Buitenland.
plaats binnen de wallen verkieslijker, om 't gevaar van
overstrooming. De burgemeester zeide, dat sedert de nieuwe
Dronther dijk voltooid was, er geen vrees voor overstrooming
kon bestaan. Het raadslid nam de vrijheid daaraan te
twijfelen en gewaagde van geruchten omtrent mindere
deugdelijkheid van dien dijk. De burgemeester verklaarde,
dat hij daaromtrent volkomen gerust was en zich daar
achter gerust te slapen wilde leggen. Er werd conform
het voorstel besloten. Twaalf uur daarna liet de burgemeester
de bevolking wekken, omdat het water zoo hoog stond en
nog een paar uur later was de kostelijke en kostbare dijk
over zijner lengte bezweken.
Omtrent het vergaan van 't Koudumscli stoombootje
Willem III op het Fluessenmeer worden nog enkele bijzon
derheden vernomen. Het aantal passagiers was onbekend
de kaartjes zouden onderweg worden afgegeven. Een pas
sagier voor Koudum heeft te Sneek geweigerd mede te
gaan wegens het gevaar van den storm op 't meer. Te
Heeg was reeds een der raampjes gebroken, doch men
heeft de waarschuwingen in den wind geslagen. Bij het
zwenken in den Koudummerhoek was de schroef stuk,
brak het roer en stroomde het water de glazen binnen.
Men redde zich zooveel mogelijk op het dek, bleef daar
den nacht door tot knieën of heupen in 't water staan, en
twistte om de weinige plaats op den stoomketel. Een
matroos liep onophoudelijk op het dek heen en weer en
bleef zoodoende ongedeerd. Er zijn nu reeds 17 lijken
aangevoerd. De geredden zijn gelukkig allen in 't leven
behouden.
Jl. Donderdag avond gaf de 74jarige tooneelspeler,
de heer J. J. Stoete, bij gelegenheid van zijne 61jarige
tooneeldienst eene benefice-voorstelling te Groningen, be
staande in 'De Schoonvaderof de man van den blaauwen
brief,» oorspronkelijk blijspel in 3 bedrijven, door Hubertus
Jansen, gevolgd door As Avonds in den maneschijnklucht
spel met zang in één bedrijf. Bij het opgaan van de gordijn
werd hij door fanfares van het orchest begroet, terwijl van
de zijde des publieks levendige bijvalsbetuigingen den
jubilaris ten deel vielen. Zigtbaar geroerd bedankte hij
voor de onderscheiding hem dezen avond bewezen. Hij kon
niets anders wenschen dan dat ook het publiek een levens-
lustigen ouderdom als hij mogt smaken. Hierna werd het
eerste stuk opgevoerd, een stuk, dat zeer onderhoudend is
en geestig geschreven. De titelrol werd door den jubilaris
vervuld en waarlijk, men zag hem dien avond nog in zijne
volle kracht.
In den Westerpolder zoo meldt men uit het
Noorden zijn de nood en ellende onbeschrijfelijk; tal
van huizen zijn weggeslagen; veel vee is verdronkenmen
weet thans, dat er 16 personen, 14 te Vierhuizen en 2 te
Houtkamp, zijn omgekomen; de materiële schade is nog
niet te begrooten.
Uit Huisingo wordt gemeld:
«De Eemspolder is weder bijna droog; een groot gedeelte,
met kool bezaaid, komt weder boven en de plant schijnt
nog niet dood te wezen. Men zegt, dat de reparatiekosten
van den dijk wel de helft zullen beloopen van 't geen hij
gekost heeft. Kort bij den Eemspolder is jl. Zaturdag op
een stuk hout komen aandrijven een man, die daarop elf
uren heeft doorgebragt; hij was meer dood dan levend;
doch door geneeskundige hulp inogt men gelukkig slagen
de levensgeesten weder op te wekken.»
Magazijn op Spitsbergen. Voor eenigen tijd
deelden de nieuwsbladen het berigt mede, dat het door
professor Nordenskjold op Spitsbergen achtergelaten magazijn
van levensmiddelen, ten behoeve van in nood verkeerende
zeelieden, door Noorweegsche visschers geheel uitgeplunderd
was. Uit een ingesteld regterlijk onderzoek is de waarheid
daarvan volkomen bevestigd. Noorweegsche schippers en
matrozen hebben dat magazijn in de laatste jaren systema
tisch van alles beroofd, zoodat er bijna niets van over is
gebleven en het niet meer aan het menschlievend doel kan
beantwoorden, waarvoor het opgerigt werd. Die zaak
heeft in Noorwegen een pijnlijken indruk te weeg gebragt
en de nieuwsbladen dringen er op aan, dat de Noorweeg
sche regering dat magazijn zal vernieuwen en wederom
van proviand zal voorzien.
Professor Nordenskjold hoopt wederom in 1878 met de
leiding eener nieuwe expeditie belast te worden, om de
Siberische Zee tusschen Jenisei en de Behringstraat te
onderzoeken. De terugreis zal rondom Azië door het Suez-
kanaal genomen worden.
De Shawl. Het symbool der vrouw behoorde
eigenlijk de shawl te zijn. Dit kleedingstuk wordt op de
gansche aarde gedragen, en wel van de Koningin af tot
de nederige vrouw toe. In het eene land hangt de shawl
over het hoofd, in een ander rust het op de schouders en
valt van daar in sierlijke plooijen neer; elders weder wordt
hij als een gordel om de heupen gewonden of als een rok
om het ligchaam geslagen; enz.
Zoo is het sedert duizenden van jaren geweest. Wanneer
thans een Oostersche vorst een Europeeschen geschenken
aanbiedt, dan bevinden zich daaronder shawls, juist als in
de dagen der Pharao's, gelijk men nog tegenwoordig aan
de afbeeldingen in de Egyptische graven zien kan. De
kostbaarste shawls komen niet alleen uit Kashemir, uit den
wol der geiten bewerkt, maar ook uit Bokhara, waar zij
geweven worden uit de haren van kameelen. Eenige zulke
shawls komen ten verkoop op de markten aar. de Russische
grenzen en worden daar per stuk met f 18000 tot f36000
betaald. Dat is een hooge prijs. Maar hoeveel zorgen en
hoeveel geduld zijn ook niet noodig, alvorens zulk een shawl
gereed is? In Bokhara wordt de kameel, terwijl het fijne
zachte haar aan zijn buik groeit, niet alleen met bijzonder
voeder gevoed, maar het dier wordt ook verder met de
grootste zorg behandeldmen verliest het bijna geen
oogenblik uit het oog. Het fijne haar wordt zoo zorgvuldig
afgesneden, dat geen enkel haartje verloren gaat, en wordt
dan angstig bewaard, tot men zóóveel bijeengezameld heeft,
dat het lot garen gesponnen kan worden, hetwelk in zacht
heid zijns gelijken niet heeft. Aan dit garen geeft men
de verschillende glansrijke, veel bewonderde kleuren, die
onze Europeesche scheikundigen even weinig weten na te
bootsen als het Chineesche lak. Men weeft dit garen in
19 centimeter breedë strepen naar overoude patronen, die
wij evenmin in staat zijn na te volgen.
Deze strepen worden ten slotte zóó handig aan elkander
gezet, dat geen Europeesch oog de plaats waar zij gehecht
zijn vermag te ontdekken.
Veepest. Weinige dagen geleden deed de alarm
kreet zich hooren, dat de geduchte veepest naderende was
en zich op nog slechts geringen afstand reeds vertoond
had. Bij zulk eene gelegenheid worden gewoonlijk de
handen uit den mouw gestoken, en alles in 't werk gesteld
om, zoo mogelijk, den gevreesden gast buiten onze grens
palen te houden. Zijn bezoek toch is voor ons land een
ware rampreeds menigmaal moesten wij dat ondervinden.
De veepest heeft een veel oudere geschiedenis dan men
gemeenlijk denkt; tot ver in de oudheid strekt zij zich uit,
hoewel daar hare sporen zeer vaag en onbestemd zijn.
Eerst na het begin van de 18de eeuw bestaan naauwkeurige
berigten. In 1714 heerschte de veepest in Piëmont en
vernielde er bijna den geheelen veestapel; van daar be
reikte zij over Frankrijk ons land, 't welk meer dan
100,000 stuks vee verlooi*. In de jaren 1772 tot 1776
verloor ons land nogmaals bijna zijn ganschen veestapel;
van 1745 tot 1801 leed Duitschland zeer onder deze
bezoeking, en verder ook in de jaren 1805, 1809, 1813 en
18141816. De ziekte verspreidde zich vooral door het
slagtvee, dat destijds de legers in de verschillende landen
volgde.
De bakermat van de veepest is te vinden in de Steppen-
landen in het zuidoosten van Rusland en de aangrenzende
Aziatische provinciën. Alleen bij het vee dat daar op de
Steppen leeft, ontstaat de ziekte evenwel nooit in enkele
gevallen, maar altijd epidemisch. Gewoonlijk echter krijgt
de epidemie daar nooit zulk een kwaadaardig karakter als
in de landen waar de ziekte zich slechts door besmetting
vertoont.
Hoe de ziekte ontstaat is daarom voor ons van minder
belang dan haar besmettelijk karakter. Zij bereikt de
westelijke landen door invoering van steppenvee of door
eene reeks van besmettingen. Langs laatstgenoemden weg
ontstond ze vroeger altijd, maar sedert het leggen van
spoorwegen komt de regtstreeksche besmetting veel voor,
zonder dat de ziekte zich eerst in naburige landen open
baart. Dit bleek o. a. bij de veepest, welke in 1859 in
Silezië en Bohemen uitbrak.
Berigten uit Atsjin.
Blijkens een bij het departement van Koloniën ontvangen
telegram van den gouverneur-generaal van Ned.-Indië, is
den 29 Jan. het volgende uit Kotta Radja berigt:
«Den 26 Jan. debarkeerde eene kolonne te Koerong-
Raja en eene te Kwala-Loe. Beide punten werden
zonder tegenstand bezet. Laatstbedoelde kolonne, onder
bevel van den kolonel van der Heijden, betrok een half
uur landwaarts in liet bivak. Het omliggend gebied werd
verkend, en de kampong Laminga sterk bezet gevonden.
Te Koerong-Raja werd geen punt gevonden, geschikt
voor eene vestiging, welke aan het doel beantwoordde.
Den 27 Jan. werd voortgegaan met het debarkement
bij Kwala-Doe van de overige infanterie, artillerie, vivres
en ammunitie. Dit debarkement ging, door de sterke
branding, met veel bezwaar gepaard.
De te Koerong-Raja gedebarkeerde kolonne rukte des
namiddags op langs de Ladoeng om zich met de andere
kolonne te vereenïgen. Door deze laatste werd het terrein
verder verkend; bij die verkenning sneuvelde 1 man en
werden 5 gewond.»
Bij voornoemd departement is dd. 31 Jan. het volgende
telegram ontvangen:
«De bij Koerong-Raja gedebarkeerde kolonne trok,
zonder tegenstand te ondervinden, over het gebergte, dat
tusschen genoemden riviermond en Kwala Loe tot aan zee
uitloopt, en vereenigde zich in den morgen van 28 Jan.
met de kolonne van kolonel van der Heyden. De reeds
bij den vijand ontstane paniek werd daardoor aanmerkelijk
vermeerderd. Geheel Laminga werd den 29 Jan. verlaten
gevonden en daarop bezet. Den 30 werd opgerukt naar
Lambada, de voornaamste versterking van Toekoe Paija,
waar vroeger het 8ste bataillon het hoofd stootte. Deze
versterking werd na hevigen tegenstand genomen en bezet,
waarbij 12 stukken geschut veroverd werden. Van onze
zijde telde men 4 gesneuvelden en 10 gewonden. De
gezondheidstoestand was gunstig.»
Verslag der verrigtingen van Zr. Ms. zeemagt in de,wateren
van Atsjinvervolg.
De Bandjermasin, den 8 Oct. door de Suratte-passage naar de
westkust stoomende, kwam dienzelfden dag ter reede van Kloewang
aan, bezocht vervolgens Telokk-Gloempang, Pattij, Rigah, alsook
de Riouw- en Amboina-baai, en gaf den 21 Oct. de dienst aan
de Sambas over. Na te Poeloe-Bras steenkolen te hebben inge
nomen, vertrok eerstgenoemd stoomschip met depcches naar de
oostkust, om daarna weder zijne station op de westkust te betrekken,
alwaar het tot 8 Nov. bleef zonder iets bijzonders te hebben kunnen
signaleren.
De Sambas bezocht, na den 15 Oct. te zijn teruggekomen van
een togt naar de Riouw-baui, den 21 Oct. Kloewang en loste
aldaar de Bandjermasin af.
Vervolgens werden de Riouw-, Amboina-, en Sedoh-baaijen
onderzocht. De Amboina-baai binnenstoomende, tornde dit schip
op tegen een van rottan gevlochten kabel, ter dikte van 8 cM. en
lang 1240 meters, welke op ongeveer mijl uit den wal was ge
spannen van den eenen kant der baai tot den anderen.
Deze kabel werd binnenboord gehaald, zonder dat zulks eenigen
indruk op de gemoederen der kampong-rbewoners teweegbragt, die
kalm op het strand bleven toekijken. Na den 29 Oct. de dienst
te hebben overgegeven aan de Bandjermasin, vertrok de Sambas
nog. dienzelfden dag naar de reede Atsjin.
Station Noordkust. De Citadel van Antwerpen deed de dienst
als wacht- en 'depotschip ter reede Pedir en zond van tijd lot tijd
des nachts gewapende sloepen bewesten Kwala-Batoe, ten einde
uit deze rivier het vervoer vuu levensmiddelen om de west te
belettendoch aldaar werd niets bijzonders waargenomen.
Nadat de Sumatra den 14 Oct. na geëindigde reparatie van Singapore
was teruggekomen, vertrok die stoomer den 16 Oct. naar Groot-
Atsjin, om vervolgens dc Palembang in de Kraeng-Rijah-baai af
te lossen. Op een kruistogt om de oost werden Passangan, Kloem-
pang-Doea en Telok-Samawé aangedaan.
Op laatstgenoemde plaats werd een bezoek aan boord gebragt
door ïoekoe Soengei Raija, den kooper van het verbrande Engelsche
koopvaardijschip Sea Chief.
Te Kloempaug-Doea gaf de aan boord komende Kranie Mandarsab
te kennen, dat de Vorst Toekoe Bintara Kambangan Istia-Moeda
voornemens was zijn land aan het Nederlandsche gouvernement aan
te bieden tegen eene vaste bezoldiging, om (zooals de Kranie zich
uitliet) zich te ontdoen van alle moeite en beslommeringen.
Het aanbod zou schriftelijk pluats hebben.
Aan eenige vaartuigen, varende onder Engelsche vlag, werd de
blokkade aangezegd; eenige praauwen werden gevisiteerd; welk
onderzoek niets bijzonders opleverde.
De Riouw werd in het begin van de maaud Oct. naar de Kraeng-
Rijah-baai gedirigeerd ter tijdelijke aflossing van hel aldaar ge
stationeerde stoomschip.
Na terugkomst ter reede Pedir vertrok deze stoomer den 13
October naar Passangan, ten einde eene zending, den controleur
van Ileuckelum opgedragen, te effectueren, om daarna het gedeelte
der kust, gelegen tusschen Endjoeng en Oedjoeng-Raija te bekruisen.
Te Tringading bragt de Panglima Nja Hassan een bezoek apn
boord en bood eenige vcrverschingen aan en verzocht weder eene
nederzetting; tevens werd door hem de mededeeling gedaan, dat
Murdoe gaarne de vlag zou willen aannemen.
De blokkade werd zoo streng mogelijk gehandhaafd, de visch-
vangst belet en aan verschillende vaartuigen de blokkade aangezegd.
De Aart van Nes deed gedurende een groot gedeelte van de
maand Oct. dienst voor de gesloten havens van Gigheu, ten einde
zooveel mogelijk den handel, alsmede de vischvangst, te beletten.
Hiertoe werdeu des nachts gewapende sloepen langs den wal
gezonden.
Eene praauw met rijst geladen, werd bij het invaren van Kwala-
Baeroeng vermeesterd zonder dat de in beslagneming door het
daarbij tegenwoordig zijnde gewapende volk belet werd. Later
werd die praauw om politieke redenen weder vrij gegeven. Nog
eene andere praauw, onder Nederlandsche vlag, doch niet voorzien
van een deugdelijken pas, werd aangehouden en opgebragt.
De Palembang deed gedurende de maand Oct. dienst in het
westelijk gedeelte van de station, welke daardoor nimmer onbe
waakt bleef; bij Batoeh-Poetih werden driemalen praauwen, met
rijst beladen, ontmoet, eu daar er geen twijfel overbleef, dat die
lading werkelijk bestemd was voor den vijand, werden die
praauwen vernield.
Driemalen werd naar Poeloe-Way gestoomd, doch van praauwen-
vaart aldaar werd niets ontdekt.
Benoemingen, enz.
De luits. ter zee 1ste kl. H. A. Sirks. D. A. Dittlof Tjassens
cn dc otf. van gez. 1ste kl. D. Matak Eontein, laatst behoord
hebbende tot het eskader in Oost-Indië, en de off. van gez. 2de kl.
W. Schutte, laatst behoord hebbende tot de zeemagt in West-
Indic, en vandaar respectivelijk den 20, 27, 19 en 27 Jan. jl.
teruggekeerd, zijn met die data op non-activiteit gesteld.
De luit. ter zee 1ste kl. C. L. van Woelderen wordt op zijn
verzoek, met 10 Feb., eervol uit de zeedienst ontslagen, en wordt
met ingang van den llden bevorderd tot luit. ter zee 1ste kl., de
luit. ter zee 2de kl. J. A. Willink Ketjen.
De luit. ter zee 2de kl. C. J. Damme, dienende aan boord van
het wachtschip te Hellevoetsluis, wordt met den 1 Maart over
geplaatst in de rol van dat alhier.
STATEN-GEiVERAAL.
Tweede Kamer*
Zitting van Maandag 5 Februarij. De Kamer heeft hare
werkzaamheden hervat. Behalve de reeds bekende wetsontwerpen
is ingekomen een ontwerp tot vervanging van de koperen door
bronzen pasmunt (stukken van 1 en cent).
Frankrijk.
Talloos zijn te Parijs de fabrikanten van pommades
en watertjes, welke den groei van 't haar op kale hoofden
bevorderen zullen en baarden verwekken moetensommigen
hunner hebben met hunne onschuldige elixer's een groot
vermogen vergaard, zonder ook maar één haartje te voor
schijn getooverd te hebben uit de gladde huid hunner
cliëntenals voorbeeld zij hier o. a. aangehaald de bekende
tot chemicus bevorderde haar-artist 'Lob.» 't Is onge
looflijk wat er gebruikt wordt van dergelijke kwakzalverijen,
van welke de kappers en parfumeurs geheele sorteringen
in voorraad hebben; ieder oogenblik wordt een nieuw,
ditmaal bepaald onfeilbaar middel aangekondigd en vindt
ook, ten minste in den eersten tijd, talrijke nemers. Doch
dit alles is bekend, 't zijn feiten, die zich niet alleen te
Parijs, maar in alle groote steden herhalen; wat echter
iets nieuws is onder de zon, dat is een kosthuis en herstellings
oord voorkaalkoppen.
Onlangs werd in Parijsche bladen de trom geroerd over
de vermeende ontdekking van 't zoo lang gezochte middel
tot haarteelt, zullende zijn: petroleum; wie had kunnen
denken, dat er zulk een weldadige eigenschap school in
den beruchten brandstichter Eene menigte van Zoogenaamde
gelukte proeven bij mensch en dier, met dèn noodigen
ophef rondgebazuind, heeft het geloof in 't nieuwe wonder
middel in ruimen kring ingang doen vinden. Ongelukkig
is de aanwending minder aangenaam voor de reukzenuwen
en de lucht er van niet ligt te verdrijven; hij, die zich dus
aan de petroleumkuur onderwerpt, veroordeelt zich voor
den duur er van tot algeheele afzondering, daar hij ge
dwongen is eiken omgang met maag en vriend te mijden.
Op dit beletsel speculerend heeft nu de eigenaar van
een uitgestrekt landgoed op de boschrijke hoogten van
Meudon een toevlugtsoord geopend voor de vrijwillige
bannelingen, die er bij den geïmpro viseerden chemicus
zooveel mogelijk reukelooze petroleum zullen vinden. Voorts
geoefende bedienden voor de dikwerf terugkeerende operatie,
eene goede tafel, bladen, billart, speeltafels, kegelbaan en