KV IIKIJERSdll! VIEIWEIHEPEK COURANT. 1877. N°. 115. Jaargang 35. Woensdag 26 September. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. B i n n e n 1 a n d. „Wij huldigen het goed e," Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zatnrdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30. frauco per post - 1.65. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Rnrean: MOLENPLEIN N°. 163. Prijs der Advertenticn: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. VERGADERING van den RAAD der gemeente ANNA PAULOWNA, op DONDERDAG den 27 SEPTEMBER 1877, des namiddags ten 2 ure. Anna Paulowna, den 24 September 1877. De Burgemeester, C. E. PER K. Onderwerpen ter behandeling 1. Beëediging nieuw gekozen leden. 2. Aanbieding gemeentebegrooting voor 1878. 3. Rekwest om subsidie voor het onderwijs. 4. Mededeeling ingekomen stukken. HELDER en NIEUWEDIEP, 25 September. Blijkens een bij het Departement van Marine ontvangen berigt, is Zr. Ms. ramtorenschip Koning der Nederlanden, onder bevel van den kapt. ter zee W. Enslie, den 19 dezer te Leith (Edinburg) aangekomen en den 23 dezer weder vandaar vertrokken. Aan boord is alles wel. Volgens een bij het departement van Marine ontvangen telegram, is Zr. Ms. schroefstoomschip Macassar, onder bevel van den luit. ter zee 1ste kl. J. C. Commijs, in den voor middag van den 23 dezer van Port-Saïd vertrokken. Aan boord is alles wel. Door een veefokker te Texel zijn onlangs van de Alkmaarsclie markt aangevoerd 10 kalveren, tot aanzetting van den veestapel. Onder die dieren heeft zich de tongblaar geopenbaard en reeds zijn eenigen aan die ziekte gestorven. De Standaard bevat het volgende min of meer raadsel achtige berigt, dat, naar liet Handelsblad meent, een huwelijk van den Koning betreft. «Van zeer bevoegde hand wordt ons geschreven: «Naar luid van buitenlandsche berigten en van in de residentie en elders loopende geruchten wordt Nederland door een onheil bedreigd, dat de waardigheid van het geliefd vorstenhuis en de eeuwenoude banden tusschen dat huis en de natie diep zouden schokken. ««Moge Gods goedertierenheid dat onheil afwenden! ««Mogen ook de raadslieden der Kroon hunne groote verantwoordelijkheid ten deze levendig beseffen!»» «In zulk een hagchelijk oogenblik heeft ook de christelijke pers een roeping.'' Benoemd tot hoofdonderwijzer der bijzondere school te Gasteren, de heer W. Sprang van Alkmaar; tot hulp onderwijzer te Medemblik, de heer R. van Duinen van Sappe meer. 9) LUCRETIA. Naar het Italiaansch van CLATJDE VIG-NON. Vervolg „Bidt zij, die anderen zoo krachtig tot vroomheid opwekt, zelve wel ooit tot God?" vroeg hij zich af. Twijfelend, als aan den rand van een afgrond, stond hij voor die vraag. Hoe zonderling, dat twee menschen, die elkander zoo onvoorwaardelijk hun leven toegewijd hadden, elkaar niet geheel kenden, Diet geheel begrepen! Ieder bemerkte in de ziel van den ander een diepe plooi, waarop het woord //geheim" geschreven stond, en soms waren zij bijna bevreesd voor elkander. De mis liep teneinde; de laatste accoorden van het orgel ruischten door de kerk; de priester boog een knie voor het altaar en begaf zich naar de sacristy. Doch op het oogenblik, dat de geloovigen zich naar de deur wendden, begon het orgel zich op nieuw te doeu hooren. Men stond stil en luisterde. Het was eene improvisatie, een triomllied, een soort van Hallelujah, waarmede alle Hemelschc kooreu, wederkeerig elkander vervangend en aanvullend, jubeleud schenen in te stemmen. De geestdrift vervoerde het publiek, dat niet meer bad, tot luide bijvalsbetuigingen. „Bravo! bravo!" riepen de bewonderaars der schoone gravin Palaudra uit alle hoeken der kerk. Capellani sidderde van ontroering, trots en geestdrift. Ook hij had in de handen geklapt. Doch op het voorhoofd der marchesa Malespini vertoonden zich lichte rimpels en zij voerde hem zoo gezwind mogelijk uit het Godshuis. De muziek was intusschen verstomd; de menigte stroomde naar de uitgangen, terwijl zij luidkeels Lucretia lof toezwaaide, en soms hoorde Capellani ook zijnen naam bij dien zijner met roem ge kroonde vriendin noemen. 's Avonds verzamelde zich de geheele stad bij gravin Palaudra. Men dankte haar en wenschte haar geluk. Zij voelde dat zij nog evenzoo geliefd was als in de dagen van liaar eerste succes, toen men haar la nostra Lucrezia noemde. Dat was nog eens een schoone, heerlijke dag! Nadat de gasten zich verwijderd hadden, vielen zij beiden elkaar in de armen en fluisterden: „Ons geluk is bijna al te groot!" Weinige maanden later zat gravin Palaudra op een avond gemak kelijk achterover in een sofa geleund, met halfgesloten oogen, hare hand in die van haren geliefde, het oogenblik afwachtend (lat de gewone bezoekers zouden verschijnen, toen er een bediende binueu- Sommige pachters van jagtterrein in de provinciale duin- en mientgronden te Texel ondervinden groote teleur stelling, nu aan vele personen vergunning is verleend om het schadelijk gedierte in genoemde duinen en gronden met schietgeweer te vervolgen. Niettegenstaande hun ge pachte jagt behoorlijk is afgebakend, dringen bedoelde personen daarin door, zonder den pachter te vragen en zonder door dezen te kunnen worden geweerd. Eenigen tijd geleden werd uit Ilpendam gemeld, dat door den burgemeester dier gemeente een onderzoek was ingesteld naar een plaats gehad hebbende mishandeling van een kind. Thans verneemt men, dat de vader en de stief moeder van dat kind door de regtbank veroordeeld zijn ieder tot twee jaren gevangenisstraf. Door de nasporingen der justitie te 's Hage is de vermoedelijke dader van den in de maand Julij jl. gepleegden diefstal van ringen en kostbaarheden in het museum van oudheden te Leiden thans bekend, maar nog niet in hare handen. Hij heet Freytag of wel Freytag-Estof, baron of freiherr von, zich ook genoemd hebbende Ernest Mensching, E. Merling en E. Mersching, laatst student te Straatsburg en voorgevende te zijn student te H anno ver, volgens opgave een jongmensch met kleinen knevel en zeer goede manieren, sprekende zeer goed Duitsch, slecht Fransch en Engelsch met eenigszins Amerikaansehen tongval. Tegen hem is door de regtbank aldaar, ter zake van voorschreven diefstal, regtsingang met bevel tot gevangenneming verleend. Geruime» tijd geleden is de aandacht op het nut, dat de stok als wapen voor de politie opleveren kan, gevestigd in een adres, door den heer J. C. van Schermbeek jr., hoofdcommissaris van politie te 's Hage, aan Z. M. den Koning gezonden. Hij verzoekt daarin, dat het Z. M. behage een besluit uit te vaardigen, houdende goedkeuring om de ambtenaren en beambten van politie, des verlangd, te voorzien van een houten staf, als teeken van gezag en magts- of verdedigingsmiddel, waarop zijn afgebeeld de koninklijke kroon en het koninklijke naamcijfer, en zulks op bet voetspoor der Engelsche politie, die geen sabel of ander wapen draagt en daardoor elk militair karakter mist. De gewone muziekuitvoering aan de koninklijke militaire kapel te 's Hage is jl. Zondag aangevangen met een Jubileum-marsch (1827-1877), door den kapitein Götz opgedragen aan den directeur van de stafmuziek van liet regiment grenadiers en jagers F. Dunkier, bij het gouden jubilé zijner kunstenaarsloopbaan. De leden van de kapel hebben reeds Zaturdag een blijk hunner belangstelling aan den jubilaris geschonken. Toen de heer Dunkier toch des trad, die haar op een geciseleerd blad een grooten blijkbaar officicelen brief aanbood. Lucretia opende het schrijven en een doodelijke bleekheid ver spreidde zich over haar gelaat. „Wat is er, liefste, wat scheelt er aan riep Marcel. „Niets, het was slechts een huivering die mij overviel," ant woordde Lucretia. Zij sloot den brief in haar bureau en liep ccnige oogenblikken hevig aangedaan het vertrek op en neder. Marcel sloeg haar vol onrust gade, doch waagde het niet haar andermaal iets te vragen. Plotseling wierp zij zich in zijne armen, drukte zijn hoofd aan haar hart en bedekte zijn gelaat met kussen. Bij het zien dezer ontroering rees bij Marcel liet vermoeden van een ongeluk op, doch juist toen hij haar ernstig naar de oorzaak wilde vragen, kwamen de eerste gasten binnen. Gravin Palaudra had terstond hare zelfbeheerschiug herwonnen, ja, zij was dien avond schitterender dan ooit. Zij zong cenige bravour-aria's en strooide tegelijkertijd met volle banden den rijkdom baars geestes om zich heen. Het scheen als wilde zij nog eenmaal den ganschen hofstoet, wiens Koningin zij was, betooveren en Capellani den hoogsten maatstaf harer waarde geven. Tegen liet einde der soiree deelde zij haren gasten mede, dat zij den volgenden dag naar haar landgoed dacht te gaan. Toen men over een zoo plotseling vertrek in dit jaargetijde het was in de laatste dagen van den herfst zijne verwondering betuigde, voegde zij er bij: „O, het is slechts voor weinige dagen!" Men wenschte haar een aangenaam uitstapje en iedereen nam op de bij zulke gelegenheden gebruikelijke wijze afscheid. Zij schudde eenigen ouden vrienden herhaaldelijk de handen en omhelsde en kuste de marchesa met veel hartelijkheid, terwijl zij nog eens uitriep „Tot weerziens!Tot een spoedig weerzien!" Evenals al de anderen kwam ook Tosinghi naderbij om haar vaarwel te zeggen. Hij was ditmaal droeviger dan anders. De luidruchtige vroolijkheid der gravin deed hem smartelijk aan; doch juist op het oogenblik dat hij zich omkeerde om heen te gaan, hield een diepe, ernstige blik van Lucretia hem terug. „Kom morgen middag te drie ure bij mij: ik moet een dienst van u vragen," sprak zij kortaf. Daarna ging zij voort glimlachend buigingen te maken voor de afscheid nemende gasten. Capellani reisde den volgenden morgen, slechts van een paar be dienden vergezeld, vooruit naar zijne casa, waar Lucretia in den loop van den avond zou aankomen. Te drie uur meldde Tosingbi zich bij gravin Palaudra aan; hij vond haar in reisgewaad, gereed om in haar rijtuig te stappen. Zij morgens de repetitiezaal binnentrad, werd hij met een krachtige fanfare begroet, en de kapelmeester Völmar bood daarna, met een gelukwensch, den kapitein-directeur, namens 1 de leden der kapel, een prachtige pendule en een bloem- tafeltje aan. Jl. Zondag is den heer Dunkier door een groot aantal kapelmeesters en toonkunstenaars hier te lande een souvenir aangeboden, waartoe de heeren J. C. Boers, C. Coenen, G. A. Heinze, Richard Hol en W. F. G. Nicolaï het initiatief hebben genomen. Onderscheidene deputatiën, o. a. van de Litteraire Sociëteit, den Dierentuin, de officieren van het garnizoen, de Maatschappij «de Toekomst,» zijn den jubilaris komen komplimenteren onder aanbieding van prachtige geschenken. De koninklijke familie en vele buiten landsche musici lieten zich ook niet onbetuigd. De heer Dunkier bedankte voor een hem aangeboden feestmaaltijd en eenige serenades. Het Vaderland geeft het volgende overzigt van Dunkiers loopbaan In 't jaar 1816 te Namen geboren, ontving Dunkier te Luik, waar zijn vader de betrekking van kapelmeester bij het 11de regiment bekleedde, zijn eerste muzikale opleiding. Reeds op jeugdigen leeftijd bleek zijn muzikale aanleg, zoodat bij als knaap van elf jaren werd geëngageerd als muzikant 1ste klasse. In het jaar 1829 vertrok hij naar 's Hage met zijn vader, die toen het korps aldaar formeerde, waarvan Dunkier zelf later de directeur en de roem zou wezen. Nadat zijn vader zijn pensioen bekomen had, werd Dunkier in het jaar 1847 tot kapelmeester benoemd. In 1861 werd liern de rang van officier geschonken, terwijl hij later tot ziju tegenwoordigen rang van kapitein opklom. Op zijn 13de jaar schreef hij zijn air varié op het volkslied, en deze eersteling opende de rij van een tal van werken, die van Dunkiers ontzettenden ijver, moeite, vlijt en groot talent getuigen. Het Dagblad van Zuidh. vermeldt twee eigenaardige bijzonderheden uit Dunkiers jeugd. De eerste betreft het feit, dat hem reeds op zijn 10de jaar door de stad Luik een klarinet met zilveren beslag werd vereerd, als bewijs van waardeering van zijn talentvol spel op dat speeltuig. De andere is de omstandigheid, dat Dunkier, bij zijn in dienst treden bij de militaire muziek, bezwaren ontmoette bij den kolonel van 't korps, omdat hij nog zoo klein was. Generaal Dibbits deed echter een goed woord voor hem bij Z. K. H. Prins Frederik, destijds directeur-generaal van Oorlog, en de humane Vorst achtte het talent van den kleinen sollicitant groot genoeg, om hem toch te plaatsen. reikte hem de hand en noodigde hem met een beleefden wenk uit, te gaan zitten. „Zijt ge nog steeds mijn vriend?" sprak zij. „Heb ik, sedert ik u het offer van mijn hart geboden heb, ooit een oogenblik gewankeld? Gelooft gij dat ik ooit zou kunnen veranderen Zij reikte hem den brief toe, welken zij den vorigen avond ontvangen had. „Graaf Palaudra heeft gratie gekregen!" zeide zij. „Ilier is de ministeriëele missive, waarin mij dit wordt medegedeeld. Het bevel om hem in vrijheid te stellen, zal tegelijk met dezen brief verzouden en den lOden November te San Michele op Murano aangekomen zijn. Wij hebben van daag den 15den. De graaf zal dadelijk na de ontvangst zijner gratie de vesting verlaten hebben; hij zal van Padua naar Bologne een vctiurino nemen, van Bologne naar Florence den courierpost en binnen drie dagen hier wezen." Tosinghi rilde, hij wist niet wat hij op deze onrustbarende mede- deelingen moest antwoorden, maar hij begreep dat die ecuvoudigc woorden het voorspel van een onvermijdelijke ramp waren, want liij kende graaf Palaudra cn hij kende Lucretia. Bleek, de oogen onafgebroken op de gravin gevestigd, wachtte hij wat hij verder vernemen zou. „Nu?" mompelde hij, toen de pauze steeds voortduurde, op aarzelenden toon. „Ik verlang niet dat mijn gemaal herwaarts komt, zonder op datgene voorbereid te zijn wat hein hier wacht," zeide Lucretia met een blik waarvan Tosinghi ontstelde. „Dat zou een dubbel verraad zijuEn nu heb ik op uwe vriendschap gerekend, op de ge negenheid die gij mij zoo dikwijls betuigd hebt. Ik doe er thans een beroep op. Ga naar Eloreucenaar Bologne, als het nog tijd is, en „Wat, ik zou Palaudra tegemoet gaan, om hem zijn ongeluk mede te deelen?. „Gij zult hem niets mededeelcn. Hier is een brief; stel hem dien ter hand. Als hij hem leest, moet gij er bij tegenwoordig zijn, om hem de vriendenhand te reiken en te doen wat hij van u begeert. Lucretia's stem beefde. Tosinghi nam den brief, las werktuigelijk het adres, beschouwde het zegel met het wapen der Forteguerris en gaf hem met een onbestemd gevoel van afgrijzen terug. „Wat is uw plan?Wat denkt gij te doeu?" vroeg hij. „Wat ik moet." „Lucretia „Heb ik de kracht en de sterkte uwer vriendschap te hoog

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1877 | | pagina 1