N NIËIIWED1EPER COURANT, i: 177. N°.57. Zondag 13 Mei. Jaargang 35. l» li v i li v II W l1 II I? i® :w^r gjj IILLlJLllatllL $g| Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. Binnenland. Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zatnrdag namiddag. Abonnementiprij» per kwartaal 1.30. w 0 g franco per pott - 1.65. Eiken Donderdag vertrekt de aall naar Oost-Indlë. Laatste ligting 's avonds 6 nur. HELDER en NIEUWEDIEP, 12 Mei. In de openbare zitting van het Kantongeregt alhier, gisteren gehouden, legde de heer mr. Gey van Pittius zijne betrekking van kantonregter, waaruit hij met den 15 dezer op eervolle wijze is ontslagen, neder. In eene toespraak tot de verdere ambtenaren van 't Kantongeregt herinnerde hij, dat hij gedurende 20 jaren alhier was werkzaam geweest, en bragt hij dank voor de welwillend heid, steeds van allen ondervonden. De griffier, de heer n>r. Aberson, rigtte zich daarop tot den kantonregter en tot den heer Boonzajer, welke laatstgenoemde inede aftreedt als ambtenaar van 't Openbaar Ministerie, eene betrekking, door hem gedurende 15 jaren bekleed, en verzekerde beiden, dat hunne werkzaamheid en hun humane omgang bestendig in herinnering zullen blijven. De heer Boonzajer betnigdc zijne erkentelijkheid voor de wijze, waarop zijn ambtelijke taak door den heer kantonregter steeds was veraangenaamd en verligt, en ook de heeren Hattinga Raven en Groen, waarnemend kantonregter en griffier, voegden hunne hulde en dankbetuiging bij het reeds ge sprokene. In hartelijke bewoordingen namen vervolgens de heeren van der Wal en Swaving, deurwaarders bij 't Kantongeregt, afscheid van hun aftredenden chef en wenschten zij hem een nog langdurig genot zijner rust, terwijl zij zich aanbevalen in zijne voortdurende welwillendheid. Een der sprekers deed uitkomen, dat voor den aftredenden kantonregter tot troost kan verstrekken de bewustheid, dat alleen een organisch gebrek oorzaak is geweest zijner niet-herbenoeming. De wijze waarop ZEd. Achtb. zijne 2) DE BLAUWE PAPAGAAI. Novelle van ROBERT BYR. Yertolg Na verloop van een half jaar gevoelde niemand meer lust, den eigenaardigen jongman tot het voorwei p zijner scherts temaken en menige Bchoone bezitster van fonkelende oogen, die hare pogingen om een terugblik van bewondering zonder uitslag zag blijven, moest zich wel in stilte met de verklaring tevreden stellen, dat de innemende jongeling eene bruid of geliefde in zijn vaderland had achtergelaten, hetgeen echter, zooals ik door zijne openhartige en altijd oprechte mededeelingen wist, geenszins het geval was. Waarlijk, ik benijdde een weinig den knaap zijne jeugd, zijne frischheid en schoonheid, en bovenal om het ongehoorde succes dat hij hebben kon, nis hij er maar even de hand naar uitstrekte doch ik wensclite mij zeiven toch weder geluk met de meer warme gevoelens, welke de natuur mij geschonken had eu die zoo bijblijvend zijn, dat .zij met de jaren zelfs niet afnemen willen, maar in om gekeerde verhouding daarmede in kracht toenemen. Het gaat er mede als met een fijne tong: hoe ouder men wordt, des te meer leert men het genot daarvan op prijs stellen, helaas! want de spijs vertering wordt allengs moeielijker en ten laatste zijn de martelingen van een Tantalus ons voorland, dat is de hel op aarde. In dien geest ,heb ik dan ook altijd mijn beschermeling toegesproken. „Bemin zoolang gij jong zyt, knaap," sprak ik, „zoolang de harten u tegemoet huppelenvoor al wat gij versmaadt, wordt ge op uw ouden dag door naberouw gekweld! De grijsaard wordt slechts bespot of nagewezen om zijn aanzoek. Hem rest alleen de herinnering aan datgene, wat hij eens genoten heeft; en aan dat gene wat hij vroeger verzuimde. Bereid u zeiven zoete herinneringen er blijven altijd nog genoeg bittere over!" Mijne philosophie was voor doove ooren gepredikt, althans ik dacht dat toeneu toch moet er een zaadkorrel in vruchtbare aarde gevallen zijn, die later opwies, maar geheel anders dan ik bedoeld had. Ik herinner mij nog zeer goed den dag, waarop ik voor het eerst daarvan iets bespeurd heb; dezen herfst zal het twee jaar geleden zijn. Austin dineerde met mij en nog eeuige kennissen gewoonlijk bij Doney, waar ik, sinds mijne zuster gestorven en onze kleine huishouding opgebrpken was, deels als een smulpaap, deels om niet heel alleen aan tafel te zitten, wat iemand meestal voor negen tienden van zijn eetlust berooft, mijn diner placht te gebruiken. Onze jonge vriend had zich twee dagen achtereen niet laten zien, hetgeen zelden gebeurde en derhalve tot allerlei gissingen aanleiding gaf. Vreemd genoeg, opperde een uit het gezelschap als ik mij niet vergis was het Rehluig, een jonge Koerlander, die hier langen tijd verblijf heeft gehouden het vermoeden, dat Mr. Neaies' beurt gekomen was: alleen verliefden vergaten het etensuur, cn het moest wel een zeer bijzondere hartstocht zijn, die dit wonder bij hem, den kloeken eter, kon teweegbrengen. De anderen lachten doch ik ging den volgenden dag naar Austin. Hij lag evenwel niet te bed, zooals ik gevreesd had, maar zat zijn atelier voor een blok klei, dat reeds de heerlijkste vormen aangenomen, en zijne kunstvaardige vingeren arbeidden er nog yj aan voort, terwijl hij mij opgeruimd welkom heette. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: MOLENPLEIN N°. 163. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden nur plaatsruimte berekend. betrekking verliet met de verzekering der achting en ge negenheid van hen, die hem in de uitoefening zijner gewigtige betrekking van nabij leerden kennen en waar- deeren, zal hem zeker eene aangename herinnering blijven opleveren. De Hervormde gemeente alhier is gisteren op nood lottige wijze van een harer beide kerkgebouwen beroofd. Tegen 3 ure des namiddags ontstond er brand in de Wester- kerk, die zich 't eerst aan het dak openbaarde. Juist op dat oogenblik bevonden zich op de bovenzaal der Con sistoriekamer een aantal meisjes, voor wie weldra de catechisatie zou aanvangen. De autoriteiten en de brandweer waren schielijk ter plaatse aanwezig, en zoodra het beneden gedeelte des gebouws door 't instortende dak en plafond in brand geraakte, werd alles aangewend om de vlammen te blusschen. De manschap der gemeente-spuiten werd, als gewoonlijk, trouw en aanhoudend bijgestaan door de bemanning der spuiten van de Marine en van het spoorweg station. Inzonderheid werkte tot blussching mede de stoom- brandspuit van het Marine-etablissement, onder directie van der. officier-machinist Flaes; de sterke waterstraal, door de werking van den stoom voortgestuwd, deed den vuurgloed vrij spoedig uitdooven. Door een paar der aangevoerde handspuiten werd een naburig woonhuis nat gehouden, en toen op een oogenblik het rieten bekleedsel van den nabij gelegen korenmolen «'t Fortuin» in brand geraakte, was de brandweer-ijlings gereed om ook dat gevaar in verderen voortgang te stuiten. Indrukwekkend was 't schouwspel, toen de toren viel, nadat vooraf uurwerk en klok waren omlaag gestort. Op dat oogenblik vertoonde het schip der kerk een ware vuurzee. Het nette en doelmatig ingerigte kerkgebouw was in 1844 en 1845 gesticht, en den 9 Nov. van laatstgenoemd jaar aan zijn bestemming gewijd. De opbouw geschiedde voor de som van f 32,800. „Mijn God! Wat voert ge toch uit?" sprak ik mot gemaakte frgernis„Is dat nu manier van doen, om zoo maar weg te blijven? Gij jaagt or.s allen een schrik op 't lijf. Ik zag in u reeds een slachtoffer van uw buurman den apothekeren de anderen wat ik aangenamer, maar toch ongeloofelijk vond zelfs een offer der liefde." Het viel mij wel in 't oog, dat hij bloosde, wat hem bijuo een jong meisje deed gelijken, doch zijn lach klonk toch zoo vroqlijk en ongekunsteld, dat ik aan deze opmerking geen bijzondere waarde hechtte. „De anderen konden wel gelijk hebben, antwoordde hij schertsend„Penthesilea is het, die mij geboeid houdt. Ik ben haar slaaf, zoo lang zij nog in mij leeft, doch met het oogenblik der voltooiing ben ik vrij en is zij m ij n schepping. Eergisteren liep ik met de idee in 't hoofd naar den Val d'Ema heen en verder overal rond, tot dat ik doodmoe thuiskwam. Dat was mijn geluk, want ik viel daarop in een vasten slaap; wellicht ware ik anders werkelijk ziek geworden van overspanning, wijl ik de gestalte niet vinden kon. Gisteren zat ik toen van den ochtend tot 's nachts toe hier aan 't werk; het was om wanhopig te worden, want niets wilde gelukken. Maar gij weet, ik geef het. niet op als ik een maal iets wil, en van daag gaat het. Wat zegt ge er van, Markiesje? Er zit nog niet geheel de rechte uitdrukking in den kop, maar het zal wel komen, en het overige is, naar ik hoop, den steen waard." „Het schoonste stuk Carrarisch marmer uit den Monte Crestola, gelijk elk uwer idécn," stemde ik schertsend toe. Hij echter schudde het hoofd, wees naar eenige aarden scherven in een hoek, en terwijl hij weer voortwerkte, zeide hij met een bezielden glans in zijn oogen, gelijk ik nog nooit hij hem had waargenomen „Daar liggen de meesten; zij moesten plaats maken." „Voor eene Penthesilea, welke het op een goeden dag evenzoo zal gaan." „Met haar?" Dit werd op zulk een eigenaardigen toon gezegd, dat ik hein verwonderd aanstaarde en eindelijk mijn glas voor het oog plaatste, om dit wonder eener dusver bij hem nog niet waargenomen tevredenheid met zich zei ven in den oorsprong na te speuren. Hij had intusschen mijn lichte afkeuring wel bemerkt cn was ook terstond er op uit, mij gunstiger te stemmen. Dat had hij nu trouwens niet meer behoeven te doen. Ik was inderdaad verrast over hetgeeu ik zag. Ik zal u de groep morgen bij dag laten zien, ofschoon slechts in copie, want het origineel moet ik naar Saunterhouse zendengij zult u echter over tuigen dat ik niet te veel zeg, als ik het een meesterstuk noem. Ik altffjins heb iu den laatsten tijd noch in een atelier noch op een tentoonstelling iets gezien, dat een zoo groot talent verried. Met den eenen voet vooruit op den gevelden vijand, staat de hoogomgorde Amazonen -Koningin, tot tegenweer bereid. Zij wordt ernstig bedreigdhaar gewaad, in den strijd hier en daar open gereten, laat de slanke, veerkrachtige gestalte onderscheiden en de buitengemeen edele en toch bekoorlijke leden vrij. Een rustpunt in het gevecht veroorlooft haar, voor een oogenblik adem te scheppen; nog is zij .niet afgemat, maar wachtende op den aanvalop den zegepraal schijnt, zij zelve niet meer te hopen, maar zelfs haar onder gang is vernietiging. Iets dergelijks tot stand te brengen, is al meer beproefd geworden, Ofschoon het verbrande gebouw, waarvan slechts de muren zijn staande gebleven, ad f 35,000 was ver zekerd, strekt de ramp zeker zeer ten nadeele der gemeente, zoowel met het oog op de kosten van herbouw, als door het tijdelijk ongerief voor de uitoefening van de openbare eeredienst. Eenig ameublement, gordijnen, stoelen, schrifturen, enz. heeft men nog kunnen redden. De oorzaak van dit onheil is niet bekend. Men gist, dat het is ontstaan door vuur uit de steenen pijpen, die tot schoorsteen dienden. Persoonlijke ongelukken hebben er bij 't blusschen van den brand, voor zoover wij weten, niet plaats gehad. Er heerschte voortdurend eene goede orde. De premie voor het eerst-watergeven is behaald door de manschap van de gemeente-spuit No. 1. Jl. Dingsdag en Woensdag is hier voor het eerst eene belangrijke hoeveelheid ansjovisch gevangen. Op den eersten dag werden er ten naastenbij 200,000 hier aangebragt; de prijs was f 3 en 2.75. Ze wordt hier gekopt en gezouten in ankers en later naar buiten verzonden. Deze visscherij waarvan men hier vroeger geen werk maakte, geeft aan vele handen brood. Aan den heer Nijkerk, van Amsterdam, is voor f 48,000 gegund de inschrijving der openbare verkooping bij de Directie der Marine alhier, gehouden den 4 dezer, van: Zeven stuks stoomketels en een stel scheepsstoom- werktuigen van 600 nominale paardenkracht. Dit jaar zullen in werkelijke dienst worden opgeroepen: Van 4 Aug. tot 7 Sept., bij het reg. grenadiers en jagers, het 3de en 6de reg. infanterie, de milicien-verlofgangers der ligtingen van 1874 en 1875; bij het 1ste, 2de, 4de, 5de, 7de en 8ste reg. inf., bij de reg. huzaren en bij de compagniën hospitaal-soldaten, die der ligting van 1874 van 4 Aug. tot 12 Sept., bij de reg. veld-artillerie en het (lat erken ik; doch zooals dit gemaakt is, gelijk dat alles leeft en groeit, hoe langer men het aanziet, welnu, gij zult er zelf een oordeel over kunnen vormen. Bovenal is het 't hoofd dat frappeert het heeft iets, gedeeltelijk ook door de schikking van hèt haar, van den Apollo van 't Belvedère. Doch datgene wat bij hem zacht, bijna vrouwelijk is, doet zich natuurlijk bij haar niet zoo voor, en daarbij is dit edele gelaat, oudanks de strenge lijnen, niet zoo onbepaald van leeftijd en karakter, gelijk dat bij de Antieken meestal het geval is: bloeiende jeugd, geest en energie spreken er uit. Maar, nog eens, gij zult het zelf zien. Men kan niet geweldiger verrast zijn, dan ik het was. Bijna had ik den kunstenaar omhelsd; doch met ééne zaak kon ik mij toch niet recht vereenigen. Ik weet uit later tijd dat ik ongelijk had, maar gelijk het gewoonlijk bij den eersten aanblik van een buitengemeen kunstwerk gaat, men heeft dan allerlei vooroordeelen te overwinnen; de gestalte vond ik te slank voor het manwijf, de hand te teer, en bovenal meende ik juist tegen die wonderbare uitdrukking van jeugd en gratie in het gelaat bezwaar te moeten maken, welke ieder, die de groep ooit gezien heeft, in verrukking bracht. Ik verbeeldde mij, dat zij te modern was. Daarmede had ik mijn anders zoo geduldig toeluisterenden jongen vriend bijna toornig gemaakt. „En heeft dan Allori zijn Judith ook niet bet liefelijke, onschuldige aangezicht van een nauwelijks der kindschheid ontwassen meisje gegeven?" antwoordde hij. „Wordt daarom bij heu, die als vast genageld voor het beeld iu het Palazzo Pitti staan, door de over weging of de geduchte weduwe van Bethulia er wel zoo heeft uit gezien, de betoovering gebroken? En hier, in mijne Amazone, ligt niet eens zulk eeue tegenstrijdigheid. Is er dan altijd ruwe spierkracht noodig ter overwinning? Werkt niet alleen de schoon heid der vrouw reeds verlammend, en moet het niet een barbaar zijn die het dan van zich verkrijgen kan, toch nog het doodende wapen tegen haar op te heffen Op die wijze bracht hij mij tot zwijgen, want met breedvoerige tegenredenen, vooral als zij zich in het bovennatuurlijke verliezen, kau ik mij niet ophouden. De zaak is: bij een kunstwerk ben ik slechts, gelijk min of meer al mijne landgenooten, practicus, kenner wat de waarde, de techniek, de uitvoering betreft. Diep zinnige oogmerken, allegoriën en dergelijken, is meer een zaak voor de Duitscherswij houden ons aan het gegevene, het voorwerp en zijne uitvoering; en wel beschouwd viel er in dit opzicht bij de Penthesilea niet veel berispelijks aan te wijzen. Wat er overigens nog aan ontbrak, was meer aan het onvoldoende, slechte materiaal dan aan de onbedrevenheid van den kunstenaar te wijten. Het marmer zou later het zijne wel doen. Ik kon echter onmogelijk begrijpen, hoe Austin aan den kop zijner Amazone gekomen was. Ik vlei mij toch, zoo tamelijk elk lief gezicht in Elorence te kennen. Een der gewone modellen kon er niet voor gezeten hebben; en een schepping uit louter fantaisie geboren, zou daarentegen minder karakteristiek geweest zijn. Mijn los daarheen geworpen opmerking scheen Austin evenwel niet verstaan te hebben, en hem er direct naar vragen kon ik niet. Ik liet mij, verheugd dat ik hem gezonder, opgeruimder en met meer lust tot werkeu dan ooit gevonden had, gaarne overhalen om vóór het diner een wandeling te doen, nadat ik nog de belofte had afgelegd, over den nieuwen arbeid van onzen dischgenoot voorloopig met niemand te spreken. ge' Stei

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1877 | | pagina 1