IELDERSCBE EN NIEUWEDIEPER COURANT 1877. N°. 131. Vrijdag 2 November. Jaargang 35. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. Binnenland. „W ij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag. Aboimeinentsprijs per kwartaalf 1.30. i, franco per post - 1.63. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: MOLENPLEIN N°. 103. Prijs der Advertenticn: Van 14 regels 60 Cent», elke regel meer 13 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Islkeo Donderdag: vertrekt de mail naar Oost-Bndiê. Laatsie ligting 's avonds 6 uur. De sluiting der mail naar Batavia en Padang, te ver zenden per Stoomschip CONRAD, geschiedt voor druk werken den 2 November, na aankomst van trein IV (Noordhollandsche Spoorweg), ten 10.58 des avonds, voor brieven den 3 November, na aankomst van trein I, ten 9.47 des morgens. HELDER en NIEUWEDIEP, 1 November. Het prachtige Amerikaanscbe driemastschip D. W. Chapman, dat voor eenige maanden onze haven bezocht en ieders bewondering trof, is gisteren morgen, omstreeks 3 uren, in de Zuiderhaaks gestrand. Door het storm achtige weer stampte het schip verschrikkelijk en bleek spoedig lek en vol water te loopen. De ekwipage, die in hoogen nood verkeerde, was genoodzaakt masten en taig te kappen om het hevig werken van het schip tegen te gaan. Naauwelijks was dit hier bekend of de sleepboot Stad Amsterdam stoomde in allerijl naar de strandingsplaats en mogt het met de grootste inspanning gelukken de schip breukelingen met een boot van het schip te halen en op de Amsterdam over te brengen. De sleepboot bragt den kostbaren last van 17 menschenlevens behouden in de haven en door de zorg van den heer van Vliet, consulair- agent der Vereenigde Staten van Noord-Araerika, werden zij dadelijk gehuisvest en van kleeren voorzien. Niets is van de goederen der ekwipage gered kunnen wor den, zij verloren op eenmaal alles. Het schip is ver brijzeld; wrakken drijven in zee rond. Van de vaten petroleum, die de lading uitmaakten, zijn velen aan onze kust reeds opgevisclit. Jl. Dingsdag avond werd de reeks van volksvoor- dragten in dezen winter geopend. Als gewoonlijk was de zaal van Tivoli eivol. Een inleidend woord werd gesproken door den heer J. Rinner. Daarna schetste de heer L. A. Hissink oud-ooin Jacob, en vond daarbij overvloedige gelegenheid om lessen van levenswijsheid mede te deelen. Eindelijk werd door den heer IJ. Hosbach voorgedragen: 2) VERGAAN! Güntlier, die zich den gansclien dag met cijfers bezig hield en een uitstekend wiskundige was, bleek een hoogst middelmatig rekenaar te zijn, zoodra er van zijne eigene geldelijke omstandigheden sprake was. Bij gelegenheid zijner verloving moest echter de lastige geld- quaestie wel van zelf op het tapijt komen, doch zij bleek in het ondeihavige geval zoo buitengewoon eenvoudig te zijn, dat het zelfs voor den onpractischen Heiurich zoo helder als de dag werd, dat de staat van zijn kas hem, althans in den eersten tijd, van een huwelijk met zijne geliefde Marie bepaald moest doen afzien. Maar Günther verloor niet licht den moed. „Alles zal ten slotte wel in orde komen," placht hij te zeggen. Hij twijfelde er ook geen oogenblik aan, dat zijn huwelijk „eindelijk zus of zoo" nog mogelijk gemaakt zou worden, en hij bracht al zijn beschikbaren tijd zoek met naar een maatschappelijke positie om te zien. Lieden, die om de een of andere reden de breede straatwegen verlaten, waarop het meerendeel der menschen van de wieg naar het graf wandelt, hebben gewoonlijk groote moeite om vooruit te komen op de nauwe zijpaden, welke met deze wegen, carrières genaamd, evenwijdig loopen. Ook de minst beteekenendc hoofdkommies of referendaris brengt het teu laatste, als hij geen bijzonderen tegen spoed heeft, tot secretaris-generaal; en ieder vaandrig is er zeker van, als God hem een lang leven schenkt, als majoor of overste tc sterven. De tijd maakt in zulke gevallen, zoo niet alles, toch veel goed en treedt tot op zekere hoogte in de plaats van bekwaamheid en ijver. Maar de man, die zich buiten de gebaande, platgetreden levenswegen waagt, die door zijn eigen wil, of door omstandigheden buiten hem, van de groote straatwegen verwijderd wordt en zich nu zijn eigen weg moet trachten te vinden, die man moet een buiten gewoon geluk of buitengewoon veel geestkracht en energie bezitten, om niet spoedig in den strijd tegen de hinderpalen, waarop hij bij schier eiken voetstap stuiten zal, onherroepelijk te bezwijken. Hoevelen heb ik er zelf niet op de zijpaden des levens jammerlijk te gronde zien gaan, die voorzeker kracht genoeg bezaten om op de breede straten in het gewone marsch-tempo voort te stappenarme, moede wandelaars, die uitgeput nederzouken en, door weinigen gekend, door weinigen beklaagd, een treurig, veelbewogen leven vroegtijdig geëindigd hebben, om spoorloos te verdwijnen en snel en volkomen vergeten te worden. Heinricli Günther had zich niet in eeue geregelde carrière begeven. liefde tot onafhankelijkheid, zorgeloosheid en zelfvertrouwen hadden hem doen besluiten, zich zijn eigen levensweg te willen banen. Zijne eerste schreden de tocht naar Parijs hadden hem niet verder gebracht. Hij was toen zes en twintig jaar oud; zonder positie; in het bezit van een vermogen, dat te kleiu was om met succes op rente gezet te kunnen worden, en bovendien de verklaarde verloofde en ernstig verliefde bruidegom van een jong meisje, dat even arm en even zorgeloos was als hij, en dat zich volkomen gerust gesteld Heemskerk's rede tot de officieren der vloot vóór den aanvang van den zeeslag bij Gibraltar. Na eene pauze werd vervolgens door het gezelschap Ernst en Scherts opgevoerd: «Tooneelstudiën,» blijspel met zang in één bedrijf, van J. van Maurik Jr. Deze tooneeluitvoering schonk blijkbaar den aanwezigen veel genoegen, en strekte tot een aangenaam slot aan de nuttige werkzaamheden van dezen avond. Een en ander werd afgewisseld door fiinke muziekuitvoeringen. De minister van Binnenl. Zaken heeft" bepaald, dat de in zijne beschikking van 28 October 1876 toegelaten diepgang der schepen in de haven te IJmuiden met één meter wordt vermeerderd, en alzoo in de afgebakende geul dier haven schepen worden toegelaten, bij gewoon laag water met een diepgang, onverschillig waar gemeten, van 52 decimeter en bij een waterstand gelijk met A. P. (halftij) van 60 decimeter; dat in de haven voorloopig alleen tusschen zons-op— en ondergang mag worden gevaren, behoudens het binnenvallen en ankeren. Beroepen tot predikant voor het Zending-station te Tilburg ds. E. S. Postma, te Medemblik. Aangenomen het beroep naar Berkhout door ds. D. W. Schuurman, pred. te Haringkarspelnaar Lutkewierum door ds. C. G. Bach, te Eenigenburg. Door den bisschop van Haarlem is benoemd tot kapelaan te Schagen de heer N. Wessels. Het is onzen lezers uit vroegere mededeelingen voorzeker bekend, dat op Texel eene Commissie werkzaam is tot stichting eener algemeene bewaarschool. Deze Com missie beijvert zich niet slechts om de oprigting van zoo danige school te bewerken, maar ook om hare instandhouding te verzekeren. Van de leden der Koninklijke Familie ontving zij o. a. blijken van belangstelling en waardeering, door toezending van fraaije voorwerpen ten dienste van eene te houden verloting van voorwerpen van kunst en smaak. Thans wendt zich de Commissie tot hare land- genooten met het verzoek om ondersteuning van haar pogen. Zij vraagt bijdragen- in geld of het nemen van loten in de te houden loterij. De prijs van 't lot is op 50 cents gesteld. Gaarne voegen we aan de vermelding van het boven staande een woord van aanbeveling toe. Wordt in de gevoelde, als Güntlier zijne plannen voor de toekomst besloot met de troostvolle woorden: „Wees maar gerust, lief kind, liet zal alles ten slotte nog wel in orde komen." „Ik ben in t minst niet ongerust," antwoordde zij dan, „gij zult alles wel in orde maken." Het bleek nu echter al zeer spoedig, dat dit toch eigenlijk niet zoo gemakkelijk ging, als onze beide gelieven gedacht hadden. Een wis- en natuurkundige, zelfs wanneer hij zeer bekwaam is en met lust en ambitie verder studeert, zoodat hij dagelijks bekwamer wordt, vindt veel moeielijkcr ergens een onderkomen, dan de eerste de beste schoen- of kleermakersknecht, al verstaat deze zijn vak ook maar half. Daarbij kwam nog, dat Günther volstrekt niet onder de welbcspraakten behoorde en er in liet minst geen slag van had, zich zeiven aan te bevelen zooals hij het verdiend liad, en zooals ieder, die hem kende, hem gaarne zou hebben aanbevolen. Nadat Günther bijna zes maanden „zoekende" te Berlijn rond gedoold had, begon de tijd hem zeer lang te vallen en de moed hem min of meer te begeven. Zijne bruid schreef hem de teederste brieven; ook niet de geringste schijn of schaduw van een verwijt, niet het minste spoor van teleurstelling, was in die brieven te vinden. Marie was volkomen zeker, dat haar „goede, lieve Heinricli ten slotte alles in orde zou maken," en alleen in hun wcderzijdsch belang, als eeu bewijs van deelneming en in het geheel niet van bekommering, veroorloofde zij zich nu en dan de bescheiden vraag, hoe de zaken nu toch eigenlijk stonden; of er wellicht reeds een bepaald, zij het dan ook nog verwijderd uitzicht bestond, dat „alles" nu in een eenigszins blijvenden vorm „in orde zou komen." Heinricli had groote moeite, deze brieven zoo te beantwoorden, als hij het voor zijn plicht hield. Klachten over zijn eigen noodlot achtte hij onder alle omstaudigheden eeu' man onwaardig; maar een geliefd wezen, dat met den besten wil niet helpen kon, het hart door klagen te beangstigen, om daardoor zijn eigen gemoed te verlichten, beschouwde hij als _eene erbarmelijke lafheid, als eene nuttelooze wreedheid. De brieven aan „mijne geliefde, eenige Marie" gaven in dien tijd een zeer gellatteerd beeld van de gemoedsstem ming, waariu onze vriend toen verkeerde. Hij schreef dat hij bleef voortgaan met naar eene aannemelijke positie om te ziendat hij volstrekt de hoop nog niet opgaf, om zoo iets te vinden; dat dit wel wat moeielijkcr ging, dan. hij aanvankelijk gedacht had, maar dat hij goedsmoeds bleef en slechts kon herhalen en weder herhalen, dat zij, „zijn eenig geliefde Marie" zich niet bezorgd moest maken en cr stellig van overtuigd kon blijven, dat „ten slotte tocli alles wel in orde zou komen." Maar liet scheen niet in orde te willen komen. Güuther had meer dan honderd nuttelooze pogingen gedaan, en zijn moed begon te verflauwen. Hij werd gekweld door slapelooze nachten en gebrek aan eetlust; zijn voorhoofd verbleekte, ja, zijn haren vergrijsden; en de goede, eerlijke, trouwe oogen begonnen eiken dag doffer eu treuriger te staan. Er kwam echter geen klacht over zijne lippen; slechts een vreemde, pijnlijke trek om zijn vastgesloten mond ver circulaire, waarin de Commissie tot het verleenen van geldelijke hulp aanspoort, gewezen op de behoefte aan ontwikkeling van 't opkomend geslacht; wij uiten den wensch dat die roepstem worde verstaan en met een gcwenscht succes worde bekroond. Een landman te Bergen had voor eenige jaren lan derijen gekocht vrij en frank. Zijn land was met dat van de diaconie der Hervormde gemeente aldaar door een bruggetje verbonden, waarvan door vele wandelaars gebruik werd gemaakt. Groote schade werd daardoor aan het land toegebragt, ook aan het daarop grazend vee, ja de landman had reeds een mooi paard verloren, dat verschrikt door het licht van een lantaarn, hetwelk op een duisteren avond den wandelaar den regten weg hielp houden, over de sloot gesprongen was en de pooten gebroken luid. De landman besloot eindelijk liet bruggetje weg te nemen. Op den gemeentelegger stond niemand als eigenaar bekend en in de hoofdacte was er ook geen melding van gemaakt. Een bijl nam hij ter hand en fluks was het bruggetje verwijderd. Deswege aangeklaagd, stond hij jl. Dingsdag voor het geregtshof te Amsterdam teregt en eischte de procureur-generaal mr. H. J. Kist zijn veroordeeling tot een celstraf van 45 dagen en f 50 boete. Mr. van Berkel bestreed dit rekwisitoir, voornamelijk op grond, dat niet bewezen was, dat het bruggetje aan iemand anders in eigendom toebehoorde en «concludeerde tot ontslag van regtsvervolging. Van alle Haagsche correspondenten, zegt de Amst. Crt., die in deze voor hen zoo heugelijke dagen het weelderig terrein der fantaisie bewerken, weert zich die der Gron. Crt. het dapperst. Week in week uit levert hij een vervaar lijken lap copie, waarin hij «raadt,» «veronderstelt,» «gist,» «voorspelt,» «opmaakt,» «wil weten.» Den man wordt veel «verzekerd,» veel «met juistheid berigt.» Hij gaat dagelijks om met «hoofdambtenaren,» die niets anders te doen hebben dan hem «in te lichten.» De gedragingen van Sire en andere Vorstelijke personen hebben geen geheimen voor hem. «Kamerheeren en ordonnance-officieren» loopen zijn stoep plat, om hem hunne grieven meê te deelen, en «kieschheidshalve» -want de man is nog kiesch ook, getuige zijn jongste brief wil hij wel hun namen niet vermelden. Kortom, men weet niet wat meer te bewon- haalde stilzwijgend, maar duidelijk, hoeveel onze arme vriend ge leden had. Op zekeren avond gevoelde Günther zich bijzonder onaangenaam gestemd en den volgenden morgen kon hij niet opstaan hij was ziek. Dr. Förster, dien Günther aan zijn bed riep, had met hem gestu deerd eu was een zijner warme vrienden. „Gij zijt niet, ziek," sprak deze, „gij zijt overspanneu, onrustig, uwe zenuwen zijn te sterk geprikkeld. Ora u te kunnen genezen, moet ik in de eerste plaats weten, waarover gij u bezorgd maakt, en dan moet ik in slaat wezen, uwe zorgen uit den weg te ruimen." Günther was er geheel de man naar, om zich zeiven objectief te beschouwen. Zonder zich te laten bidden en zonder zich te beklagen, verhaalde hij oprecht en zonder omwegen hoe het met hem gesteld was. „Ziet ge, Eörster," dus besloot hij zijn bekentenissen, „wat mij zeiven aangaat, is bet mij eigenlijk vrij onverschillig, of ik van daag of morgen of eerst over tien jaar een plaats vind. Zooveel als ik voor mijn levensonderhoud noodig heb, kan ik nog wel verdienen. Buitendien verkeer ik volstrekt niet in verlegenheid. Ik bezit nog een paar honderd thalers en zou van mijn eigen kapitaal en zonder een penning te verdienen nog twee, drie jaar lang fatsoenlijk kunnen leven. Denk niet, dat ik over mij zeiven bezorgd ben. Maar de zaak is deze, begrijpt ge, dat ik mij verloofd heb; dat ik een braaf, goed meisje vertrouwen ingeboezemd heb, en dat ik mij niet in staat gevoel, dit vertrouwen te rechtvaardigen. Mijne bruid denkt veel te goed over mij. Zij boudt mij voor een man, die alles bereiken kan, wien alles gelukken moet. En nu heb ik den moed niet, haar te zeggen hoe zwak en hulpeloos ik mij gevoel; niet uit ijdelheid, dat verzeker ik u, maar omdat het haar inderdaad bitter leed zou doen, zich in mij bedrogen te vinden!" Toen Eörster eenige dagen later weder bij Günther kwam, las deze op het gelaat van zijn vriend, dat hij licm de een of andere aangename medcdeeling te doen luid. „Voor den dag met uw gezondheidsdrank, docter," zeide hij „gij hebt mij iets goeds mede te deelen. Ik ben ongeduldig. Laat mij niet wachten." „Vooraf een vraag," gaf Förster ten antwoord. „Zoudt ge er bezwaar in zien, eeue groote reis tc doen, over land en zee te gaan, en misschien jaren lang niet meer in Europa terug te komen?" „In liet minst niet," antwoordde Günther, zonder zich te bedenken. Eörster verhaalde daarop, dat hij zijnen vriend nog geen bepaalde aanbieding kon doen; maar dat hij hem van eene reis naar Japan met tamelijke zekerheid eeu goed succes meende te kunuen voor spellen. Hij wist dat de Japansche Regeering bekwame leeraars zocht cn dat zij deze leeraars eene ruime bezoldiging toekendeen hij had oen beproefden vriend in Japan,, die daar eene invloedrijke positie bekleedde en stellig alles doen zou wat in zijn vermogen was, om Güuther in het bereiken van zijn doel behulpzaam te zijn. „Mijn raad komt hierop neer," besloot hij. „Maak uw have eu goed te gelde; zeg aan uwe bruid dat zij eer. verstandig meisje

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1877 | | pagina 1