Buitenland.
Men meldt uit Avenhorn, dd. 24 dezer:
oHeden namiddag omstreeks 5 ure brak in deze gemeente
een hevige brand uit, volgens geruchten ontstaan door het
vlam vatten van een vat*petroleum. Het huis, bewoond
door den schipper Bakker, was spoedig een prooi der
vlammen. In korten tijd deelde zich de vuurzee aan het
belendende perceel, de broodbakkerij van den heer D. Brak,
mede; het vee en eenig huisraad werden gered.
Nog vóór de komst der spuiten werd door eenige kloeke
mannen alles ingespannen, om de reeds vuur vattende houten
gebouwen te bewaren.
't Brandende hooi, dat over de daken vloog, deed het
ergste vreezen. Omstreeks 8 ure echter was men door
middel der gemeente-spuit, flink gesteund door die der
gemeente Oudendijk, den brand in zóóverre meester, dat
het gevaar voor verdere verspreiding bij het opstekeu van
den wind geweken was.
De verbrande perceelen waren tegen brandschade verzekerd.»
Te Andijk werd dezer dagen in een woonhuis inge
broken tijdens de afwezigheid der bewoners, die voor een
paar dagen uit logeeren waren. Bij hunne thuiskomst
vonden zij de achterdeur opengebroken. Een gedeelte van
den wintervoorraad aardappelen en spek, benevens andere
etenswaren, waren verdwenen. Een bureau, waarin gewoon
lijk geld geborgen werd, was met een beitel opengebroken,
doorsnuffeld en eenige kleinigheden daaruit ontvreemd;
geld hadden de dieven daarin echter niet gevonden.
Der ongehuwde moeder te Amsterdam, die onlangs
haar kind uit broodsgebrek te vondeling heeft gelegd zij
had het wichtje goed toegestopt en van een flesch met
melk voorzien maar het spoedig daarop bij 't politie
bureau terug kwam vragen, is een ligte straf opgelegd.
De eisch was 2 maanden celstraf. De regtbank heeft een
boete van f 10 opgelegd.
De ritmeester Wijnhof ontving eenige dagen geleden,
in de manége der kazerne te Amsterdam, een slag van
zijn paard tegen den buik. Hij is aan den gevolgen daarvan
overleden.
De directeur Busbroek, van het Dienstbodenkantoor,
tegen wien een bevel van gevangenneming was verleend,
is jl. Zaturdag door de Amsterdamsche politie aangehouden
en tor beschikking van de justitie gesteld.
Aan een particulieren brief uit Indië ontleent het
Ilbld. het gewigtig berigt, dat de XXII Moekims (bezuiden
Kotta Radja) en hun hoofd Panglima Polim geneigd zijn
zich te onderwerpen. Officieel is dit berigt nog niet be
vestigd, maar welligt heeft daarop een uitdrukking betrek
king, jl. Vrijdag door den minister van Koloniën in de
Kamer gebezigd. Hij zeide namelijk nog steeds de hoop
te hebben, dat het den gouverneur-generaal zou gelukken
middelen te vinden om binnen korten tijd den oorlog te
•doen eindigen.
De Tijd kondigt aan, dat zij de lijst van bijdragen
voor de noodlijdenden op Aruba, Cura^ao, en Bonaire den
2 December zal sluiten. Dit blad heeft tot dusver ruim
f 15,200 ontvangen.
De landbouwer v. d. S. is Vrijdag avond te Haar
lemmermeer met eene tilbury in de sloot geraakt en dood
onder het rijtuig van daan gehaald.
hitte der hevige koorts vroeg zij met korte tusschen pooten hoe laat
het was. Omstreeks elf uur viel zij in eene lichte sluimering. Toen
het naar twaalven liep, ontwaakte zij. Wij moesten de pendule bij
haar bed zettenzoodat zij, zonder haar hoofd van het kussen op
te lichten, de wijzerplaat zien kon. Eenige minuten vóór twaalf
uur greep zij mijne hand, die zij hartstochtelijk drukte, llare schit
terende oogen lieten de wijzers der pendule niet meer los. Een
heete koorts joeg het bloed door hare aderen. Ik kon het snelle
kloppen van haar hart hooren. Plotseling omklemde zij mijne hand
met ongewone kracht. Zij richtte zich een eindweegs in het bed
op en slaakte een kreet van ontzelting. Vervolgens wendde zij
zich met een gelaat, dat door den doodstrijd allerakeligst verwrongen
was, tot mij eu riep luidkeels met eene gebiedende, toornige stem,
die mij door merg en been drong: „Kom!Ge moet komen!
Kom!" Daarop viel zij achterover in de armen van haar vader,
die naast mij voor het bed stond. Na eenige seeoudeu van angstig
wachten opende zij nog eenmaal dc oogen en zag haar vader en
moeder vriendelijk en kalm aan. Daarna drukte zij mij nog even
de hand en (luisterde zachtkens, op den toon der innigste liefde:
„Wat zoudt ge alleen op deze droevige wereld doen?Kom
spoedig!Kom!Ge moet komen!Kom!"
„Maart 1S66.
„Het smartelijkste deel mijner geschiedenis is hiermede verhaald.
Er blijft mij niet veel tc zeggen over. Gij kent nu mijn ongeluk
ten volle en gij weet, waarom ik niet als andere meuschen leven kou.
„Ik heb nog eene bekenteuis te doen. Zij valt mij na al wat ik
u reeds toevertrouwd heb, niet zwaar. Kort na mijn terugkomst
op Thorley-liousc begon ik te drinken. In den beginne verschafte
mij dit korte oogenblikken van vergetelheid en vasten slaap; later,
nadat het drinken mij een behoefte geworden was, werd mijn toe
stand erger dan vroeger. De gedaante verscheen veelvuldiger en
duidelijker; in het geloei der branding, in het gehuil van den storm,
hoorde ik haar eentonig, dreigend bevel. Weldra was de gedaante
niet meer alleen. Achter haar, in een lang, wit lijkkleed, zweefde
een heldere, lichte verschijning: de schim mijner doode bruid. En
lm re bleeke lippen fluisterden onhoorbaar: „Wat zoudt ge alleen
op deze droevige wereld doen?Kom spoedig!" lk voelde
dat ik bijna waanzinnig werd. Mijn toestand werd hoe langer hoe
ontzettender. De slaap ontweek mijn legerstede, en deonbeschrijfclijkste
angst vervulde mijne geheele ziel. Ik had opgehouden in het rijk
der werkelijkheid te leven; het levende had voor mij zijne beteekenis
verloren. Ik verkeerde met akelige, vreeselijke spooksel?, die niets
meer met deze aarde gemeen hadden.
„De schim mijner overledene geliefde verscheen in het eerst on
duidelijk. Ik bespeurde deze op een verren, verreu afstand. Zij
zweefde op en neder, als een luchtig nevelbeeld tusschen de donkere
wolken van den nachtelijken hemel. Met eiken dag echter kwam
ook deze gestalte naderbij. Weldra kon ik de uitdrukking der ge
laatstrekken onderscheiden. De doode oogen staarden mij toornig
aan; de stomme mond verweet mij een moord: „Waarom kondt
ge mij uw rampzalig geheim niet verzwijgen? liet leven beloofde
mij nog vreugde en genot, die gij mij onlroofd hebt. Ik ben alleen....
lk verlang naar uKom!Kom spoedig!
(Slot volgt.)
Jl. Zondag middag omstreeks 2 uren is. omstreeks
2000 meters bezijden liet Zuiderhavenhoofd van het Noordzee
kanaal, gestrand en later uit elkander geslagen een ver
moedelijk Duitsch barkschip. Herhaalde pogingen eener
sleepboot om hulp te verleenen bleven door de buitengewoon
hooge zeeën vruchteloos. De ekwipage is omgekomen. Het
schip had de drie masten verloren.
Uit Bodegraven wordt aan de N. Rott. Crt. gemeld,
dat de Zwammerdamsche tweelingzusters (met de hoofden
aan elkaar geboren) Zaturdag ochtend, eenige uren na
elkander, zijn overleden.
Het Zeister Weekbl. wijst er op, dat de ex-minister
v. d. Heim iets heeft volbragt, wat geen der vorige
ministers heeft gedaan gekregen en onder 't ministerie-van
Hall tweemaal te vergeefs is beproefd hij heeft ons verlost
van 't kwade nationale geweten in den vorm van Belgische
centen. «Al ware het alleen daarvoor, schrijft het blad,
dan moest de natie hem dankbaar zijn. liet is geen kleinig
heid, de millioenen struikelblokken te hebben weggenomen,
die elk oogenblik van den dag iederen Nederlander in ver
zoeking bragten in strijd te handelen met 's lands wet, en
die hem meestal ieder oogenblik deden bezwijkenhet is
geen kleinigheid, den gotldeloozen woeker den nek tc
hebben ingedrukt, waarmede Nederlands fabriekanten zich
verrijkten door steeds in vreemd, opzettelijk daartoe in
gevoerd geld hunne werklieden te betalen. En wat
moest zoo menig fabrikant doen, die van den kleinhandel
zijn schuldvorderingen in vaatjes centen uitbetaald kreeg,
wanneer daarvan steeds 70 pCt. in de vreemde munt be
stond? Weigerde hij zóó betaald te worden, dau weigerde
men hem de betaling. Eere dus! dubbel eere den ex-
minister van der Heim! Wij wijden hem geen stand-
becld, gegoten uit de verstooten onvaderlandsche munt,
maar den dank van ons bevrijd Nederl. geweten. Moge
deze hulde, hem gewijd door een nederig dorp-courantje,
een wettigen weerklank vinden in de gansche Nederlandsche
dagbladpers.
De brievenbestellers te Zutphen en te Tilburg zijn
de eersten niet, die van een lantaarntje voorzien zijn. Reeds
sedert twee jaren toch gebruikt de brievenbesteller te
Leerdam een lantaarntje, dat hij bij donker weer met een
riem om het lijf bevestigt, om de adressen beter te kunnen
lezen.
De Landb. Crt. ontleent aan den Belgischen Moniteur
van 12^ Nov. een tegenspraak van de betichting, als zou
Riley niet zijn «insectkundige van den Staat Missouri,» maar
een fabriekant van Parijsch groen. De heer Snellen van
Vollenhoven zegt o. a. in dat blad, dat de heer Charles
Riley geen fabriekant is, maar een door den Staat Missouri
aangesteld ambtenaar, wiens betrekking medebrengt, zich
steeds op de hoogte te houden van alle schade,-binnen het
territoir van dien Staat aan landbouw, boschteelt enz. toe-
gebragt, alsmede van de middelen, daartegen aan te wenden,
en die gehouden is alle aanvragen dienaangaande, niet
alleen van den magistraat, maar ook van particulieren, ten
spoedigste en zoo voldoende mogelijk te beantwoorden.»
De eigenaars van huizen in de stad der zeven heuvelen
aan den Bosphorus, hebben tegenwoordig weinig stof tot
danken. Terwijl het in de overige hoofdsteden van Europa
meer en^ meer benijdenswaardig wordt, eigen huizen te
hebben, is het in Konstantinopel juist andersom. Reeds
lang waren er door de slechte tijden zeer moeijelijk huurders
te vinden, en nu beschouwt de regering elk leegstaand huis
als een schoone gelegenheid om arme vlugtelingen en vreem
delingen een goed onderkomen te bezorgen. Het streven
om de arme eigenaars aan huurders te helpen, is op zich
zelf zeer loffelijk, maar de keerzijde van de medaille is
deze, dat de eigenaars nu ook voor liet schoonhouden van
hun panden moeten zorgen, omdat de vlugtelingen daarvan
een ingeschapen afkeer van schijnen te hebben. Geldelijke
vergoeding van eenigen aard is aan deze zaak niet ver
bonden. De eigenaars trachten nu met groote slimheid,
dit minder gewenscht gebruik van hun eigendom te voor
komen, door de ledige huizen te maskeeren, d. i. door het
ophangen van gordijnen en het plaatsen van meubelen ze
het voorkomen te geven, alsof ze bewoond ziju. De Hooge
Porte heeft echter een scherpen blik en menig eigenaar
heeft ondervonden dat zijn gemeubeld huis toch geopend
werd en een bende vuile Tartaren tot "bewoners kreeg, die
zich natuurlijk zeer verheugden over de mooije meubelen
en de schoone gordijnen en deze laatsten tot hand- en
zakdoeken voor hun kindertjes gebruikten. «En dat is
juist het aardige van de zaak,» zegt Hassib bey, die door
den Sultan met de regeling dezer aangelegenheid belast is.
De Japanners beginnen de vruchten der Westersche
beschaving te smaken. In den avond van 6 Oct. viel
het eerste ernstige spoorweg-ongeluk voor, dat wel aldra
door meer zal gevolgd worden. Uit brieven van Yokohama
dd. 13 Oct. blijkt, dat het ongeval zich voordeed in den
vorm van zamenschokking of botsing tusschen twee nacht
treinen. Drie Japanners vonden er hun levenseinde bij,
en onderscheidene personen werden er bij gekwetst, onder
wie de twee machinisten, beiden buitenlanders. Nog werden
een groot aantal passagieis door den feilen schok uit hunne
dommeling en zoete vooruitgangs-phantasiën opgeschrikt
en vonden, na den slaap uit de oogen gewreven te hebben,
zich met builen, bulten en schrammen overdekt; alles
zooals wij dat in Europa gewoon zijn.
Het scheelde niet veel of de gouvernements-astro-
nomist te Sidney, New South-Wales, de heer Iiussell,
ware met observatorium en al in de lucht gevlogen. Den
10 Sept. jl. was, volgens berigt van den bode, door een
jongman een kleine doos gebragt, aan het adres van den
heer Russell, die een machine infernale bevatte, sterk genoeg
om het geheele gebouw te vernielen. De bode wordt
verdacht en is in hechtenis genomen.
Bederft de keukenmeid een middagmaal, dan valt er
heel wat voor; bederft de kindermeid een kind, dan wordt
daar minder op gelet.
Benoeming en, enz.
Mei ingang ran 1 Dec. a. s. i9 benceind tot secretaris-directeur
der Nederlandsche Bank de heer mr. H. 1'. G. Quack, thans
hoogleeraar in dc regtsgelecrdheid aau de rijks-universiteit te
Utrecht, voor den tijd van 7 jaren.
Aan den lieer nir. A. Greebe is, op zijn verzoek, eervol ontslag
verleend als burgemeester van Zaandam, niet ingang van 30 Nov. a. s.
De luit. ter zee 2de kl. E. D. Kits van Ileijningen is, met den
30 dezer, op zijn verzoek, eervol uit de zeedienst ontslagen.
De oll. van gez. 1ste kl. F. II. L. Boessiugh van Iterson wordt
met 1 Jan. a. s. gedetacheerd bij het hospitaal der Marine alhier.
Frankrijk.
Don Carlos, die, zooals men weet, geruimen tijd bij
het Russische hoofdkwartier in Bulgarije vertoefd heeft, is
nu weder te Parijs, waar hij, volgens de dagbladen, geheel
incognito zijn verblijf houdt. Hij kwam er echter niet alleen,
zegt de Tribune, maar bragt een jonge dame uit een der
aanzienlijkste familien van Bucharest mede. Wel is waar
zijn deze schoone spoedig de oogen opengegaan en is zij
reeds weder naar haar woonplaats teruggekeerd, doch de
te Frohsdorf vertoevende gemalin van don Carlos moet
zich over dezen galanten luim van haar echtgenoot zoo boos
gemaakt hebben, dat er nu sprake is van een formele
scheiding tusschen de beide echtgenooten.
Rouvier, lid van de Parijsche Académie de Médicine,
viel, bijna blind zijnde, dezer dagen bij een wandeling in
den tuin der Tuileriën in den vijver; hoewel hij er bijna
onmiddellijk uit werd gehaald, stierf hij na weinige uren.
Engeland.
Een nader schrijven van Stanley uit Loanda bevat
een beknopt verslag van zijn ganschen togt langs de Li-
vingstone-rivier: van Nyangwe, dat hij den 5 Nov. 1876
verliet, tot Embona, waar hij een klein jaar later aankwam
Van de vijf kolommen druks, die dit verslag in den Daily
Telegraph van 22 dezer besloeg, bevatten er vier weinig
anders dan eene kroniek van de twee en dertig gevechten
te land en te water, die de expeditie aan cannibalen-stammen
langs de oevers der magtige rivier te leveren had. Omtrent
die stammen zelf, en omtrent de gesteldheid der landen die
hij voorbij,voer, vernemen wij van den reiziger al zeer
weinig. Het is te hopen, dat hij in de uitvoerige reis
beschrijving, die ons ongetwijfeld van zijne hand te wachten
staat, meer waarlijk wetenswaardige dingen zal hebben meë
te deelen.
Het dorp «met ivoren huizen» vond hij nabij de zamen-
vloeijing van de Aruwini of Welle? en de Livingstone.
Dit dorp werd, na een aanval der bevolking, door Stanley's
troep bestormd en geplunderd. Er was een ivoren «tempel»
(eene omheining van olifantstanden rondom een afgods
beeld); deurposten, het meeste huisraad, vijzels, wiggen,
muziek-instrumenten, wapens, tot hakblokken toe schier
alles was er van ivoor. Voor eene waarde van 18,000 dol
lars werd door Stanley als oorlogsbuit meegenomen. Doch
zoo gewonnen, zoo geronnenGeheel deze ivoren schat
ging later bij het verongelukken van booten in de water
vallen verloren.
Deze watervallen en sohietstroomingen, die vooral in den
benedenloop der rivier talrijk en heftig zijn, hebben den
reizigers meer tijd, inspanning en menschenlevens gekost,
dan al hunne twee en dertig batuilles met de wilden hoogerop.
Het traject van slechts 180 mijlen, gelegen boven den
laatsten waterval, hield hen niet minder dan vijf maanden
bezig.
Eene curieuse ontmoeting had Stanley met een stam bij
de zamcnvloeijing van de Kwango en de Livingstone. De
hoofden van dezen stam zagen hem in zijn zakboekje
schrijven, en kwamen onmiddellijk tot het besluit, dat de
blanke man tooverspreuken neerschreef, die ongeluk zouden
brengen over bun land. Zij eischten, onder bedreigingen
met vijandelijkheden, dat Stanley zijn boekje verbranden
zou. Stanley had juist geen grooter schat dan dit aan-
teekenboekjeen toch lag er hem veel aan gelegen den
vrede te handhaven. Hij redde zich dus door list: hij bood
den hoofden in plaats van het zakboekje een deeltje van
Shakespeare aan. Voor deze brave negers was een boek
een boek. Shakespeare werd in de vlammen geworpen;
en toen hij tot asch verteerd was, ging er uit het volk een
lofzang op ter eere van den blanken man. Het land was
gered! Ziekten en rampen waren afgewend! De blanke
man was de beste aller menschen
De meeste stammen waren echter niet op deze wijze te
verzoenen. In den regel vond Stanley de oeverbevolking
ten hoogste onhandelbaar en aggressief. (N. Rott. Crt.)
Baitschland.
In een circus te Berlijn bad in de vorige week de
volgende treurige scène plaats: Twee clowns, broeders,
amuseerden des avonds tusschen de voorstellingen het publiek
met allerlei toeren. Onder anderen hadden zij er een, die
het publick in vervoering bragt. De eene broeder vertoonde
zich als dood en bleef in dien toestand, wat zijn broeder
ook met hem deed. Op bedoelden avond kwamen de
broeders weder in den circus, groetten het publiek en be
gonnen hunne toeren. De eerste wierp zich ter aarde en
bleef bewegingloos liggen. De andere trok hem aan de
armen, aan de beenen, sloeg, sleepte hem, enz.niets baatte,
de man bleef dood. Hij gaf geen teeken van leven meer.
Het publiek juichte. Eensklaps stond de clown, die zijn
broeder moest doen opstaan, als door den donder getroffen.
Hij wierp zich op het ligchaam zijns broeders, legde de
hand op zijn hart, als wilde hij voelen of het nog klopte,
gaf een schreeuw en opstaande riep hij: «Mijn broeder,
helaas,mijn arme broeder is dood Het publiek beantwoordde
hem met een eindeloozen schaterlach. «Mijne heeren,»
riep de clown met tranen in de oogen, «ik bezweer u, dat
hij dood is.» Het publiek stond verbaasd over de natuur
lijkheid van beider spel en juichte als een troep razenden.
Nu nam de clown in zijn wanhoop het lijk zijns broeders