HELDERSCHE
EN NIEUWED1EPER COURANT.
1877. N°. 41.
Vrijdag 6 April.
Jaargang35.
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
Binnenland.
„Wij huldigen
het goede."
Verichijnt Dingidag, Donderdag en Zatnrdag namiddag.
ibonnementipriji per kwartaal 1.30.
franco per poat - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Baren: MOLENPLEIN N°. 163.
Cent»,
Prijs der A d ver te n tien: Van 14 regel»
elke regel meer 15 Cent».
Groote letter» of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Blken Donderdag vertrekt de mail naar
Oost-Indlë. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUWEDIEP, 5 April.
Het schroefstoomschip Batavia deed gisteren een proef-
togt in het Marsdiep. De machines voldeden nu, zoowel
als op den overtogt van Amsterdam naar hier, zeer goed.
In de jl. Zaturdag te 's Hage gehouden vergadering
van de Bouwmaatschappij «Scheveningen» (Oranje Hótel)
is benoemd tot nieuwen directeur de heer P. H. Verberne,
die in de twee vorige jaren als administrateur der maat
schappij de bewijzen van een goed administratief beheer
had geleverd. Onder dezen is aan den heer Jacob, als
maïtre d'Hotel uitsluitend de zorg over de dienst in het
hótel opgedragen.
Met uitbreiding van een koninklijk besluit van 1870,
is door Z. M. nader bepaald: dat geneeskundige hulp en
geneesmiddelen op de plaatsen, waar officieren van gezond
heid der zeemagt geplaatst zijn en een maritime apotheek
is gevestigd, zal worden verstrekt aan de vrouwen en bij
haar inwonende kinderen en vaste dienstboden van officieren
van de zeemagt, alsmede aan de vrouwen en bij haar
inwonende kinderen van onderofficieren, behoorende tot het
vaste corps dek- en onderofficieren, van machinisten der
lste, 2de en 3de klasse en van ingescheepte onderofficieren
van het corps mariniers tot en met den graad van sergeant,
ook al zijn haar echtgenooten niet ter plaatse aanwezig en
in activo dienst geplaatst.
Ter uitvoering van dit besluit is door den minister van
Marine voorts bepaald:
a. de plaatsen, waar geacht wordt dat officieren van
gezondheid geplaatst en maritime apothekers gevestigd zijn,
zijn den Helder, Amsterdam, Rotterdam en Hellevoetsluis;
b. de hoofden der huisgezinnen van afwezige officieren,
onderofficieren enz., die van deze gunstige bepaling wenschen
gebruik te maken, dienen daartoe vooraf aan den directeur
en kommandant der marine, in het ressort waartoe de hen
te behandelen officieren van gezondheid behooren, een
1)
DE KERSTNACHT.
I.
Op een donkeren namiddag in het voorst van den winter zat
Jakob, de zoon van den rijken brouwer uit Modelsdorf, bij den
nog rijkeren molenaar Reinhold te Adelsdorf. Beiden rookten
tabak uit korte, in Gothisehen stijl gedraaide pijpen, ofschoon
zulks den volbloedigen molenaar eenige moeite kostte. Het hielp
echter niets, want het rooken behoorde tot de landelijke, ook wel
tot de stedelijke gebruiken van het jaar 1755. Evenzoo brachten
de beide rookers dan ook slechts aan de gewoonte een offer, als
zij een vol uur lang over niets als over den veestapel in 't alge
meen en over den aanfok van zwart vee in bijzonder spraken,
terwijl eigenlijk van een echtverbindtenis tusechen Jacob en Mariete,
de eenige dochter des molenaars, sprake zou zijn.
Eindelijk klopte Jakob zijn pijp in den boek van den haard
leeg, on de molenaar legde de zijne op zijde. ,,Meester Reinhold,"
begon Jakob, „gij weet wel, waarom ik hier gekomen ben, en nu
geloof ik dat we naar recht en billijkheid over onze zaak kunnen
spreken."
„Wel wis en zeker, Jakob!" hernam de molenaar; „ik zou
echter niet weten, waarom we er nog veel woorden aan zouden
verspillen. Uw vader en ik zijn het eens, en mijne Mariete bevalt
u; dus blijft er niets anders over als dat zij u liet ja-woord geeft."
„Daarom ben ik nu niet gekomen," antwoordde Jakob; „anders
had ik mijn vader meegebracht of een anderen getuige. Dat de
vrijer alleen kwam, om het ja-woord te halen, dat heeft zeker
geen inensch nog beleefd!"
„Daar hebt ge gelijk aan. Maar nu, vertel dan eens ronduit
waarom ge bier gekomen zijt."
„Ge zegt, dat gij en vader heteens zijn; dat is zeker heel
goed, want auders behoefde ik volstrekt niet aan uwe dochter te
denken. Dat juffrouw Mariete mij bev.alt, heeft niet veel te be-
teekenen, want sinds ik om harentwil bier bij u in de kerk kom,
zie ik alle Zondagen hoe de jonge kerels op het kerkhof staan te
wachten, tot zij uit de kerk komt, en hoe vriendelijk allen haar
groeten en plaats voor haar maken als zij voorbij gaat. Dat zij
mij bevalt, is dus volstrekt de zaak niet; maarof ik haar
beval, dat is wat anders!"
„Wel zeker bevalt gij haar, Jakob: zij kent haar Catechismus
en zal ja zeggen omdat ik het hebben wil, en daarmee basta!
De liefde komt later wel."
„Neen, meester Reinhold, geen basta. Mijne nicht in Alzenau
werd ook niet gevraagd, en haar vader meende ook dat de liefde
later wel komen zouhet is nu echter reeds drie jaren geleden
en zij is nog niet gekomen; het is niefs als twist en tweedracht
daar in huis."
„Zeg raaar^ vrij uit," viel de ongeduldige molenaar hem in de
rede, „wat gij eigenlijk wilt!"
„Ik heb uwe zuster, vrouw Schulze, verzocht," antwoordde
opgave in, bevattende de namen en den ouderdom der leden
van hun huisgezin en zulks, voor de vrouwen en bij haar
inwonende kinderen van onderofficieren in het vaste corps,
van machinisten der lste, 2de en 3de kl. en van inge
scheepte onderofficieren van het korps mariniers, gestaafd
door een verklaring of extract uit het bevolkingsregister,
kosteloos verkrijgbaar bij het gemeentebestuur hunner
woonpl aats.
Aangenomen het beroep naar Groningen door
dr. Muller Massis, pred. te Wichmond (cl. Zutphen).
De Hollandsche Maatschappij van Landbouw is voor
nemens, in Julij of Augustus 1877 te Haarlemmermeer te
houden een wedstrijd met dorschwerktuigen, gedreven door
paardenkracht.
Die werktuigen moeten geschikt zijn om koolzaad en
andere fijne zaden te dorschen en het zaad onbeschadigd
en marktschoon op te leveren.
Aanbeveling zullen verdienen die werktuigen, welke tevens
de geschiktheid hebben tot het dorschen van granen en
peulvruchten.
De beproeving met granen en peulvruchten zal plaats
hebben op de algemeene tentoonstelling der Maatschappij,
in Sept. a. s. te Alkmaar te houden.
De Maatschappij verstrekt kosteloos het zaad en graan,
benoodigd voor de beproeving.
Als lste prijs voor het werktuig, voldoende aan de
gestelde eischen, wordt uitgeloofd eene som van f 325;
de 2de prijs zal bestaan in f 100.
Inzenders van gelijke werktuigen, even goed voldoende
en van denzelfden fabrikant, zullen bij bekrooning moeten
loten. Aan hem, wien de prijs dan niet ten deel valt, zal
een getuigschrift worden uitgereikt.
Te 's Hage overleed jl. Dingsdag de gepensioneerde
generaal van Winsheim, in den ouderdom van ruim 84 jaren.
Men meldt ons van Wieringen, dd. 3 dezer:
«Gisteren gaf de Rederijkerskamer «Aldoende leert
men» alhier eene openbare voorstelling. Een talrijk publiek
was opgekomen; de zaal van den heer Huchshorn was
eivol. Het programma werd vlug en prompt uitgevoerd.
Ieder lid van 't gezelschap toonde geene moeite gespaard
te hebben om zijne rol te kennen en naar eisch te spelen.
Alles liep in de beste orde af en hoogst voldaan keerde
Jakob bedaard, „een poosje hier te komen, en die zit nu reeds
boven in de kamer bij uwe dochter. Als gij er nu niels tegen
hebt, wilde ik even naar boven gaan om een paar woorden met
juffrouw Mariete te spreken."
„Daar, ziet ge welstoof de molenaar op, die slechts met
moeite zijn ergernis bedwong, „dat komt er van, dat uw vader u
in de stad heeft laten leeren. Jawel, die jonge stadsheertjes
fladderen eerst om de meisjes heen, die zij vrijen willen, en maken
haar hoofd op hol met allerlei leugenachtige praatjes; maar wat
is het gevolg van dat alles? Eigenzinnige, waanwijze vrouwen,
die den man het hecht uit de handen wringen. Moest ik niet
nog onlangs van den jongen bakker Lehman hooren, toen wij een
bijzonder mooien koop wilden sluiten, dat hij het nog eerst
eens aan zijn vrouw inoest vragen? Wel sappermentAan zijn
vrouw vragen!Dat is op en top de verkeerde wereld, zooals
ze hier boven de deur afgebeeld is."
Hier dwong een hoestbui den molenaar, zijn betoog te staken.
De kalme Jakob herhaalde zijn verzoek, en drong er zoo sterk op
aan, dat de oude, die er zeer op gesteld was dat het huwelijk
doorging, eindelijk toegaf.
Toen Jakob vrouw Schulze en hare nicht behoorlijk gegroet
had, en door beiden was uitgenoodigd om op den hemelsblauwen,
met rood afgezette rustbank plaats te nemen, begon hij na een
korte stilte: „Lieve juffrouw Mariete, het zal u wel niet onbekend
zijn dat onze vaders wenschen, dat wij beiden een Christelijk
echtpaar zullen worden, tenzij God het anders beschikt mocht
hebben. De goede Hemel heeft u een zoo bevallige gestalte ge
geven, en gij zijt van kindsbeen af zulk een vlijtig en braaf meisje
geweest, dat gij zelf er u wel niet over verwonderen zult, dat ik
het ook wensch en met een blijmoedig hart ja gezegd heb. Mijn
vader zal mij voorloopig de brouwerij te Alzenau verpachten. De
pachtsom is niet hoog, de zaak staat zeer goed en het huis is
flink gelegen. Dat is alles kostelijk en goedmaar de hoofdzaak blijft
toch altijd, hoe gij er over deukt: en daarnaar, mijn waarde
juffvrouw, wilde ik u vragen, schoon dit anders geen gebruik of
gewoonte is/'
Marieta, reeds door haar taute op dit gesprek voorbereid, aarzelde
niet met haar antwoord. „Wel meester," sprak zij, „gij zult toch
niet zoo slecht over mij denken* en gelooven dat ik mij tegen
mijns vaders wil zou verzetten."
„God beware mij!" hernam Jakob; „als ik zoo iets kwaads van
een meisje dacht, zou ik er zeker nooit toe komen haar ten huwelijk
te vragen. Daarvan, geloof mij vrij, wilde ik dus niet spreken;
ik wilde alleen maar weten, of gij mij eigenlijk wel graag lijden
moogt."
„Ik geloof," antwoordde het meisje, „ik ben u nooit een
vriendelijk bescheid op uw groet schuldig gebleven, en ik heb u
altijd hartelijk welkom geheeten, als ge tot ous gekomen zijt."
„Ja, ongetwijfeld," hernam Jakob, „gij hebt u altijd tegenover
mij gedragen zooals een fatsoenlijk meisje betaamde; maar dat
liet publiek huiswaarts. "Wij liopen, dat de Rederijkers
kamer op den ingeslagen weg moge voortgaan en dat zij
ons publiek nog menigen genoegelijken avond moge
verschaffen.»
De arrondissements-regtbank te Amsterdam heeft
jl. Dingsdag veroordeeling tot twee jaren cellulaire opsluiting
uitgesproken tegen een 22jarig ambtenaar ter secretarie
aldaar, die zich door het openbreken van eene lade op dat
kantoor in het bezit eener som van f 1720 had gesteld.
Jl. Dingsdag werd te Amsterdam de algemeene ver
gadering gehouden van «Volksonderwijs.»
Deze Vereeniging blijkt thans te bestaan uit 145 afdeelingen,
28 correspondentschappen en 11,897 leden.
Nadat bepaald was, dat geen gewone algemeene ver
gadering zal gehouden worden, ving de beraadslaging aan
over de elf conclusiën, die het hoofdbestuur had voorgesteld
in zake de onderwijswet. De beraadslaging daarover dreigde
zoozeer in details te verloopen, dat op voorstel van den
heer Goeman Borgesius besloten werd, zich tot de hoofd
zaken te bepalen en de motie werd aangenomen, om het
hoofdbestuur te magtigen een adres te zenden op den grond
slag der in de «Bode» ontwikkelde beginselen.
Verschillende voorstellen werden gedaan omdewensche-
lijkheid van leerpligt in het adres krachtiger of op andere
wijze uit te drukken. Zij werden verworpen en het bleef
dus bij de door het hoofdbestuur geformuleerde conclusie.
Daarentegen werd een motie van den heer Heldt aange
nomen, strekkende om ten opzigte van het kosteloos onderwijs,
de conclusie van het hoofdbestuur aldus te wijzigen: «Ge
meenten geven kosteloos onderwijs aan die kinderen, wier
ouders dit verlangen.» Op voorstel van mr. J. A. Levy
werd besloten aan te dringen op de toevoeging van staat
huishoudkunde aan de vakken voor de kweekscholen voor
onderwijzers en ook werd de wenschelijkheid uitgesproken,
dat het landbouwonderwijs een plaats vinde in het voort
gezet lager onderwijs. Niet wenschelijk is het verklaard
de schoolcommissiën op te heffen, wel hare zamenstelling
te verbeteren en hare bevoegdheden beter te omschrijven.
Nog eenige bijzondere punten kwamen ter sprake,
waarbij over het algemeen de denkbeelden van het hoofd
bestuur gehuldigd werden.
Tot lid van het hoofdbestuur werd herkozen de heer
meen ik niet. Ziet ge, ik geloof, men moet elkander van harte
recht lief hebben, als men tot het einde toe vreedzaam met elkan
der leven, elkanders misslagen verschoonen, en alle kruis en
lijden, dat de lieve God zou kunnen opleggen, geduldig met
elkander dragen zal. Daarom wilde ik u nu onbewimpeld vragen,
en ik hoop dat gij mij even onbewimpeld zult antwoorden: of
gij wel een hart voor mij kunt hebben, zooals ik voor u?"
Niet zonder aandoening antwoordde Marieta: „Het valt een
meisje wel moeilijk, meester Jakób, over zoo iets met een man .te
sprekenmaar dewijl ge zoo openhartig jegens mij zijt, wil ik
het ook jegens u wezen. Als mijn vader er op staat, dat ik u
mijne hand geef, dan zal ik mij daar niet tegen verzetten, als-,
ware ik een onopgevoede deerne. Ik weet ook wel, gij zijt een
braaf man, uwe vrouw zal het zeker goed hebben, en mij, hoop
ik, zal de lieve God helpen, dat ik mijn plicht als uwe huisvrouw
doen en u tevreden stellen zal. Maar het hart,meester Jacob,
dat, ge weet het, laat zich de wet niet voorschrijven; ook het
gebod van een vader kan het niet dwingenhet staat alleen in
Gods hand."
Het meisje zweeg; de jonge man ook. Om deze pijnlijke stilte
te verbreken, sprak vrouw Schulze: „Beste Jakob, gij hebt zelf
gewild, dat Mariete ronduit met u spreken zou; nu moet gij het
haar ook niet kwalijk nemen
„Dat doe ik ook niet," viel Jakob, terwijl hij opstond, haar in
de rede, „integendeel, ik ben er uw nicht zeer dankbaar voor;
beter vooraf dan later. Maar ziet ge, vrouw Schulze, men kan
er zich toch niet zoo dadelijk in schikken, al heeft men het ook
half en half van te voren geweten. Ja, dat heb ik zeker, want
ik heb er hier en daar al meer dan te veel over hooren spreken.
Nu, het ga u wel, juffrouw Mariete," sprak hij, haar de hand
reikend, „laat ons goede vrienden blijven! Als het waar is, wat
ik gehoord heb, dan kan ik er u niet hard over vallen, want het
is een wakkere knaap, al is hij ook nog zoo arm; maar God sta
u bij, gij zult een harden strijd hebben." Hierop nam hij afscheid
van vrouw Schulze en vertrok.
„Meester Reinhold," sprak hij beneden tot den molenaar, „ik
dank -u voor uw goeden wil, maar Gods wil is het niet. Uwe
dochter wil ja zeggen, als gij het zoo hebben wilt, maar zij heeft
geen hart voor mij."
„Wel duizend donders!" brulde de molenaar, „dan zal ik haar
een hart gevenen meteen wilde hij de deur uit.
„Gij wilt uwe dochter gaan bestraffen," sprak Jakób, hem
tegenhoudend, „en zij heeft het toch waarachtig niet verdiend.
Zij wil u immers gehoorzamen: wat kunt gij meer verlangen?"
„Nu, dan zal zij ook gehoorzamen," riep de molenaar, „en u
van daag nog het ja-woord geven, al is uw vader dan ook
niet hier."
„Laat het nu zoo blijven, meester Reinhold," hernam Jakob.
„Het spijt mij bitter, maar de zaak is uit, geheel uit. Zij kan
mij niet liefhebben, en dat is Gods vingerwijzing; want ik geloof,