wezen verdedigers van het vaderland in tijd van gevaar
zou men ook waarlijk niet zoekeu in die vreedzame dorpe
lingen. Wat in oorlogstijd met zulk een «nationale kracht»
zou uitgevoerd kunnen worden zou, vreezen we, al even
weinig beteekenen, als hetgeen in vredestijd door haar
gedaan wordt.
De kommandanten willen daarin verandering brengen.
Dit strekt hun tot lof; maar of die poging wel tot eenig
- resultaat zou kunnen leiden, valt te betwijfelen. Wil men
van de rustende Schutterijen iets maken, dan rekene men
niet te veel op de rustende schutters, die al even weinig
ambitie voor de dienst zullen koesteren als de active schut
ters in de steden. Slechts door wettelijke bepalingen zouden
zij er toe te bewegen zijn om zich in den wapenhandel te
oefenen, en zonder de heeren kommandanlen te na te spreken
gelooven wij ook niet, dat deze de geschikte personen zouden
wezen om hen te onderrigten. Wanneer de zaak niet door
de regering zelve wordt aangevat, kan er niets van te regt
komen, want liefhebberij voor het vak zal men, misschien
bij een enkelen kommandant, maar zeer zeker niet bij zijne
«onderhebbende manschappen aantreffen.
Het schijnt der Haagsche politie ernst te zijn met
haar strijd tegen immoraliteit. Ze heeft nu weder haar
«beschermende» hand gelegd op een viertal juffers, waar
van drie minderjarigen; men heeft hier niet slechts met
clandestine prostitutie, maar bovendien met drie gevallen
van het debaucheren van minderjarigen te doen. (D.)
Het Vaderland schrijft aan het slot van een overzigt
van den uitslag der verkiezingen:
«In elk geval wordt door deze verkiezingen de vex'houding
tusschen de partijen in de Tweede Kamer reeds aanmerkelijk
gewijzigd. De voorstelling van de Arnh. Crt., dat het
resultaat gelijk nul zou zijn, is niet uitgekomen. De vlot
tende meerderheid der liberalen heeft thans voor eene vaste
meerderheid plaats gemaakt. De onderstelling is dan ook
niet gewaagd, dat na deze uitspraak van het kiezersvolk
de dagen van het ministerie-Heemskerk geteld zijn. Dit
staat vastindien een crisis in de tegenwoordige omstan
digheden toch onvermijdelijk is, dan is ook elke dag uitstel
verlies voor het land.»
Van de drie heeren, die zichzelven kandidaatstelden
voor de Tweede Kamer, de heeren Grashuis, de Quartel
en Janssen, heeft, volgens het Dagblad, slechts eerstge
noemde één stem gekregen, en wel te Arnhem.
Het stelsel van zelf-aanbeveling schijnt dus op staat
kundig gebied niet de vruchten af te werpen, die het in
andere zaken niet zelden gedaan heeft.
Uit Delft meldt men het volgende:
«Ongeloofelijk is het aantal vreemdelingen, die hier den
20 dezer verwacht worden om de treurige plegtigheid van
de begrafenis der Koningin bij te wonen, en voor buiten
sporig hooge sommen worden kamers, waar de stoet voorbij
zal trekken, verhuurd. Om eenige cijfers te noemen, zijn
bijv. gewone kamers met twee ramen voor f 60, met drie
ramen voor f 100, een bovengedeelte van een logement
voor f 200, een geheel huis voor f 300 en de helft van
een stoep voor f 50, allen voor dien enkelen dag, verhuurd.
Hierbij moet tevens in aanmerking genomen worden, dat
de prijzen nog voortdurend stijgende zijn.»
Te Delft heeft zich een comité van dames gevormd,
met het doel om op het graf van H. M. de Koningin een
zilveren immortellenkrans neder te leggen.
Te Aarlanderveen werd dezer dagen op het erfhuis
bij A. de Blanken een oud kastje verkocht voor f 2.50.
Toen de kooper, zekere Gouverneur, van Nieuwkoop, het
reeds een paar dagen bij zich in buis had, kwam hij tot
waarop Jane zat. Naast haar, bijna aan haar voeten, was Frank
op het gra; neergehurkt, en volgde hij al hare bewegingen. Ora
hen heen lagen de Kanaken in een kring te praten. Onze afge
tuigde paarden graasden op een kleinen afstand van daar ouder
het opzicht der Fagueros. Toen het maal gereed was, bleven wij
alleen. Onze bedienden hadden een twintig passen ran ons af
plaats genomen.
Vindt ge dat reizende en trekkende leven ook zoo heerlijk
vroeg Jane mij.
O, voorzekervooral in gezelschap van goede vrienden. En
gij, Frank?
Ik ben er altijd een liefhebber van geweest. Deukt ge nog
wel eens, hernam hij, zich tot onze reisgezellin wendend, aan onze
ontdekkingstochten in het bosch, toen wij beiden nog kinderen
warenhoe bang ge toen waart onder die hooge boomen, hoe
gelukkig ge waart als wij eens wat nieuwe bloemen vondenwelke
prachtige kransen wij toen vlechten en welke heerlijke vruehten wij
daar vonden?
O zeker! Ik heb er niets van vergeten. Gij waart zeer
goed, zeer toegevend voor mij, Frank, en ik was toen een wispel
turig kind, dat uw geduld op een zware proef stelde,zonder
bet ooit uit te putten.
Het was zulk een genot voor mij uwe bevelen te voldoen,
uwe begeerten te raden. Ik heb later wat dikwijls dien gelukkigen
tijd teiuggewenscht
Nu niet meer, hoop ik want hij is teruggekomen. Ik ben
sedert dien tijd al zeer weinig veranderd, en dat is juist de grief
die men tegen mij heeft. Ik heb nog geen volkomen duidelijk
begrip van al de eischen eener beschaving, die zoo vaardig is om
ons te overmeesteren. Zij vordert mij te snel, wij hebben moeite
ora liaar bij te houden. Tem ik een kind was, onderwees meu
mij uwen godsdienst, dien ik zeer schoon vond; maar ik zag hoe
diezelfde blanken, die ons uwe goddelijke voorschriften brachten,
welkp zij voorgaven lang vóór ons te hebben ontvangen, die zich
onze broeders noemden, hoe diezelfde blanken ons land in bezit
namen, zich met brandewijn bedwelmden, onze hoofden beleedigden
en onze dienaren mishandelden. Ik heb gezien hoe Europeesche
matrozen onze stad overweldigden, weerlooze Kanaken om hals
brachten, de smeekiDgen hunner priesters in den wind sloegen en
in brooddronkenheid de grootste geweldenarijen pleegden. Men heeft
mij wel gezegd, en dat geloof ik ook, dat men de leefregels van
de eerstgenoemd en en de wanbedrijven der laatsten niet met elkaar
verwarren moet, maar dat alles hindert ons toch en boezemt ons
afkeer in. Wat mij aangaat, ik houd van een teruggetrokken leven;
men verwondert er zich over, men berispt mij, maar ik ben een
afstammeling van Kaméhaméha, en gij weet, sprak zij zich tot mij
wendend, dat die naam beteekent: „de kluizenaar."
(Worclt vervolgd.)
de niet onaardige ontdekking van een Braziliascsch effect,
dat zeker sedert lang daarin verscholen geraakt was. Do
vondst vertegenwoordigde met de onafgeknipte coupons van
enkele jaren een waarde van f 1400.
Het U. D. is van oordeel, dat aan onze Vertegen
woordiging zelden een wetsontwerp aangeboden is, dat meer
de algemeéne belangstelling en ingenomenheid verdient dan
het 18 April 1877 aangeboden ontwerp tot bedijking en
droogmaking van het zuidelijk gedeelte der Zuiderzee en
het maken van een waterweg van Amsterdam naar dc
rivier de Waal. Men zou het ministerie en vooral den
minister, tot wiens departement dergelijk onderwerp behoort,
geluk kunnen wenschen, ja, bijna kunnen benijden, dat het
hem gegeven is, eene zaak van zoo grooten omvang en
van zoo groote gevolgen voor het heil des lands aanhangig
te kunnen maken. De minister, wien dit te beurt valt,
zal ook bij een verder nageslacht onder de mannen van
beteekenis genoemd worden, onverschillig of het hem nog
gegeven zal zijn het plan te verdedigen en te zien aan
nemen, dan wel of dit door een opvolger zal geschieden.
De eer van het plan komt echter niet uitsluitend den
staatsman toe, die het wetsvoorstel indiende. Velen hebben
daaraan reeds gearbeid en zullen daaraan nog arbeiden,
zonder er de eigenlijke vrucht, de groote uitkomst, van te
zien, of daarin althans de hand te hebben. Men bedenke
slechts, wat er vroeger onderzocht en gewerkt is.
Het kanaal ter verbinding van Amsterdam met de Waal
door de Geldersche Vallei staat natuurlijk in volstrekt geen
noodzakelijk verband met het plan ter droogmaking der
Zuiderzee. De verbetering van den waterweg en vooral
van het kanaal do >r de Geldersche Vallei heeft in den
jongsten tijd zich eerst zoo luide doen gelden. Amsterdam
doet steeds hooger eischen, voor den waterweg naar zee;
voor eene academie; voor betere verbinding met den Boven-
ltijn. Men toonde zich der hoofdstad te wille en zal dit
ook wel hier doen. De regering is althans weder bereid
aan het bijzonder handelsbelang van Amsterdam, dat zij
hierbij ten onregte met het algemeen belang schijnt te
verwarren, eenige millioenen ten offer te brengen. Het
U. D. wil hieromtrent thans in geene beschouwingen treden,
noch ook de vraag behandelen, of hier aan het schoone
denkbeeld der droogmaking van de Zuiderzee niet een
minder zuiver van plaatselijk en ook wel politiek belang
wordt toegevoegd, waardoor andere belangen, met name die
van de provincie en stad Utrecht, kunnen worden benadeeld.
Het U. D. staat liever nog een oogenblik bij het droog
makingsplan stil. Het zal eene aanwinst geven van onge
veer 167,000 bunders land, waarvan zeven achtste van
uitmuntende hoedanigheid. De gronden, volgens de boringen
en het daarop gevolgd schei- en landbouwkundig onder
zoek, met, minstens een meter klei van zeer vruchtbare
zamenstelling bedekt, hebben eene uitgestrektheid van
108,000 hectaren, waai'bij nog 50,000 hectaren van wel
minder, maar toch nog zeer goed gehalte te voegen zijn.
Men wint dan eene oppervlakte, die een tusschencijfer aan
wijst tusschen die onzer twee kleinste provinciën, Utrecht
met 138,429 hectaren en Zeeland met 176,000 hectaren
uitgestrektheid. In vruchtbaarheid en rijkdom van bodem
zal het nieuwe gewest echter veel nader bij Zeeland staan
dan bij Utrecht. Aan de uitgestrektheid van ons vaderland
(597 vierkante geographiscbe mijlen) zullen bijna 30 zulke
mijlen, of zal ongeveer een twintigste worden toegevoegd.
Zeeland telt eene bevolking van ruim 177,000 zielen. Men
kan gerust voorspellen, dat het nieuwe gewest eenmaal
aan eene niet minder talrijke bevolking arbeid, bestaan,
welvaart en rijkdommen zal schenken. Er wordt voor dit
alles van den lande zeker veel arbeids en inspanning
geëischt en het aanvaarden van vele goede en kwade kansen
want de aard van verschillende werken, het gehalte der tot
verkoop aangewonnen gronden, de daarvoor te bedingen
prijzen en zooveel meer is slechts zeer benaderend te
bepalen, kan belangrijk mee- en tegenvallen. Toch stellen
de naar de meening van bekwame mannen zeer voorzigtige
en gematigde ramingen en cijfers der regering het eindoffer
der schatkist niet hooger dan ongeveer 28 millioen gulden.
Mogt deze taak inderdaad in 16 ii 20 jaren tot stand
kunnen kotnen, dan zou ons vaderland zich in eene gebieds
uitbreiding mogen verheugen, zoo vruchtbaar en zoo schoon
als geen volk ter wereld doen kan.
Men meldt uit Waspik:
«Onze van Alkmaar beroepen leeraar, ds. E. B. Gunning,
hoopt den 24 dezer op zijne tegenwoordige standplaats
zijne afscheidsrede te houden en den 1 Julij alhier in zijn
dienstwerk bevestigd te worden door ds. G. Ringnalda,
predikant te 's Grevelduin Ivapelle.»
De kantonregter te Middelburg schijnt niet gezind te
zijn voor 't maken van onnoodige visites; hij veroordeelde
toch dezer dagen iemand tot f 1.boète «wegens het
buiten noodzaak bellen aan een woning te Westkapelle.»
Voorheen bestonden tusschen Amsterdam en Zwolle
32 beurtschippers, en is menigmaal voor het regt om te
mogen varen f 5000 besteed; jl. Dingsdag werd te Zwolle
in het openbaar een beurtschippers veer tusschen Amsterdam
en genoemde stad ten verkoop aangeboden, en er was
niemand, die er iets voor durfde bieden.
De voor 5 jaren door de Hengsten-Associatie te
Marle voor p. m. f 3300 aangekochte volbloed Oldenburger
hengst «Koning Paul,» is jl. Donderdag aan het Wijhesche
Veerhuis publiek verkocht voor de geringe som van f385.
In het bij Almelo gelegen bosch van graaf van
Rechteren staat een boschwachterswoning. In 't voorjaar
had de boschwachter een oude laars aan den achtergevel
opgehangen en wilde die een paar maanden later weder
gebruiken, toen hem bij het wegnemen er van door het
uitvliegen van een vogeltje bleek, dat een paar roodborstjes
intusschen een aardig nest had gebouwd in den hiel der
laars en dit i'eeds hadden gevuld met een half dozijn
sierlijk gespikkelde eitjes. De boschwachter had den goe
den inval, de laars weder aan den spijker te hangen. De
roodborstjes bleken door de overrompeling geenszins afge
schrikt, broedden de eitjes uit en lieten zich zelfs in de
laars, op hun zonderling en vindingrijk nest gezeten, door
dc nieuwsgierigen bezigtigen en wegdragen. Sedert eenige
dagen kan men in de diepte der laars een zestal kleine en
guitige kopjes zien, die welligt reeds het stoute plan over
peinzen, mama en papa spoedig te volgen in hun wilde
jagt op de duizenden mugjes, die door het fraaije bosch dansen.
De vraag is maar welligt is het geen vraag voor de
vogels zeiven hoe komen zij er uit'? Hoe werken zij
zich in de 30 centimeters hooge schacht loodrecht naar
boven? Gelukkig voor hen, weten de oudelui er zeer
vaardig in te dalen en er zich weder uit te werken, zoo
dat de jonge vogels 't wel te weten znllen koinen, indien
de een of andere hulpvaardige hand van Almelo's jexxgdige
vogelbeschermers hen daarin niet te gemoet komt. (Stand.)
Uit Cuia^ao meldt men, dd. 19 Mei II.:
«Den 8 Mei heeft de nieuwe gouverneur Kip de zitting
van den kolonialen raad geopend met eene aanspraak,
waarin hij zeide: «Al ben ik met den toestand nog niet
in zijn bijzonderheden bekend, toch is het mij reeds vol
komen gebleken, dat, tengevolge van de voortdurende
kwijning van den handel en de scheepvaart, de vroegere
voorspoed en welvaart van deze kolonie nog niet zijn
teruggekeerd. Dien voorspoed en bloei te doen herleven,
zal het doel van mijn streven zijn.»
De oud—gouverneur, c'.e heer Wagner, is met zijne
familie naar Europa vertrokken.»
Nu de dames ontzaglijk veel bloemen en bijua geene
hoeden meer dragen, is het niet onbelangrijk de aandacht
te vestigen op een Parijsche uitvinding, die het practische
met het schoone vereenigen zou. Men ziet thans te Parijs
in de winkelkasten vaix «opticiens» en werktuigkundigen
bloemen, die het weer voorspellen. Is het mooi weer, dan
is hun kleur rood, doch wordt het slecht weer, dan ver-
andort die kleur in blaauw. Indien de dames dit soort
van bloemen gingen di'agen, zouden zij menigeen de kosten
van een barometer en zich zeiven misschien een stortbui
op haar keurig zomertoilet besparen.
Bij gelegenheid der verkiezing van Victorien Sardou
tot lid der Fransche Akademie, wordt door Jules Claretie
dc volgende merkwaardige bijzonderheid uit het leven van
den thans zoo beroemden en door het succes zijner werken
rijk geworden tooneeldichter medegedeeld, welke bijzonder
heid een nieuwe kracht geeft aan de leer: «wanhoop nimmer.»
Sardou heeft eene treurige, moeitevolle jeugd gehad. Op
zekeren guren winteravond bevond bij zich, als jongeling,
klappertandend van kofi, in de nabijheid van de Ecole de
Médecine. In diepe moedeloosheid over al zijn ondank
baren arbeid, zijn lijden en strijden, zonder een schrede te
vorderen op den weg der fortuin, kwamen de somberste
gedachten en voornemens in zijn vermoeid en afgetobd
hoofd op. Om zich tegen een ruwe sneeuwvlaag te be
veiligen, zocht hij eene schuilplaats onder eene koetspoort;
doch hij had er nog maar even gestaan, toen hij, waarom
wist hij zelf niet, haar weder verliet en het ruwe weder
op nieuw trotseerde. Een arme Auvergnaat nam aanstonds
zijne plaats in. Weinige schreden had Sardou zich echter
nog maar verwijderd, toen hij een geducht geraas achter
zich hoorde. Hij zag om. Van een vrachtwagen, met
zware steenen beladen, die door de koetspoort reed, was
een der blokken afgegleden en had op de plek, die hij
pas verlaten had, den Auvei'gnaat half verpletterd.
«En ik, de wanhopige, het leven moede, ben gespaard,»
dacht Sax-don, «dat kan niet zonder reden zijn. De Voor
zienigheid wil, dat ik leve.» En hij schepte nieuwen moed
uit het gebeurdehij beschouwde liet als eene les, als een
voorteeken. Hij hervatte den strijd des levens, met ver
trouwen op eene gelukkige uitkomst, en het is niet
beschaamd. Eindelijk heeft de zon van den vooi'spoed
ook zijn levenspad beschenen en plukt hij de vruchten der
volharding.
De Honveds-luitenaut Zubovits, die te paard den Donau
overstak met een zwexxxtoestel van zijn vinding, is thans te
Konstantinopel aangekomen en zal ook tepaax-ddenBosphorus
trachten over te zwemmen.
Zekere Thomas Crapo is den 28 Mei te New-Bed-
ford, in Massachusetts, met zijne vrouw naar Londen
scheep gegaan in een vaartuigje van 20 voet lang, 13
duim diepgang en 1.62 ton, naar de eerstgenoemde plaats
gedoopt. Eene ontzaggelijke menigte woonde het vertrek
der beide waaghalzen bij, die tegen den 4 Julij Engeland
hoopten te bereiken.
Boven alles de etiicette. Wanneer aan het
Fransche hof eene dame aan den Koning werd voorgesteld
en het korte, daarbij gebruikelijke onderhoud geëindigd
was, kuste de Koning, wanneer het een gewone dame van
stand was, haar op één wangwas het echter eene
hertogin of eene dame van hoogeren rang, dan kuste hij
haar op beide wangen. Op zekei-en dag werd aan Koning
Lodewijk XVI (17751792) de destijds om hare schoon
heid vermaarde markiezin de Pracontal voorgesteld. Zij
had slechts op één kus aanspraak, maar de Koning, over
hare schoonheid gelroffen. dacht dat in dit bijzonder geval
een tweede kus er wel door kon. Toen hij echter op het
punt stond dien tweeden kus te geven, sprong de hertog
d'Aumont, die dien dag dienst had, haastig tusschenbeiden
met de woox'den: «Het is geen hertogin!» De aanwezigen
vergaten alle etikette en proestten het uit van 't lagchen,
waarmee de Koning van harte instemde.
Iets voor Landbouwers. Niet alleen van de wisselingen
van het weêr, eene zaak, waar gelukkig niemand wat aan veranderen
kan, is liet welslagen van den oogst afhankelijk; ieder landbouwer
kent de menigte kleine vijanden die, al zijn de weersomstandigheden
zoo gunstig mogelijk, toch soms een gedeelte van den oogst doen
mislukken. Tegen die kleine vijanden is dikwijls zoo weinig te
doen wanneer ze zich eens vastgencsleld hebben, ieder zoekt naai
de middelen om b. v. de ritnaald te bestrijden, maar tot nog toe
heeft niemand een middel gevonden. Zou het niet beter zijn, om
als zulk een vijand in aantogt was, zijn komst te verhinderen?
En we zijn zulk een vijand binnen kort te wachten. Duitschland,
onze naaste buur, beeft er reeds ontzaggelijk veel schade vau
ondervonden.