HELDERSCHË EN NIEUWEDIEPER COURANT. 1877. N°.47. Vrijdag 20 April. Jaargang35. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor"ïïollands Noorderkwartier. Binnenland. q A"' a „Wij hnLdigen het goede." Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zatnrdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.80. w a franco per post - 1.65. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: NOLENPLEIN N°. 163, Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten wordon naar plaatsruimte berekend. Ulkeu JUonderdag vertrekt de mail naar Oont-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur. HELDER en NIEHWEDIEP, 19 April. Dezer dagen zijn nog twee schoener—vischsloepen (de Astrea en Saturnusop stapel gezet voor rekening van de Visscherij Maatschappij «Neptunus» alhier. Beide vaartuigen zijn bestemd voor de bengvisscherij. Gisteren is alhier door den luit.-kol., kommandant in het 4de genie-kommandement, in liet openbaar aanbesteed 1. Het éénjarig onderhoud der genie-werken te Helder en op Texel. Er waren voor deze besteding ingekomen 4 inschrijvingsbilletten, als van de heeren: Gebr. Moorman ad f <>450, J. F. Philips f 6250, A. Vos Rz. f 5666 en P. Duinker f 5649. 2. Het éénjarig onderhoud der kazerne-gebouwen enz. te Helder. Hiervoor waren ingekomen 6 inschrijvings billetten, als van de heeren Gebrs. Korff ad f 5071, Gebrs. Moorman f 5050, P. Duinker f 4930, W. Rippens f 4818, A. Vos Rz. f 4537, P. Verhey f 4288. Voor een flink bezette zaal in Tivoli werd gisteren avond door bet zoo gunstig bekende tooneelgezelschap onder directie van Victor Driessens het drama: «De Geldduivel naar den roman van Conscience, opgevoerd; een stuk, geheel in den geest van het groote publiek, dat stellig met belangstelling werd bijgewoond. De begaafde mej. Beersmans handhaafde ook ditmaal haar goeden naam. In de rol van Laura was zij in haar kracht en gaf op nieuw blijken van haar groot talent als actrice. Ook de overige dames en heeren kweten zich uitnemend van hunne taak. De heer Nuggelman echter, als Monck, hoe goed hij het er ook heeft afgebragt, bleek ons minder berekend voor zijn moeijelijke rol. Met genoegen vernemen wij, dat de heer Driessens met zijn uitstekend gezelschap onze kermis zal bezoeken. Blijkens een bij het departement van Marine ont vangen telegram, is Zr. Ms. schroefstoomschip van Galen, 5) DE KERSTNACHT. {Slot.) V. De doodgraver ging onderlusschen door zijn geheim onder hevige gewetenswroeging gebukt. Dat hij het onmiddellijk na afloop van zijn werk thuis aan zijn vrouw meedeelde, was slechts eene verlichting voor hem. Zoodra dan ook na het eerste klokgelui eenige kerkgangers op den doodenakker verschenen, voTmde er zich een kring van toehoorders ora hem heen en vertelde hij hun dat en waarom hij dadelijk na het eerste hanengekraai op het kerkhof was gekomen; dat hij Koenraad Brünig aan de groote kerkdeur had ge vonden gansch en al van streekdat, naar zijne innige overtuiging, de jongman geen ander voornemen had gehad dan te zien wie er het volgende jaar in het kerspel sterven zou; dat dit de te waar schijnlijker was, daar hij zelf, de doodgraver, een paar dagen ge leden met hem over de zaak gesproken had, hetgeen de waard uit de herberg bevestigen kon, en dat zijne ontroering en vlucht onom- stootelijk bewezen, dat hij ongelukkigerwijs zijn doel bereikt en de toekomstige dooden gezien had. „Hij geloofde." voegde hij erbij, „dat een ezel, gezwegen dus van elk zijner goede vrienden en ge- fcuren, gemakkelijk begrijpen zou, wien eigenlijk de roekelooze knaap had willen zien." Ieder vriend en gebuur, elke vriendin en geburin was dan ook werkelijk zoo scherpzinnig cn dacht aan den molenaar, want Koenraads minnehandel was algemeen bekend en de vrekkige molenaar niet zeer gezien. De toehoorders van den doodgraver verspreidden nu de geschiedenis onder de later aan komenden zij was te ijzingwekkend, dan dat er in eenig opzicht dienaangaande twijfel zou zijn ontstaan de afwezigheid van Koenraad en zijne moeder, en ook het nadenkende uitzicht dat men in den laatsten tijd bij den jongman opgemerkt had, dienden tot bevestiging en reeds des middags was er geen kind meer in den gansehen omtrek, dat niet van o tot z met de geschiedenis bekend was. De molenaar had, zooals gezegd is, weinig vrienden, en zoo ver telden twee buurlui hem dan cok met niet geheel verborgen leed vermaak wat er gebeurd was; ja, de dérde, wiens verhaal door Reinold met een wrevelig gebaar werd afgebroken, wond er vol strekt geen doekjes om: „Nu ja, meester! Eenmaal moeten wij er allen aan geloovenheden miju, morgen dijn." De molenaar leidde daaruit af, dat het bij Koenraads waagstuk voornamelijk op hem voorzien was geweest, maar hij kon h e m toch niet gezien hebben, daar hij natuurlijk in het volgende jaar nog niet sterven zou. Ondertusschen besloot hij, bij de eerste gelegenheid de beste, den roekeloozen knaap eens goed onder handen te nemen. Nog dienzelfden avond bezocht een dienstvaardige buurvrouw de oude moeder Brünig, en deelde haar bij het afscheidnemen aan de huisdeur nog mede, wat de lieden onder elkaar vertelden, doch zij, de buurvrouw, natuurlijk niet geloofde. De verschrikte moeder ging er haar zoon onmiddellijk over spreken; doch hij ontkende alles; hij was in Neudorf bij zijn neef geweest, had zich daar wat lang opgehouden en was onderweg verdwaald; toen hij omstreeks onder bevel van den kapt. ter zee H. P. van Boneval Faure, den 16 dezer te St. Vincent (Kaap-Verdische eilanden) aangekomen en heeft die bodem zich aldaar met de oefenings-divisie vereenigd. Aan boord is alles wel. Tot de officieren, die Z. M. de Koning jl. Zondag te Amsterdam aan HDs. tafel had genoodigd, rigtte Z. M. zelf het eerst het woord door een dronk op allen, die aan de Atsjin-expeditiën deelgenomen hebben, en een hulde aan de nagedachtenis van hen, die daar op het veld. van eer het leven lieten. Een dronk van Z. M. op de Nederlandsche Marine werd door Z. K. II. Prins Hendrik beantwoord, terwijl generaal van Swieten den eersten toast des Konings beantwoordde en majoor Romswinckel een anderen, op het Ned.-Indische leger, waarna generaal-majoor Pel den Vorst dank zegde voor zijn welwillende woorden ter nagedachtenis van wijlen zijn broeder. Ook ds. ten Kate bragt een heildronk uit, in dichtmaat. Tot secretaris der Nederl. Handelmaatschappij is door Z. M. benoemd de heer H. Schröder Visser, oud-lid der factorij van genoemde Maatschappij. Door den tuinier en hovenier Jacobus Krijger, te Naaldwijk, werden jl. Dingsdag de eerste nieuwe aard appelen van den kouden grond aan Z. M. den Koning aangeboden. Z. K. H. Prins Hendrik heeft, onder toezending van eene bijdrage, zicli bereid verklaard, bij eventueel tot stand komen het beschermheerschap te aanvaarden over de stich ting te Urk, bestemd om voortdurende ondersteuning te verstrekken aan oude lieden boven de zeventig jaren. Reeds zijn vele giften ingekomen, maar op verre na nog niet toereikend voor het beoogde doel, merkt men op. Nederland echter, dat duizenden gaf voor Amerikaansche negers, zal zeker zijn arme oude visschers niet vergeten. Onze beminde Prins Hendrik der Nederlanden was jl. Zondag de gastheer op zijn lustslot Soestdijk. Meer dan tweehonderd genoodigden verwelkomde hij op den drempel van zijn vorstelijk goed, na hen per extra-trein naarBnarn te hebben doen overbrengen. De gasten waren grootendeels vertegenwoordigers van vreemde mogendheden, leden van de internationale jury en inzenders. Ook de presidenten, middernacht het kerkhof was voorbijgekomen, had hij uit louter nieuwsgierigheid willen zien of de kerk iuderdaad, zooals de menschen vertellen, verlicht was, maar hij had niets gezien en wilde gerust heengaan toen de doodgraver gekomen was, die hem had doen schrikken. Dat verhaal vond echter bij zijn moeder geen geloof; en ook hare vriendinnen en geburen, bij wie zij zich hield als ge loofde zij 't wel, schudden wantrouwend 't. hoofd. Koenraad hield het voor noodzakelijk, den tweeden feestdag ter kerk te gaan, schoon hem bij de gedachte aan de kerk en het kerkhof een rilling over 't lijf liep. Het ontging hem niet, hoe de bejaarde mannen, maar vooral de vrouwen, hem met blijkbaren angst trachtten te vermijden, en, als zij dit niet konden, althans het gelaat afweerden, uit vrees dat zij in zijn blikken hun aan staanden dood zouden lezen. Zelfs de jongeren weken schuw terug, want, ofschoon zij ook niet dezelfde vrees koesterden, kwam hun een mensch, die geesten gezien had, toch niet zeer uitlokkend voor. Zoo alleen gelaten, plaatste hij zich digt aan de kerkhofdeur ora Marieta op te wachten, en, zooals hij zich voorgenomen had, haar recht vriendelijk te groeten, ora haar de gelegenheid tot booze gedachten te benemen. Toen zij echter binnentrad met de doods- bleeke, gelaatskleur, die deels uit het vroegere hartzeer, deels uit den kaatsten doorgeweenden nacht voortsproot, deinsde hij, ver bijsterd van schrik, ontsteld terug, en was hij niet in staat een enkel woord ter groeting uit te brengen. Op gelijke wijze ging het' hem met den molenaar, die met voordacht en plotseling bij zijn1 terugkeer hem in den weg trad. De schrik van den jongeling veroorzaakte den ouden man een tienmaal grooter schrik hij hield het1 nu voor uitgemaakt, dat Koenraad hem gezien had, en dus zijn dood in den loop van het aanstaande jaar onvermijdelijk was. Koenraad doorleefde voortaan ongelukkige dagen. In zijn binnenste keerde de rust niet terugaltijd en overal vervolgde hem de schim zijuèr geliefde, zooals hij haar in dien rampzaligen nacht gezien hadaltijd pijnigde hem de gedachte aan haren nabijzijnden, onont- wijkbaren doodaltijd wees zijn gevoel hem en niemand anders als de oorzaak van haar dood aan, hoezeer zijn verstand alles aan voerde ora hem vrij te pleiten. In zijn omgeving ging het hem niet beter: allen ontweken hem, want de redeneeringen van ver standiger personen vonden geeu gehoor, en deze verstandiger lieden deden hem verwijten over zijne zondige nieuwsgierigheid- Zelfs aan zijne moeder begon hij te bemerken, dat zij hem met een zekere schuwheid bejegende, de oogen nedersloeg of afwendde als zijne blikiken op haar vielen en allengs terughoudender tegenover hem ,5werd. Deze ongelukkige omstandigheden bragten hem op het denk beeld, andermaal zijn geboorteplaats te verlaten: hij had toöh eveümin hier als elders iets meer te hopen, sedert hij wist dat zijne geliefde welhaast ten grave zou dalen. Marieta was niet gelukkiger. De doodsvrees haars vaders, die nooit in gezonden, veel minder in zieken toestand tot sterven be reid was, sloeg tot woede en razernij over. Er volgden dikwijls heftige uitvallen tegen zijne arme dochter; dan schold hij Koenraad uit voor een Godtergeuden schurk, voor zijn moordenaar, en haar vice-presidenten en verdere bestuursleden der tuinbouw- expositie waren tegenwoordig. De Prins geleidde met die minzaamheid, welke hem altijd eigen is, de gasten naar zijne serres, die uitmunten door fraaije inrigting en keur en rijkdom van planten en bloemen, en bood hun daarna in geïmproviseerde tenten een déjeuner dinatoire aan. Allen hebben de herinnering medegenomen, dat Prins Hendrik gelijk de heer Williams het uitdrukte the best prince is we ever met. Namens een groot aantal officieren van alle korpsen der zeemagt, die in de jaren 1873 tot 1876 hebben deel genomen aan de krijgsverrigtingen tegen Atsjin, werd dezer dagen aan den officier van administratie 1ste klasse G. H. Verboon een prachtig bewerkte schrijftafel met toepasselijke inscriptie en bijbehooren aangeboden, als een blijk van erkenning zijner vele te Atsjin bewezen diensten. Dr. A. Kuijper is, hoewel nog niet geheel hersteld, dezer dagen van liet buitenland te 's Hage teruggekeerd. Het berigt, als zoude ds. Pantekoek voornemens zijn emeritaat te vragen, is zonder grond. Twee zeeleeuwen zijn in blakenden welstand in Artis te Amsterdam aangekomen en voorloopig gehuisvest in het nieuwe buitenbassin der Nijlpaarden. Een nieuw water bekken is voor hen achter in den tuin in aanbouw. De zeeleeuwen bebooren tot de groote familie der robben en hebben dus veel overeenkomst met zeebonden. Zij onder scheiden zich van laatstgenoemden door langen hals en grooter voor- en achtervinnen (pooten) met één geleding, waardoor zij zich vlugger op bet drooge kunnen bewegen. De dieren zijn zeer bewegelijk en laten dikwijls een keffend geluid hooren. In het zonlicht vertoonen ze eene sclioone bronskleur. Het bekken is gevuld met grachtwater. Te Ouderkerk vond dezer dagen eeu doctor een haas een levendige in zijne provisiekast. Bij een Haagscb stalhouder kan men de volgende merkwaardige bekentenis op een uithangbord lezen: o Hier stal men paarden en rijtuigen.» De N. Rott. Crt. beklaagt zich weder over den nieuwen Rotterdamschen waterweg naar zee. Zij meldt, dat jl. Vrijdag en Zaturdag twee stoomschepen van New- York daarin zijn vastgeloopen, met gevaar, kosten en voor een ravenjong, dat haar eigen vader den dood toewenschte en vermoedelijk den verfoeielijken dengniet tot zijne gevloekt waagstuk had aangespoord. Marieta verdedigde zich nooit, -maar meer en meer werd haar gemoed door een onbeschrijfebjk hartzeer ge folterd. Bovendien had reeds Koenraads gedrag, in verband met de „voorzegging" van den koekkoek, haar op het denkbeeld ge bracht dat Koenraad ook haar gezien had; en daar zij zijn waag stuk voor hoogst zondig hield en ook niet zonder huivering er aan denken kon, werd haar hart gekweld door den strijd tusschen haar ongeveinsde godsvrucht en hare liefde. „Tante," zeide zij op zekeren dag het was juist Driekoniugen tot vrouw Schülze, „als gij wilt, dat ik nog eenmaal rust vinden zal op deze wereld, wees dan zoo goed en laat Koenraad bij u roepenik moet hem bepaald spreken 1 Haar tante was zeer ver* heugd nu zij hare arme nicht, die anders voor alles onverschillig was, dezen dienst bewijzen kon, en 's namiddags kwamen de jonge lieden in hare woning bij elkander. „Koenraad," zeide het meisje „wat gij gedaan hebt, is iuderdaad goddeloos, en gij liadt mij ver geten toen ge heengingt om God te verzoeken; maar ik hoop, g^ zult mij toch nog oprecht antwoorden als ik u vraagHebt gij mijnen vader gezien?" Koenraad had deze vraag verwacht, en zich voorgenomen het zijne geliefde te bekennen. Dat deed hij ook; maar nauwelijks had hij geëindigd of het meisje trad op hem toe, en met de onstuimigheid der zieleangst riep zij uit: „Gij hebt ook mij gezien 1" Als een donderslag troffen hem deze woordenwaarop hij volstrekt niet voorbereid was; het scheen hem, als stond niet wezenlijk zijne geliefde, maar nogmaals haar schim voor hem. „Voort! voort!" riep hij terugdeinzend; en daarna, zich althans half bezinnend, snelde hij met den uitroep: „Neen! neen! neen!" de deur uit. Nadat de beide vrouwen van haren schrik bekomen waren, stelde vrouw Schülze alle pogingen in 't werk om hare nicht tot andere gedachten te brengen het meisje echter weigerde beslist haar aan te hooren, en antwoordde eens en voor altijd: „Hij heeft mij gezien en de koekkoek krijgt gelijk." Koenraad zag wel in, dat hij zich verraden hnd en dat het hem bepaald onmogelijk zou ziju, de leugen den schijn der waar heid te geven; deze overweging deed zijn voornemen, om zijn geboorteplaats te verlaten, tot een vast besluit rypen. Den anderen morgen nam hij de bestoven viool zijns vaders en de helft van zijn overgeschoten geld; de andere helft er van bracht hij aan zijne moeder. „Neem dit van mij, moeder," sprak hij, „en vaarwel! Ik kan onmogelijk langer hier blijven; wanneer alles eens anders en beter geworden is, zal ik terugkomen." De oude vrouw verwonderde zich hierover wel, doch deed slechts weinig moeite om hem terug te houden, waut ook voor haar was het oogenblik van zijn vertrek eene groote verlichting. Koenraad verliet dus het dorp en voegde zich eeuige mijlen van daar bij een troep muzikanten, waardoor bij meer dan overvloedig in zijn onderhoud voorzag; doch inwendige vrede was nergens voor heen te verkrijgen, en men noemde hem, wegens zijn stilzwijgendheid,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1877 | | pagina 1