reg. rijdende artillerie, die der ligting van 1874; van 16 Julij tot 24 Aug., bij het korps pontonniers, die der lig- ting van 1874; bij het bataillon mineurs en sappeurs die der ligting van 1874 van 12 Julij tot 20 Aug., en die der ligting van 1875 van 21 Aug. tot 29 Sept. Yan het bestuur der Vereeniging «het Nederlandsch Rundveestamboek» zal weldra eene oproeping uitgaan tot het houden van eene bijeenkomst, om eene commissie te benoemen en een en ander te bespreken voor de voorge nomen inzending van vee, op naam van de Vereeniging, doch zonder haar geldelijken steun, ter Wereldtentoonstel ling te Parijs. Staande de algemeene vergadering, waarin dat besluit genomen werd, teekenden eenige heeren eene lijst, waarbij zij zich bereid verklaarden tot dat doel mede te werken, in afwachting van eene oproeping tot boven genoemde bijeenkomst. Ter wille van den goeden naam van den Nederlandschen veestapel is het te wenschen, dat in ruime mate het voorbeeld navolging zal vinden, dat door de volgende heeren zoo belangeloos werd gegeven C. J. van der Oudermeulen, te Wassenaar; B. A. baron van Verschuer, te Heemstede; V. Scholten van Aschat, te' Roozendaal; Gr. Vas Visser, te Doom; mr. W. van der Vliet, te Amsterdam; H. C. van der Houwen van Oordt, te Apeldoorn; S. de Clercq Wzn., te Leiden; J. van der Breggen Azn., te WaddinxveenN. Vas Visser, te Haarlem; J. Hallman, te Twisk; C. Sijtsma, te Dronrijp; A. van Lenuep, te Heemstede; dr. L. Mulder, te 's Hage; Th.J. Waller, te Auua Paulowna; II. M. Hartog, te Barneveld; J. Breebaart Kzn., te Winkel; K. J. Akkerman, te Oudorp en de voorzitter en de secretaris der Vereeniging, F. Bult man en P. F. L. Waldeck. (D. v. 's Gr.) Men schrijft ons van Texel, dd. 11 dezer: «Vanwege het waterschap der 29 gemeenschappelijke polders op Texel had heden de aanbesteding plaats van het arbeidsloon der steenglooijing en van 't heiwerk aan den dijk van den polder het Noorden. De inschrijvers waren voor de steenglooijing: dc heeren W. de Jong Jr., te Nieuwediep, ad f 33,300 en W. de Jong Az., te Slicdreclit, ad f 19,800; voor het paalwerk de heeren: W. de Jong Jr., te Nieuwediep, ad f 23,700, B. Beukenkamp, te Wieringen, ad f 11,578 en W. Hillenius, te Texel, ad f 10,494. De uitvoering van deze werken is onmiddellijk aan de laagste inschrijvers gegund.» Men schrijft uit Haarlemmermeer, dd. 10 dezer: «lu den afgeloopen nacht is alhier een vreeselijk ongeluk voorgevallen. Mevrouw de wed. van de Pol geb. Vredenburgh van Haarlem, haar broeder de heer Vredenburgh van Amsterdam, haar dochter en schoonzoon, zijnde de heer F. van Schelven en echtgenoote en hun eenig kind, een meisje van 3 jaar, allen van Haarlem, keerden ten ongeveer half twaalf ure uit Haarlemmermeer terug, alwaar zij tegenwoordig waren geweest bij de voltrekking van het huwelijk van den zoon van mevr. van de Pol. Zij allen waren gezeten in een rijtuig, bespannen met twee paarden. De koetsier, door de duisternis misleid, is aan het eind van den Dennebroekerweg bij Bennebroek in de Ringvaart gereden, met liet ongelukkig gevolg dat alle vijf personen zijn verdi-onken. Alleen de "Wij drentelden den Lnngarno af; liet was een zeer mooie herfst avond en overal vonden wij mensehen. Mijn medgezel beraadslaagde juist met mij, hoe zwaar het marmerblok wezen moest; hij was voor meer dan levensgrootte; ik stemde, ter wille der sierlijkheid, welke bij het eigenaardige genre der figuur paste, voor twee derde der natuurlijke grootte; daar voelde ik plotseling ziju arm hevig in den mijnen beven. In het volgende oogenblik nam hij zijn hoed af. Ik vroeg hem, wie hij gegroet had, doch hij gaf niet dadelijk antwoord; toen ik mij met mijn oogglas gewapend had, was het rijtuig tusscheu de anderen verdwenen. „Ik, heb die dames niet herkend; of gold haar groet iemand aan de andere zijde der straat?" Nu eerst zag ik hem aan. Zijn gelaat had den tint der donker- roode roos aangenomen. „Ik ken de dames ook niet nader," sprak hij met eene zekere onverschilligheid, die mij gekunsteld voorkwam. „Ik heb ze in het Bargello gezien." „En om die reden groet gij ze? Nu, dat noem ik vermetel!" Hij lachte een oogenblik en stamelde iets van een inlichting die hij gegeven had, een onbeduidenden dienst dien hij had bewezen, en nog zoo iets, dat mij echter zeer onbegrijpelijk voorkwam daarop beweerde hij echter, dat het in het geheel niet de moeite waarcl was er over te spreken, en ging hij onmiddellijk tot een ander onderwerp over. Toch bleef hij in 't oogloopeud verstrooid en spoedde hij zich voorwaarts met een onrust, die ik uit de telkens verzwarende drukking op mijn arm zeer goed kon opmaken. Ik deed hem dan ook het genoegen, mijn tred te verhaasten; elke hinderpaal maakte hem ongeduldig; zelfs de kleine aardige Giorgina, die hem een nagelbloem aanbood, wees hij misnoegd terug, schoon hij toch anders jegens het riropeligste besje, als zij hem met haar bloemenmand den weg versperde, niet onvriendelijk was. Ik geloof dat ik den weg naar het Casino nooit zoo haastig heb afgelegd als op dien dag. Ik had lust, ergens op een beschaduwd plekje wat uit te blazen ep een sigarette te rooken. Austin had daar echter geen behagen in. Voor een enkele keer moesten wij toch eens de revue passeeren, merkte hij schertsend op, en hij sleepte mij mede tot in de nabijheid der muziek, tusschen de wandelaars door en langs de rijen der druk pratende dames, hetgeen hij tot dusver steeds voor de ver velendste, geestdoodendste van alle verrichtingen verklaard had, hoe vurig hem ook menig oog van achter den verkoelenden waaier een groet had toegeworpen. Ditmaal bleek hij er zelfs niet tegen op te zien, den tocht ook nog een tweede keer te doen en zijn blik dwaalde opmerkzamer over het levende bloemenbed heen dan de mijne. Zijne trekken spiegelden altijd zijne gewaarwordingen af, dat maakte ze zoo levendig en aantrekkelijk; thans vertoonden ze duidelijk de blijken van teleurstelling. Zonder dat ik mij bijzonder veel moeite gaf om hem gade te slaan, werd mij dat alles duidelijk en onwillekeurig bracht ik de ontmoeting met die dames er mede in verband. Die groet, dat blozen, dit naloopen, dat zoeken; basta! Toen wij een hoek omgingen, stond de heer Von Rehling voor ons; hij was juist met een anderen heer uit het koffiehuis gekomen en drong er dadelijk op aan om ons met zijn begeleider, zekeren graaf Walunjin, in kennis te brengen; oen oude bekende, een reis genoot, en ik weet niet wat al meer, dien hij hier door een gelukkig toeval teruggevonden had. (Wordt vervolgd.) koetsier is met groot levensgevaar gered kinnen worden ook de paarden zijn verdronken. Een der Irenkelingen is spoedig levenloos opgehaaldde overigen zin eerst in den vroegen morgen ten ongeveer 5 ure opgehaald. Deze bevonden zich toen allen nog in het rijtuig. Door d< duisternis en de diepte, waren alle aangewende pogingen tot redding vruchteloos. De verslagenheid is algemeei. groot, vooral ook bij de pas gehuwden.» De Delttsche Crt. neemt de lofredenaars op den goeden ouden tijd onder handen, 't Is waar, de dagen, waarvan het volk op 's heeren straat zingt: «een potje boter voor een halven stooter, die goede tijd komt nooit weerom,» zijn onherroepelijk voorbij. Of die tijd nu daarom een goede tijd was, zon evenwel nog moeten be wezen worden. Zoo hij met zijn goedkoope levensmiddelen terugkeerde, zouden zeker ook de dagloonen weder wor den wat zij eertijds waren, en het is meer dan twijfelachtig of zij, die nu eene verzuchting slaken over de duurte, bij die verandering winnen zouden. Ook dan, wanneer men een jonger tijdstip tot punt van uitgang neemt en slechts vijftig jaar terug treedt, zal nog het heden de lichtzijde en het verleden de schaduwzijde vormen. Immers wat beteekent het, dat men zich voor eenige centen kan aan schaffen waarvoor men nu guldens moet neertellen, wan neer evenveel en nog meer inspanning gevorderd werd om die enkele centen te verdienen, dan er nu noodig is om die guldens te verwerven. Maar voor geen schatten was toen te erlangen, wat nu bijna kosteloos is te bekomen. Men vergelijke de woningen van voorheen met die van thans. De genees- en heelkunde werd door onkundigen uitgeoefend. Ontstond er brand, gansche wijken werden in de asch gelegd; thans is brand zeldzaam en wat ver nield wordt vergoeden en herstellen de verzekerings-maat- schappijen. Onze straten en wegen zijn nu ten allen tijde begaanbaar; in de steden verspreidt het heldere gaslicht tot in de meest afgelegen wijken zijn schijnselde veilig- heid is zoozeer verbeterd, dat men zich zonder gevaar op elk uur van den nacht op straat kan begeven. Zijn er armen, de ellende is niet meer zoo groot en algemeen als weleer; alle ingezetenen hebben gelijke regten en voor allen is het onderwijs toegankelijk; de eerste stap om vooruit te komen wordt niemand belet en alle sluitboomen, die de maatschappij in kasten verdeelden, zijn weggenomen. De dagreizen-afstanden zijn weinige nren geworden en daarmeê verdwijnt meer en meer de geest van vijandschap tusschen de gemeenten onderling; de mensch is wereldburger geworden, terwijl hij vroeger een gevangene was in zijn eigen woonplaats. Neemt men dit alles in aanmerking, dan moet men erkennen, dat de tijd, toen «een pond boter een halven stooter» kostte, toch zoo bijzonder goed niet was en de verzuchting, dat zij nooit terugkomt, een reden van dankbaarheid kan worden genoemd. De klagt over de verdorvenheid van onzen tijd is van denzelfden aard als die over de duurte. Men vergeet, dat Koning David reeds verzekerd heeft, dat ons hart verdorven is, en erger dan verdorven kan het toch niet zijn. Dat er vroeger minder gehuicheld en gelogen werd, geen statistiek is er, waaruit die stelling kan worden bewezen. En zoo er minder vonnissen werden geveld, er waren minder middelen om de misdadigers op te sporen en minder regters om hen te veroordeelen. De tijden veranderen en de menschen met hen, maar dat de tijden en de menschen slechter zijn geworden, gelooft de Delftsche Crt. niet, ondanks de verzekering van het volksdeuntje. In de laatste dagen zijn te Rotterdam op vermoeden van valschheid in beslag genomen zes bankbilletten van f 100, gedagteekend en gemerkt als volgt: 10 Sept. 1870, No. 6205 B J; 1 Sept. 1872, No. 2335 B B; 1 Sept. 1874, No. 8565 A V: 1 Sept. 1874, No. 9592 P P; 12 Sept. 1875, No. 5893 PP; 11 Sept. 1876, No. 5253 L J. De valschheid verraadt zich: door het papier, hetwelk met dat der echte bankbilletten niet overeenkomt; door slechte en onvolledige teekening van het beeld en den rand; door de letters e in het woord Nederlandsche en B in het woord Bank; voorts door de cijfers 100 en 10; het laatste alleen in eerstgemeld billet te vinden. Al deze valsche stukken zijn vermoedelijk van dezelfde hand afkomstig. Ook te Delft is een valsch bankbillet van f100, gedag teekend 2 Aug. 1872 ontdekt, waarvan de kenmerken van de bovenstaande omschrevenen niet veel schijnen te ver schillen. De ambtenaren van justitie en politie worden verzocht op den omloop van valsch bankpapier naauwlettend toe te zien en te doen toezien, het aan te houden bij ontdekking met de verdachte bezitters, zoo daartoe termen zijn, en daarvan den procnreur-generaal bij het geregtshof te 's Hage te onderrigten. (Politieblad.) In de Gron. Crt. wordt, als voorbehoedmiddel tegen kermisbrand, in overweging gegeven, om in de tenten zoowel het rooken als het schieten met pistolen en geweren en het afsteken van vuurwerk te verbieden. In Semper Virens lezen wij de volgende anecdote over het gebruik van thee: «Sir Walter Scott was niet alleen een uitstekend roman schrijver, maar, volgens zijne biographen, ook een aller prettigst man in -gezelschap, iemand die uitmuntend wist te vertellen. Zoo verhaalde hij o. a. eens op een thee gezelschap, dat de thee, wel bijna eene eeuw nadat ze in Engeland reeds bekend en allengs meer algemeener werd gebruikt, in Schotland nog vrij onbekend en zeldzaam ge bleven was, en hij deelde daarbij de volgende anecdote j mede. Omstieeks 1765 ontving lady Pumphraston, eene aanzienlijke Schotsche dame, een pond beste, fijne groene thee ten geschenke, die zij zorgvuldig bewaarde, totdat zij een diner zou geven. Bij die gelegenheid werd een extra schotel voorgediend, rijkelijk van gesmolten boter voorzien. Onder de meest beleefde excuses gaf zij de hoop te ken nen, dat het geregt haar gasten goed zou smaken. «Mijn kok heeft al zijne kunst aan deze vreemde groente besteed, maar bijzonder malsch heeft hij ze niet kunnen krijgen, dat moet ik erkennen.» Een jong procureur te Berlijn ontving dezer dagen bezoek van een oud héér, die in tamelijk opgewonden stemming verkeerde en wiens uiterlijk den gewezen militair te kennen gaf. Hij maakt zich dan ook bekend als een gepensioneerd luitenant-kolonel en verzoekt den procureur uit zijn naam een scheidingsproces tegen zijne echtgenoote aanhangig te maken. Ondervraagd welke redenen hij daarvoor had, gaf hij op dat zijne vrouw hem de militaire gehoorzaamheid weigerde. De man der wet antwoordde glimlagchend, dat dit geen voldoend motief washij her innerde zich althans niet, dat de vrouwen de krijgsartikelen moesten bezweren, wanneer zij in het huwelijk traden. «Gij weigert dus, mijnheer de procureur, om het proces voor mij te voeren?» «Ik moet wel.» «Nu,» zeide de oude grompot woedend, «dan zal ik naar een ander gaan. Een ding spijt me echter, mijnheer, dat gij niet vroeger bij mijn regiment gediend hebt; ik zou u de militaire gehoorzaamheid wel ingepeperd hebben.» Aan eene beschrijving in de Gegenwart van het bezoek, dat Oskar Lenz aan de kannibalen van West- Afrika bragt, ontleent het U. D. eenige onwillekeurig aan onze Europeschc mode herinnerende opmerkingen over de kleeding van de Faubevolking aan de rivier Ofue. De kleeding der vrouwen bestaat daarin, dat het ligchaam van achteren door een klein, stijfgelooid apenvel bedekt wordt. Van voren wordt een klein, smal, uit boomschors ver vaardigd voorwerp omgehangen, zoodat de heupen en de dij onbedekt zijn. Zoover zijn onze dames nu wel is waar nog niet; bij haar zijn heupen en dij niet onbedekt, maar zoo naauw in den rok ingesloten, dat dc vorm toch duidelijk is te onderkennen. De vrouwen besteden voorts bijzondere zorg aan haar hoofdhaar. Op het denkbeeld van zich met vreemd haar te tooijen, zijn zij nog niet gekomen, maar zij dragen het haar in vlechten, die zij in een cirkel om het hoofd leggen. Veelal versieren zij zich met glasparelen, die in het haar gevlochten of in snoeren om den hals gedragen worden. Berigtcu betreffende den Russiscli-Torksehen oorlog. Het bombarderen rail Rumeensche plaatsen langs den Donau door de Turksche monitors en oever-batterijen duurt voort. Een telegram uit St.-Petersburg bevat een berigt, dat, zoo het bevestigt wordt, van het grootste gewigt is. De Sultan zou de vaan van den profeet geheven hebben. Dit wure het sein tot den heiligen oorlog, een beroep op het geloof der Mahomedanen, en men weet waartoe zij dan in staat zijn. De Sultan van Turkije zendt een „heilige karavaan" met kost bare geschenken naar Mekka en Medina; haar aanvoerder is Hadschi-Izzct, gewezen harem-opzigtcr bij den oppersheriff te Mekka. Aan dc inwoners der twee heilige sleden zal mede gedeeld worden dat Rusland, welke Staat alle met-orthodoxe godsdienstgezindtcn öp zijn grondgebied ten heftigste vervolgt, thans ook tracht het hoofd van den Islam uit Europa te verdrijven, ten einde te gemakkelijker de Russische onderdanen, die Mahome- daansch zijn, te kunnen dwingen Christenen te worden. Mitsdien heeft de Sultan besloten alle geloovigen op te roepen tot den krijg tegen het „geloofmoordende Rusland," opdat zij hunne geloofs broeders in de Krim, in den Kaukasus en in Midden-Azië, die nog steeds onder het Russische juk zuchten, mogen beschermen tegen het verlies van hun zieleheil. De oppersheriff heeft alzoo in last, namens den Sultan, dag en nacht, aan de Zuiderpoort van de Kaaba te Mekka, zoowel als op het graf van Mahomed te Medina, openbare gebeden voor de zege der Turksche wapenen te doen opzeggen, en den inwoners van die steden wordt aanbevolen in zeer grooten getale daarbij op te komen. Ook is het mogelijk dat de Sultan, wanneer hij als overwinnaar uit dezen oorlog treedt, na afloop er van een bedevaart naar Mekka en Medina doen, en bij die gelegenheid de ingezetenen voor hunne gehechtheid en toewijding aan het huis Osman rijkelijk beloonen zal. Volgens de Times was jl. Woensdag te Parijs het gerucht in omloop, dat Kars op het punt was zich over te geven, dat het Turksche leger tusschen Kars en Erzerum gevaar loopt verslagen te worden, en dat onmiddelijk na deze gebeurtenissen Safvet-pacha zal worden afgevaardigd om over den vrede te onderhandelen. WEENEN, 10 Mei. Uit Galatz wordt aan de Polit. Corr. het volgende gemeld: Heden ochtend ten 6 ure zijn 300 kozakken van Braïla den Donau overgestoken naar Ghiacet ora verkenningen te doen. Toen zij nanuwelijks geland waren, stootten zij op eene tamelijk groote afdeeling Baschi-Bozoeks en er ontstond een levendig gevecht, dat heden middag nog voortduurde en waarbij aan beide zijden dooden en gewonden zijn gevallen. Heden zijn drie kleine Russische kanonneerbooten van den mond van de Pruth naar Braïla vertrokken. Benoeming-en, enz. De luit. ter zee 1ste kl. H. van der Meer en de off. van adm. 3de kl. G. A. Zeegers, behoorende tot de rol van het wachtschip alhier, worden met den 15 dezer op non-activiteit gesteld. De off. van gez. 1ste kl. J. van Lith Harrebomée, dienende aan boord van het wachtschip te Amsterdam, wordt met den 26 dezer overgeplaatst in de rol van dat alhier, ten einde gedetacheerd te worden aan boord van de instructiebrik Urania. Voorts worden de off. van gez. 1ste en 2de kl. G. Karssen en B. H. L. van Olst respectivelijk met den 26 dezer en 1 Junij geplaatst aan boord van eerstgenoemd wachtschip. Door den minister van Oorlog is o. a. benoemd tot fortifieatie- opzigter 3de kl. de sergeant Oudraad, alhier. STATEN-GENERAAL. Tweede Kamer. Zitting van Vrijdag 11 Mei. Bij de voortgezette discussie over het onderwijs aan de Militaire Academie heeft de regering overgenomen het amendement om in de twee eerste studiejaren geeu militaire vakken te doceren. Aangenomen zijn de amende menten betreffeude de vaststelling van een verkort programma voor het toelatings-examen, dat aansluit bij het onderwijs in het derde jaar aan de Hoogere Burgerschool, en tot instelling eener krijgsschool. De herziening der wet is bepnald vóór Sept. 1882. Het ontwerp is in zijn geheel aangenomen met 53 tegen 22 stemmen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1877 | | pagina 2