Buitenland. Men leest in het Vaderland: «Binnen een tijdvak van nog geen 20 jaren zijn niet minder dan 4 groote kazernen in ons land door brand vernield: te Leeuwarden, Amersfoort, Zwolle en thans de nog rookende Willems-kazerne te Utrecht. Het schijnt, dat de militaire wijze van zijn bij brand iets te wenschen overlaat, en de oefeningen in de behandeling van de spuit en de kennis der theorie van de zamenstelling weinig practisch nut bij 't blusschen van brand opleveren. De vraag rijst dus, of het niet meer afdoende mag geacht worden, dat eenige onderofficieren en daartoe geschikte manschappen gedurende de wintermaanden, liefst tot 1 April, bij de brandweer te Amsterdam gedetacheerd worden, ten einde ook in het practisch blusschen en in het nemen van maatregelen om den voortgang van het vuur te stuiten, meer oefening op te doen. Bij de korpsen teruggekeerd, zouden deze manschappen als instructeurs kunnen optreden. Door het nemen van dezen maatregel zouden de kazernen te behouden zijn, en ieder garnizoen zou tevens bij brand nuttige diensten kunnen bewijzen.» Aan een particulier schrijven uit Atsjin ontleent het Vaderland o. a. omtrent een togt naar Ana-Laboe. Ana-Laboe, een kampong op ongeveer 24 uren afstand van Kotta-Radja gelegen, had zich aan ons gouvernement onderworpen en hulptroepen verzocht, ten einde het te beschermen. Wij vertrokken den 9 April uit Kotta-Radja en kwamen den 11 op de reede van Ana-Laboe met het stoomschip «de Marion,® ter sterkte van een compagnie infanterie, de noodige koelies en kettinggangers en ons detachement artillerie; den volgenden dag werden wij ontscheept en alles ging rustig tot in den nacht van 24 op 25 April, toen een wacht aan het zeestrand, die daar tot bewaking van de ontscheepte vivres enz. geplaatst was, bijna totaal werd vermoord; zeven manschappen werden om en bij de wacht dood gevonden en op de vreeselijkste wijze verminkt; de sergeant, kommandant van de wacht, een korporaal en twee inlandsche soldaten kwamen, hoewel zwaar gewond, nog naar ons toeloopen. Een uitgezonden patrouille bragt zeven lijken mede, zoo danig verminkt, dat het alle beschrijving te boven gaat; ge begrijpt, dat van dat oogenblik af onze positie niet te benijden was. In den nacht van den 1 op den 2 Mei wisten 3 Atsjinezen ons bivak binnen te dringen, met hun klewang alles neer slaande wat zij op hun weg ontmoetten; zij maakten op die wijze elf gewonden; twee der moordenaars werden in het bivak afgemaakt, de derde ontkwam, hoewel zwaar ge wond, doch zijn lijk werd den volgenden dag in een sawah gevonden. Dien nacht bleven wij natuurlijk onder de wapenen; onze toestand was benard; ik stond bij mijn stuk en een wacht infanterie bij ons met het vooruitzigt van een her haalden aanval door een sterkere magt, terwijl ik met mijn stuk maar ééns kon vuren, uithoofde van den moerassigeu grond, want na het tweede schot zou het onmogelijk ge weest zijn het er uit te trekken; gelukkig kwam dien nacht niets opdagen en konden wij dus, door en door nat, een weinig gaan rusten. Die nacht zal mij nooit uit mijn geheugen gaan, en toch kan ik u bezweren, dat ik geen oogenblik angst ge voeld heb; wel was ik huiverig door de wijze, waarop die honden hunne slagting uitvoeren; menschen, die men een slingering van de eene naar de andere zijde overhelde en waardoor vloerplaten, bakkisten, enz. verloren gingen, vroeg men zich af: „Waar moet dat heen?" De pompen hadden geen vermogen genoeg om het water binnen boord merkbaar te doen verminderen; het overboord werpen der beide ijzeren stukken geschut aan stuurboord was niet in staat om het schip, dat met zijne verschansing elk oogenblik dieper en dieper zakte, te doen rijzen; de zee sloeg razend en bulderend over het dek, maakte alles wat vastgesjord was los en slingerde het in toomelooze vaart van stuur- naar bakboord. Men zag niets meer; lucht en water waren één neen, dit bestond niet meer; het was alles éétie donkere, witschuimende massa. Stortregens, een huilende orkaan, stortzeeën, een vreeselijk slingerend schip, vol water, met meer dan honderd menschen aan boord, die verstompt rondzagen en elkander aankeken, maar toch nog hunne krachten inspanden om de bevelen bij de pompen en op andere plaatsen op te volgen; meer dan honderd menschen, die zich krampachtig vasthielden, om niet meegesleept te worden door de woedend bruischende zee, en toch gereed waren om te helpen, waar deze of'gene lotgenoot over boord dreigde te slaan, zoo was de toestand op den 23 Sept., 's namiddags van 3£ tot 5 ure. „Waar moet dat heen?" vroeg men zich af. „Spoedig de masten gekapt!" luidde het hevel, en binnen weinige minuten sloeg de groote mast 'met tuig en al over boord. Het stoomschip rigtte zich op en was niet langer ter prooi aan de regts en links, voor en achter overslaande golven. Ten 5 ure wees de barometer reeds weder 740 aan. Wel was. de toestand nog geruimeu tijd verre van gunstig; wel moesten de pompen onafgebroken werken, om het water uit het schip te halen; wel moest men voorzigtig zijn met de nabijzijnde kust van Paraguana, maar toch, de strijd was gestreden en wij waren behoudén. Tegen li ure 's nachts kon de machine weer draaijen, nadat door het personeel der machinekamer met levensgevaar en mannen moed in de donkere ruimte der voorvuurplaats gewerkt wasin die ruimte, waar een zee van water, ijzeren trappen, ^vloerplaten, ballast en nl wat verder losgeraakt waB, elk oogenblik hunne voeten dreigden te verbrijzelen. Eindelijk brak de langgewenschte dag aan. Het land van Para guana was bijna uit het gezigt: Aruba en Curaijao verrezen aan de kim. Het volk werd gemonsterd; er waren geene persoonlijke ongelukken te betreuren. De Cornelis Dirks stoomde naar Curaqao. De West-seinpost deed reeds vermoeden, dat ook op Curai;ao een treurig drama was afgespeeld. Maar, die aanblik op de stad, op het schoone Pietermaai, dat gezigt op al die ruïnes, wie kan het vergeten? Welk eene ellende, welk een hartverscheurend tooueel! God! Uw hand rust zwaar op dit ongelukkig eiland!" De kommandant, zoo meldt een particuliere bron, die den vorigen dag door een zwaren val erg gekneusd was en een rib had gebro ken, gaf voortdurend persoonlijk op het dek, met de hem eigene kalmte en energie, de noodige bevelen. uur te voren nog vrolijk en wel gezien had, kon men door de verschrikkelijke verminking niet meer herkennen, en men moest daartoe op de kleeding afgaan of wel op het stamboeknummer. Nu zaten wij met onze geslonken compagnie op een eiland, omringd van vijanden en afgesneden van elke com municatie (alleen lag op de reede het stoomschip «Deli,» dat ons niet kon bijstaan) toen gelukkig na een paar dagen de «Marion» terugkeerde en de gekwetsten kon vervoeren; tevens was nu ook de correspondentie hersteld. Spoedig kwam nu hulp opdagen; een uitrukkingskolonne, geadsisteerd door de marine van de «Bromo», «Dehli» en «Banjermassing» ging er op los en verbrandde een geheele vijandelijke kampong. Vier van de marine sneuvelden en 1 luitenant werd ligt gewond door een klewanghouw, terwijl de lijken des middags bij ons gebragt en begraven werden. Den volgenden dag werd de vredevlag geheschen en weldra vertrok de uitrukkingskolonne wederwij betrokken de halfvoltooide benting in het bivak, werkten de pallissa- deering af en kregen weer spoedig nu en dan eenige schoten, die ons echter geen kwaad deden. Den 31 Mei kwam do kommandant der «Dehli» hier aan land en toen deze, begeleid door een eskorte van 20 man, naar boord feruggebragt werd, werd dit aangevallen, 6 man gedood en eenigen gewond; hiervan werd berigt naar den Kraton gezonden, een bataillon kwam hier aan en verbrandde de geheele met ons bevriende kampong. Van het «paard-mensch,» dat onlangs in het gasthuis te 's Hage overleed aan eene ontsteking van het buikvlies, wordt door het Vaderland de merkwaardige bijzonderheid medegedeeld, dat bij zijne monstertoeren de temperatuur van zijn ligchaam rees tot 42 graden, een warmtegraad, die in den regel doodelijk is; door langdurige oefening had de lieer Bertaccini het zoover gebragt, dat hij van dien zeldzamen warmtegraad geen hinder had. In Gorinchem is eene vereeniging van vrijwilligers tot stand gekomen, die zich ten doel stelt als brandweer te fungeren. Het berigt vermeldt niet of de leden, behalve hunne persoonlijke diensten, ook een of meer brandspuiten ter beschikking van de gemeente zullen stellen. Aan het station te Breda is een diefstal gepleegd, waarvoor een verregaand brutale dief noodig was. Het feit droeg zich toe als volgt: De koffijhuishouder S., tegen over het spoorwegstation, voor zaken naar België geweest zijnde, had, om zijn vrouw te verrassen, vandaar een nieuwe kagchel medegebragf, doch wegens het late uur van aan komst, Vrijdag avond de kagchel aan den portier in be waring gegeven. Toen hij nu den volgenden dag de kagchel in ontvangst wilde nemen, was zij gevlogen. Uit de ver klaring van den ladingmeester bleek, dat een dame de vrij heid had genomen, bewuste kagchel als passagiersgoed te doen inschrijven en naar Dordrecht te vervoeren. Tot nog toe is men de slimme diefegge nog niet op het spoor. In de nabijheid van Zwolle vond men deze week een landbouwer bezig met zaaijen'"'alsof het voorjaar was. Het bleek dat hij krankzinnig was geworden, en denzelfden dag werd hij zoo, dat niemand hem durfde naderen en de hulp der politie moest worden ingeroepen om hem onschade lijk te maken. Men heeft dezer dagen eene advertentie in de couranten gelezen uit Aruba, betreffende den dood van eene vrouw tengevolge van gebrek. De echtgenoot van die vrouw, Louwrens of Louw Boekhoud, komt daartegen thans openlijk op en verklaart 1. dat hij niemand opgedragen heeft die advertentie te plaatsen, en 2. dat zijne echtgenoote «geens zins uit gebrek aan levensbehoeften en veel minder aan honger,» maar aan eene slepende ziekte, van zeven jaren dagteekenende, gestorven is. De Cura9aosche Crt. waarschuwt te dezer gelegenheid, dat men aan geene overdreven of valsche voorstellingen van den toestand op Aruba moet voedsel geven; dat er, tengevolge van het mislukken der maïs-oogst, op dat eiland wel gebrek heerscht, maar niet in die mate, dat menschen van honger sterven. Het blad moedigt echter aan, voort te gaan met het verzamelen van liefdegiften voor behoeftigen aldaar, waarin Curaijao ook nu niet achterlijk blijft. In een berigt van den consul van België te Cura9ao dd. 8 October, wordt de schade, door den orkaan op dat eiland veroorzaakt, op drie millioen pond sterling geschat; hij. meldt tevens, dat twintig menschen bij de ramp het 'even verloren hebben. Aangezien België door het op nieuw uitbreken van de veepest in Duitschland den invoer vau vee uit dat land heeft verboden, zoo is door dat gouvernement op het gevaar gewezen, dat in Nederland bestaat. Nederland ontvangt vee uit Duitschland, maar mag geen vee uitvoeren. Dit geeft juist voor België gevaar. Wanneer nu in dien toestand geen verandering komt, dan wordt gevreesd, dat België eveneens krachtige maatregelen zal nemen en den invoer van vee uit Nederland zal verbieden. Dit nu zou een groot nadeel te weeg brengen aan den uitgebreiden veehandel in de noordelijke provinciën en in de streek voor België. Volgens den Madridschen correspondent van de Times behelst het Spaansche regeringsblad van den 16 dezer een besluit, volgens hetwelk alle coupons van de binnen— en buitenlandsehe schuld, de spoorweg-obligatiën en de aflos- bare 2 pCt. binnen- en buitenlandsche schuld mogen worden afgeknipt en ter betaling aangeboden. Volgens een voorspelling uit New-York zou heden de Britsche kust door een zwaren zuid-oostelijken storm geteisterd worden. Vooral is de waarschuwing gerigt tot schepen naar Amerikaansche havens noordelijk van 35 graden noorderbreedte bestemd. De Schotsche astronoom Piazzi Smith heeft, opgrond zijner waarnemingen gedurende 39 jaren, in het tijdschrift Nature een uitvoerig stuk geplaatst, waarvan de slotsom deze is, dat de aanstaande winter zeer streng zal zijn en dat de zwaarste koude vooral tegen het einde van dit jaar te verwachten is. Door een hevigen storm zijn den 24 dezer een gedeelte van het zoetwater-kanaal bij Suez en enkele gedeelten van den spoorweg vernield. De Berlijnsche Tribune behelst onder het motto «Hollandsche beleefdheid» het volgende: «Een jong koop man had zich tot de Vereenigingen voor den handel «Patria» en «Holland» gewend en tot andere groote Ver eenigingen in Amsterdam, waarbij hij zijn voornemen te kennen gaf, om aldaar in betrekking te komen en inlich tingen vroeg. Hij ontving daarop dit schrijven: Amsterdam, 17 October 1877. Verscheidene employés van handels firma's hebben met verbazing bespeurd, dat gij het beproeven wilt in Holland geplaatst te worden en tot dat doel u onmiddellijk tot de groote firma's wendt. In de laatste jaren zijn honderden en duizenden Duitschers hier gekomen en hebben letterlijk eene overstrooming veroorzaakt; bui tendien hebben uwe landslui de goede eigenschap, dat zij met kleine tractementen tevreden zijn en pour le Roi de Prusse werken willen, 'tgeen een minder edele concurrentie in 't leven roept. Het zou ons zeer aangenaam zijn, als gij en uwe lieve landslui bleven waar gij waart en in uw eigen land eene betrekking zocht. Als er in Duitschland, naar wij vermoeden, geen brood meer te verdienen is, dan raden wij u aan het te zoeken op de Noordpool of op een of ander nog niet ontdekt eiland. Met achting, het bestuur van de Vereeniging «Patria." *Eine nette Gesellschaft roept het Duitsche blad uit.» Pomare, Koningin van Ta'iti, wier dood gemeld wordt, 1 stamde af van een inlandsch hoofd van denzelfden naam, die zich door zijne veroveringen tot souverein wist op te werpen over den geheelen Archipel van de Vriendschaps eilanden. Onder zijne regering nam admiraal du Petit I Thouars, namens Frankrijk, bezit van den Archipel. Tot karakterisering van sommige vennootschappen herinnert de Amst. Crt. aan de beide jongens, die eene vennootschap aangingen. Zij bragten elk twee centen aan en kochten er eene fijne sigaar voor, ten einde die zamen op te rooken. Piet nam de sigaar het eerst en had al een twintig trekjes gedaan, toen Jan zeide«nu wordt het mijne beurt!» «Het is waar, antwoordde Piet, wij hebben eene vennootschap aangegaan, maar ik ben directeur, daarom rook ik jij bent aandeelhouder en als je wilt mag je er bij spuwen. Benoemingen, enz. Aan den gepensioneerden kapt. ter zee G. P. J. Mossel, lid van liet Hoog Militair Geregtshof, is den titulairen rang van scliout- bij—nacht verleend. De luit. ter zee 1ste kl. J. L. Duker, behoorende tot de rol van liet wachtschip alhier en belast xnet de waarneming der betrekking van adjudant bij den directeur en kommandant der Marine, wordt met 15 Nov. a. s. op non-activiteit gesteld. De luit. ter zee 2de kl. C. Pels Rijcken, dienende aan boord van het schroefstoomschip van Galen, wordt met den laatsten dezer op non-activiteit gesteld. De adelborsten 2de kl. bij het Kon. Instituut voor de Mariue alhier C. E. Bodetneijer en H. B. Schreuder zijn met den 25 dezer eervol uit de zeedienst ontslagen. De Iste luit. bij het korps mariniers C. J. Visser, komm. van het detachement mariniers, ingescheept aan boord van het schroef stoomschip van Galen, wordt met den 31 dezer ter beschikking gesteld van den komm. vau gemeld korps en roet den 1 Nov. vervangen door den 2den luit. D. G. Vreedenberg. STATEN-GENERAAL. Tweede Kamer. Bij de beoordeeling van de bcgrooting vari Marine in de afdee- lingen der Kamer werd in de eerste plaats het technisch beleid van den minister besproken, in verband tot liet eindcijfer der begrooting. Sommige leden oordeelden daarover minder gunstig. Met het oog op den toestand der schatkist oordeelden deze leden eene ernstige aansporing tot zuinigheid niet misplaatst. Zij gaven den minister in overweging, om ten opzigte van den nieuwen aanbouw van schepen eenige beperking in acht te nemen. Nog werd door enkele leden het gevoelen ontwikkeld, dat de wijze, waarop wordt gebouwd, wezenlijk tot verhooging vau kosten bijdraagt. Deze beschouwingen bleven van dc zijde van een grooter aantal leden niet zonder tegenspraak. Ter verdediging van het hooge eindcijfer wees men op de.verandering van omstandigheden. Zooveel achtten intusschen deze leden zeker, dat, al mogen de uit gaven voor de Marine in de laatste jaren verhoogd zijn, de ver betering onzer vloot daarmede gelijken tred heeft gehouden, en dat resultaat is, naar hunne meening, grootendeels aan den tegenwoor- digen minister van Marine te danken, want de verwijten tegen diens beleid achtten zij niet billijk. Het eenige punt, ten aanzien waarvan men den minister eenige verandering van zieuswijze zou kuunen ten laste leggen,%is de vervanging van monitors door stoom- kanonneerbooten, inet een achterlaadkauon vau 28 cM. gewapend. Liepen de gevoelens uiteen ten aanzien van de leiding des ministers iu het algemeen, in het oordeel over sommige bijzonder heden van uitvoering bestond er meer eenstemmigheid. Vrij alge meen had men met. leedwezen kennis genomen van hetgeen omtrent de Koning der Nederlanden en de Prins Hendrik in de memorie van toelichting wordt medegedeeld. De ongeregeldheden kwamen ter sprake, die onlangs aan het Instituut te Willemsoord hebben plaats gehad. Men keurde het goed, dat de minister de zaak met ernst behandelt, zoodat, naar men vertrouwde, de mishandelingen der nieuw aangekomen adel borsten in beginsel worden onderdrukt. Onderscheidene leden bragten den minister hulde voor hetgeen hij over het algemeen yoor het personeel der marine en in het bijzonder voor de opleiding van jongens heeft verrigt. Frankrijk. Generaal Grant zal zich ook te Parijs met groot ceremonieel laten ontvangen. Ten huize van generaal Nóyes, gezant van de Vereenigde Staten in Frankrijk, hebben de voornaamste leden van de Amerikaansche kolonie te Parijs een bijeenkomst gehouden, om het programma vast te stellen. Maarschalk de Mac-Mahon heeft Woens dag in het Elysée den ex-President van de Vereenigde Staten ontvangen. Heden zal aan generaal Grant een

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1877 | | pagina 2