuwen presidialen zetel in deze Ver eeniging in gezondheid moge innemen. H. M. de Koningin en Z. K. H. Prins Alexander hebben jl. Donderdag avond de lijkdienst bijgcwoopfl, voort. „Gij zijl een meisje en ge zijt vrij! Uw vader is een braaf man. En ge hebt nog geen verloofde?" „Neen," sprak zij lachend, „een verloofde heb ik niet!" „Nu en ik, ik ben vrij, rijk, jong, en voor zoover ik weet een eerlijk man. En ik heb u liefgekregenO, keer u niet van mij af! Waarom zou ik u dus niet mogen wederzien, waarom zoudt ge mij uw gelaat niet willen toonen? Mag ik u niet terugzien?" „Misschien wel. Geef me uw adres op. Wellicht kan ik het van papa gedaan krijgen en schrijf het u onder uw naam poste restante. Doch ge moet mij één ding beloven op uw woord van eer. Het is nu reeds elf uur. (Zy had een klein, met brillanten bezet horloge, dat als een lichtstraal fonkelde, te voorschijn gehaald.) Ik moet mevrouw Latour opzoeken en met haar huiswaarts rijden. Beloof mij, dat ge hier nog een kwartier zult blijven zitten, dat gij mij niet zult volgen, dat gij hier afscheid van mij neemt. Belooft ge iny dat? Op uw woord van eer?" „Alles, Fanny. Doch nu moet gij me twee dingen beloven: dat ik u zal wederzien...." Zij glimlachte weder, reikte hem open en rond haar handje en zeide schielijk, beslist: „Ja, dat beloof ik u, op mijn eer! Wat nog meer?" „En dat ge mij uw gelaat toont." Hij dacht dat ze zich daartegen zou verzetten. Doch zij maakte haar masker los en zag hem aan. Eene onbeschrijfelijke zaligheid vervulde zijn hart. Hij aan schouwde het gelaat van een engel. Zoo open, zoo trouw, zoo blozend van kinderlijke blijmoedigheid en vreugde, en nauwe lijks achttien jaar lang konden die bekoorlijke lippen het leven toegelachen hebben. Doch toen hij opstond trad zij terug en stond ze reeds in de deur der loge. Hunne oogen waren op elkaar gevestigd. Hij was als bedwelmd door haar lieftalligheid. Zij sloeg langzaam het oog neer. „O, blijf! Blijf nog!" smeekte hij, buiten zichzelf. „Neen mijnheer!" sprak het bekoorlijke wezen, fier en ernstig te midden van haar vroolijke scherts„Nu moogt ge niet meer zoo familiaar zijn, dat zou geen pas geven, omdat ge mijn gezicht gezien hebt en ik geen masker meer voor u ben. Mijne belofte zal ik houden; wij zullen elkaar terugzien. Houd nu echter vóór alles de uwe en volg mij niet. Goeden nacht!" Bij die woorden plaatste zij het masker weer voor haar gelaat en lichtte de portière der loge op. Daarop wendde zij zich. echter weder om, terwijl hij hare hand greep en aan zijne lippen drukte, en zeide aarzelend, maar toch weder met de oude, vroolijke klank in den toon harer slem„En nog iets, mijnheer. Ik zou u niet graag iets willen wijs maken: Ik heet niet Fanny, maar Christine. Hoort ge?" Daarop verdween zij. Hij volgde haar niet. Hij greep de portière met eenigszins bevende hand en hield de gordijnen dicht, om den aandrang van zijn hart te weerstaan. Hij sloot de oogen; wat viel er nu nog te zien om hem heen? En hij hoorde nog lang den echo vun haar J lieve stem, die duizendvoud in zijn hart weerklonk. Daarna opende hij de oogen als iemand die uit een langen, benauwden droom ontwaakt; alles om hem heen was nog als voor een uur geleden: de lichten, bet gewoel en de maskers. En hij alleen was een andere geworden! 1 Hij beminde. (Slot volgt.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1877 | | pagina 1