Brieven uit de Hoofdstad.
do jenevei flesch staat immer bij hen en 0111 één borrel op
to offeren voor de hoogste belangen, daarvoor zijn zij te
lafhartig, te dom, te verdierlijkt reeds. Ze zijn te stomp
van zinnen, om te kunnen beseffen, dat de jenever in
Nederland de slavenzweep is, waarmede ze als redeloos vee
onder 't juk der slavernij worden gehouden. Hadden ze
moed, maar een jeneverzweiger heeft geen moed, zijn
moed is slechts enkel dolle vechtlust en vloeken als hij
dronken iszijn moed toont hij alleen in 't slaan, schoppen
en mishandelen van eene weerlooze vrouw en van kinderen,
Hadden ze moed, die laffe, ellendige jeneverzwelgers, ze
zouden strike tegenover 's Rijks schatkist maken, in plaats
van een achttien millioen gulden verkwist geld op te brengen,
enkel aan belastingen, die anders noodwendig door de meer
gefortuneevden zonden moeten bijgepast worden. Ze klagen
over den slechten tijd, over laag arbeidsloon, en ze maken
duizend kroeghouders rijk, en drinken geen druppel jenever
minder! Wij, de vrienden van den ordentelijken werkman,
van de ongefortuneerden, van de nietsbezitters en veronge
lijkten, wij zien met de diepste verachting, knarsetandend
van woede en verontwaardiging, op die ellendigen neer. Wij
vragen voor den arbeid verhooging van loon en sloven ons
af, om aan de mindere klasse meerdere wel vaart en levens
geluk te bezorgen, en zij dat uitvaagsel van bunnen
stand zij zijn de oorzaak, dat bij enquêtes aan het licht
komt, dat elke verhooging van loon, elke vermeerdering
van inkomsten niet ten bate komt van hunne verarmde,
verwilderde gezinnen, maar slechts dient om nog meer
jenever te zwelgen en tappers en kroeghouders te verrijken.
Wij tobben en zwoegen, om aan werklieden, ongefortu
neerden en nietsbezitters de volheid hunner politieke regten
te bezorgen en zij die laffe verraders van zulke heilige
belangen zij onteeren dermate het Nederlandsche volk,
dat onze tegenstanders met spot en boon telkens wijzen op
hen, die verachtelijke dronkaards, zwierende langs straten
en wegen, op hen, die aan de jeneverflesch vastgeketenden,
en ons dan toeduwen„zietclaar de aanstaande medekiezers,
zietdaar de aanstaande mederegeerders van uw vaderland!"
Een knaapje, te Velsen woonachtig, van ongeveer
tienjarige leeftijd, maakte, om naar school te gaan, dagelijks
gebruik van het spoorbootje, bij gebrek aan een school in
zijne gemeente. Den 4 dezer is hij overboord geraakt en,
ofschoon men na vele pogingen hem aan land mogt brengen,
moest hij het toch met den dood bekoopen.
Omtrent het nieuw verwarmingstoestel der gemengde
rijtuigen lste en 2de kl. van de Holl. IJzeren Spoorweg-
Maatschappij, leest men in de Delftsche Crt., dat dit be
staat in een van buiten onder aan de lange zijden der
rijtuigen aangebragte soort kagchel, waarvan de pijp regt-
standig langs het rijtuig loopt en daarboven uitsteekt.
Onder de compartimenten loopen buizen met de kagchel
iix verbinding en door deze verwarmd. IJzeren roosters
zijn als vloer aangebragtdaaruit stijgt de warmte op, die
zeer voldoende is. I11 de doorgaande exprestreinen No. 7
en No. 86 zijn reeds rijtuigen met verwarmings-toestellen.
Wij verheugen ons, zegt het U. D., te wonen in
oen ernstig vroom land, maar toch, Noord-Amerika is
Nederland ver vooruit, in het heiligen van den 7,nmlnpf
daar maakt men -wenders waar geen Zondag behoeft
- ..uiacn afgescheurd, omdat meh dien dag niet noemt;
slechts Zaturdags scheurt men een blaadje af.
Omtrent de beginselen der nieuwe wet op het lager
onderwijs deelt de Haagsehe correspondent der Zutph. Crt.
het volgende mede:
„Het beginsel van lcerpligt is er niet in opgenomen,
maar zij bevat de opheffing van het kweekelingen-stelsel
als onderwijskracht; uitbreiding van het onderwijzend per
soneel in de scholen; overbi'enging van een deel der kosten
bij het Rijk; in het schooltoézigt zullen geene wijzigingen
worden gebragt."
Terwijl de hond. alsof hij de wacht hield, nog onbewegelijk
naast de houten zitbank stond, was Richard reeds in huis gegaan.
Toen hij boven in de huiskamer kwam, zag hij Franciska aau 't
venster staan, met haar voorhoofd tegen de koele ruiteen stofdoek,
die zij zoo pas gebruikt scheen te hebben, hield zij bij een punt vast.
„Fransje!" riep hij.
Zij-wendde zich, half verschrikt, tot hem om.
„Hebt ge dien jongman gezien, Fransje?" vroeg hij nu; „het
was dezelfde dien wij in den laatsten tijd een paar maal iu het
bosch hebben ontmoet."
„Ja, dat meende ik ook."
„I-Iaclt ge hem meer gezien
In Richards stem klonk iets, dat zij er vroeger nooit ingeboord
had. Zij zag hem uitvorsehend aan. „Ik?" sprak zij. „Waar zou
ik hem meer gezieu hebben?"
„Nu hij was zoo vriendelijk, u op een danspartij te vragen."
„Ho!dansenEn een flikkering van jeugdige levens
lust schoot door haar grijze oogen.
Hij zag haar bijna verschrikt aau. „Wat bedoelt ge, Fransje
sprak hij. „Ik heb hem natuurlijk afgewezen."
„Afgewezen?" herhaalde zij somber, en de glans in haar oogen
was plotseling gansch en al uitgebluscht.
„Vindt ge het niet goed, Fransje? Wil ik hem nog terugroepen
Doch zij maakte slechts een ontkennend gebaar met de hand.
Zonder hem aan te zien, doch met dien scherpen klank in haar
stem, dien hij thans voor de eerste maal tot hem persoonlijk hoorde
richten, vroeg zij na een korte stilte: „Hebt gij wel 0 0 i t gedanst,
Riehard
„Ik, Fransje? Waarom vraagt ge dat zoo? Ja, ik heb wel
eens gedanst."
„Niet waar, het was een groot genot voor u?"
„Ja, Fransje," sprak hij aarzelend, „ik geloof wel, dat ik het
gaarne deed."
„E11 nu," ging zij op denzelfden toon voort, „nu danst ge niet
meer?"
„Neen, Fransje; wat denkt ge wel? Hat is voorbij. Maar ge
neemt mij wel deugdelijk in 't verhoor!"
Hij poogde te glimlachen; maar toen hij haar aanzag, stonden
de grijze oogen zoo koud tegenover hein. „Voorhij," sprak hij
zachtkens hij zich zeiven, „de huivering heeft haar bevangen; zij
komt niet meer tot mij over."
Hij liet haar stil begaan, toen zij een poos later hem om den
hals viel en hem met aandrang in 't oor fluisterde: „Vergeef mij!
Ik heb dom gesproken! Ik wil in 't geheel niet dansen."
Wordt vervolgd
Fedor Wassileff, een landbouwer van het district
Moskou, huwde twee malen.
Zijn eersfe vrouw schonk hem in 27 bevallingen:
16 maal 2 kindei'en 32 kinderen.
7 3 - 21
4 4 16
Zijn tweede vrouw schonk liem
in 8 bevallingen18
Totaal 87 kinderen.
In 1872 waren er nog 83 in leven. Fedor Wassileff
was toen 75 jarön oud.
Dit feit, opgenomen in het verslag over de volkstelling,
is authentiek. Toen men den heer Kanikoff, een bekend
Russisch geleerde, eenige jaren geleden ondervroeg over de
middelen om dit feit te verifiëren, antwoordde hij dat elke
verificatie overtollig was, dat het huisgezin van Wassileff
nog steeds te Moskou woonde en dat de regering hen zeer
had begunstigd.
Dinsdag, 5 Februari.
Amice
Het heeft tien heer F. C. tle Brieder goedgcdacht, na een stil
zwijgen van ik weet niet juist hoeveel weken of maanden, in zijn
blad, de Amsterdamsche Courant van 28 Januari, weder eens eeu
tooueel-feuilleton te schrijven. Het gaat er duchtig van langs,
erger dan ooit. Waarschijnlijk gedachtig aan het aloude spreek
woord „Zachte heelmeesters" enz., stort hij zijn aanmerkingen over
het hoofd der Vereeniging Het Nedeiiniulsch Touneel en haar directie
uit. Den directeur der Vereeniging, den heer Schimmel, noemt hij
„Koning Een-oog;" diens medeleden heeteu: „de Joris-goedbloed-
achtige Tooneelverbondenaars;" hij weeklaagt over slordige uit
voeringen, bombastische programma's, stelselloosheid in 't. reper
toire, enz. enz., om te eindigen met den „mispelkrans" der Ver
eeniging, wier zaak hij thans bepaald hopeloos begint te vinden.
De heer de Brieder is een te goed criticus en een te ernstig
man om zulke leelijke dingen zonder eenigen groud te zeggen.
Maar boos als hij is, en in zijn boosheid nog getergd door de
pleitbezorgers van zijn antagonist, maakt hij zich aan overdrij
ving schuldig. Hij weet of gevoelt dat zelf ook wel, maar de
behoefte om zijn hart eens lucht te geven, is hera te sterk.
En dus zou de zaak van het beste tooneelgezelschap dat wij hebben
en dat eenige zeer voortreffelijke artisten in zijn midden telt,
„bepaald hopeloos" staan?
't Is waar, er deden zich in den laatsten tijd slechte tcekeneii
voor; maar 11a hetgeen dat tooneelgezelschap gisteren avond van
7 tot 12 uur in den Stads-Schouwburg gepresteerd heeft, durf ik
die vraag niet meer toestemmend beantwoorden. Ik weet niet of
de heer de Brieder zich mede onder de toeschouwers bevondmaar
zoo ja, dan wil ik om zijnentwil hopen, dat hij van zijn boven
bedoeld feuilleton nog weleens een revisie zou willen hebben.
Het gold gisteren avond de eerste opvoering van een nieuw stuk
Doka, drama in vijf bedrijven, van Victorien Sardou, uit het
Fransch vertaald door den heer llössing, den secretaris der Tooneel-
Vereeniging.
Dit nieuwe drama van Sardou is een meesterstuk van groote
..mwiUv., ctu »tuk x\nt w.rinuetlciijx tal vm. opvoeringen zal Deleven.
De buitenlandsche pers, en de Duitsehe vooraan, roemde het 0111
strijd en bij alle groote theaters kwam het op liet repertoire.
Laat mij u, zoo kort mogelijk, den hoofdinhoud trachten weer
te geven.
De Spaansche markiezin de Rio Zarcs en hare dochter Dora
bevinden zich met eenige andere badgasten op de badplaats Nizza,
schijnbaar weelderig eti in grootheid levende, doch in waarheid inet
meer schuld dan geld. De eenige hoop der markiezin oin uit dien
neteligen toestand te geraken is een rijk huwelijk van hare beeld-
schoone dochter Dora, die wel te Niz/a en op andere badplaatsen
tal van aanbidders en vleiers om zich heen heeft verzameld, doch
zonder dat een hunner het voornemen liet blijken, om tot den
door de markiezin zoo vurig gewenschten stap over te gaau. Dora
echter legt de besliste verklaring af. nooit den man te znllen
huwen, die haar wèl zijn geld, maar niet zijn liefde schenkt. Eén
is er evenwel, Audré de Maurillac, een Fransch marine-officier,
dien zij heimelijk boven ieder ander verkoren heeft, en die het
schoone, edele meisje inderdaad om haar zelfs wil bemint. En
hoezeer André door zijn vriend, het Kamerlid Favrolle, tot voor
zichtigheid aangespoord en omtrent de baatzuchtige oogmerken der
markiezin op de hoogte gebracht wordt, strekt dit alles slechts om
zijn4 liefde aan te vuren en zijn voornemen te. versterken om Dora
aan een omgeving te onttrekken, die gevaarlijk voor haar wordt.
Want in de omgeving der markiezin zijn eeu menigte personen,
bij wie elke handeling door de onedelste, hebzuchtigste drijfveeren
wordt bestuurd. De meest gevaarlijke is wel zekere „baron" van
der Kraft, die als spion van bet Oostenrijksche Gouvernement te
Parijs fungeert en iu die hoedanigheid tal van „dames" uit de
groote wereld iu zijn dienst heeft, welke hem politieke geheimen,
interessante schandaaltjes enz. voor een handvol goud komen over
brengen. Tot die vrouwen behoort ook gravin Zicka, die zich
Dora's vriendin noemt, maar in het geheim haar gezworen vijandin
is, omdat zij, Zicka, voor den jongen Audré de Maurillac een
gloeienden hartstocht koestert. Doch in weerwil van alle pogingen
en listen der sluwe verspiedster; ondanks de vuilaardige inblazingen
van „barun" van der Kraft, wordt de liefde van André en Dora
door een huwelijk bezegeld. Eindigen de meestetooneelproducte»
met deze verbintenis, Sardou vertoont zich, na dit moment in
zijn drama, nu eerst recht in zijn volle kracht. Terwijl het jeugdige
paar nog niet uit de kerk huiswaarts is gekeerd, hebben Zicka en
van der Kraft een onderhoud, waarin hij haar tegen een aanzien
lijke belooning voorstelt, een staatsstuk van het hoogste gewicht,
dat André op zijn huwelijksreis mede naar Rome moet nemen, uit
zijn schrijfbureau te stelen. Zij neemt dat voorstel aanschijnbaar
om met de geldelijke belooning haar schuldeischers te bevredigen
doch inderdaad alleen om André en Dora van elkander te verwij
deren. Meesterlijk heeft Sardou de toestanden gecombineerd, waarin
de intrigante haar hclsche ontwerpen ten uitvoer brengt. Op het
oogenblik dat hij zich gereed maakt voor de reis, mist André het
staatsstuk uit zijn bureau, en de bewijzen tegen Dora zijn schijn
baar zóó verpletterend, dat hij haar van den diefstal verdenkt.
Aangrijpende tooneelen tusschen de echtgenooten volgen na die
verdenking. Wanhopend en levensmoede rent hij eindelijk het huis
uit, om zich te dood en; doch een gelukkig toeval (met onover
troffen talent door Sardou gevonden) brengt André's vriend Favrolle
op k t spoor van de ware schuldige. Stap voor stap weet Favrolle
de laaghartige „graviu" Zicka t ot bekentenis te brengen van de
gevloekte middelen, die zij in het werk gesteld heeft om den man,
dien zij niet n hare netten heeft kunnen verstrikken, te vervreem
den van de reine, edelliartige vrouw, die hem waarachtig liefheeft.
In bijzijn van Dora bekent zij aan André, dat zij zelve en zij
alleen de oorzaak is der nameloozc ellende, welke hij op zijn
eersten huwelijksdag heeft moeten verduren.
Ziedaar enkele hoofdlijnen geschetst van een reeks tafreelen, zóó
wegsleepend schoon, dat ze den toeschouwer 111 waarheid over
meesteren. Wat ik u hierboven omschreef, is de gang van het
bepaald dramatische gedeelte der handeling; maar daartusschen
heeft Sardou, zonder ooit de harmonie te kwetsen, de geestigste
intermezzo's weten in te vlechten, die herhaaldelijk een gullen lach
om de lippen brengen.
Voor eene eerste opvoering was de zaal tamelijk wel gevuld.
Maar welk een geestdrift onder de toeschouwers; welk een succes!
Mevrouw Kleine als „gravin" Zicka was onovertrefbaar iu haar
rolde „Dora" van mevrouw Ellenberger is een nieuwe triomf
voor deze uitstekende actrice, en het karakter van de markiezin de
Rio Zarès was voor mevrouw Albregt als geknipt. Veltman als
van der Kraft; Moor als André de Maurillac en Morin als Favrolle
vormden een uitmuntend klaverblad. Ook de meer ondergeschikte
personen kweten zich naar verdiensten. Ik moet hier nog bijvoegen,
dat 11a het einde van het vierde bedrijf Dora en André tot drie
malen toe teruggeroepen en met een storm van toejuichingen
begroet werden.
Sedert de „Danichelfs" heeft dit tooneelgezelschap geen stuk
gegeven, dat van zoo hooge dramatische waarde is als Sardou's
Dora. Het succes was schitterend!
Moge het succes nu ook in financieel opzicht zich niet te lang
laten wachten. Algemeen toch is hier ten opzichte der publieke
vermakelijkheden de klacht over de geringe recette. E11 wie denkt
ge wel dat de kwade man is?.... Carré! Carré houdt de menschen
uit den schouwburg! heet het. Nu, ik zal niet beweren dat die
verzuchting zoo geheel ongegrond is. Wie zich in regen- of
sneeuwbuien door de modderpoelen van het slecht verlichte Frede-
rikspleiu een tochtje naar Carré's circus getroost, kan verzekerd
zijn dat hij er een amusant avondje slijten zal. Er wordt dan ook
druk gebruik van gemaakt, lfet ruime, flink ingerichte circus, dat
ongeveer 2000 menschen zal kunnen bevatten, is avond aau avond
stampvol. De weergaloozc dressuur der paarden wekt inderdaad
bewondering; gespierde athlelcn doen u huiveren door hun forsche
toerenen de snukerijen van komieken en clowns zorgen dat de
aandacht van het publiek geen oogenblik verflauwt. En wat liet
fameuse „Carnaval op het ijs" aangaat, dat is van het begin tot
het eind al leven en frischheid en bevalligheid. „Dat alleen is
dubbel en dwars het geld waard," zei een burgerman bij het uit
gaan; en hij had gelijk.
Ik kan dezen niet eindigen zonder even een feit aan te stippen
dat voor de hoofdst id en het gchcele vaderland van veel gewicht
is, meest 0111 dc gevolgen. Ik bedoel de eerste samenkomst der
nieuwgestichte „Vrije Gemeente," jl. Zondag morgen gehouden. Ik
had eerst gedacht er u uitvoerig over te schrijven, doch tot mij i
leedwezen behoorde ik onder de zeer velen, die vruchteloos ecu
plaats zochten. Men hoort hier over het eerste optreden van den
lieer Ilugenholtz Jr. verschillend oordeelen. Eigenlijk hadden
vrienden en vijanden, geloof ik, wat meer „beslistheid," wat meer
strijdzucht gewenscht of verwacht. Doch het verraadt tact, dat de
voorganger van „het kleine kuddeke" niet te hard van stal loopl.
Anderen betwijfelen of een persoonlijkheid als de heer Hugenhol'/
wel the vight man is voor dc rol van KerkhervormerWij
zullen zien.
Hebt ge gezien dat de Staatscourant heden ollicicel het ontslag
meldt van onzen hoofdcommissaris van politie, Mr. de Klopper?
„Het daghet iu den Oosten" voor de langverbeide reorganisatie.
t. t.
AMSTELAAR.
V iscliberig-len.
Binnen
7 Februarij. Watergeusschipper A. Ilart, 2G0 levende kabel-
jaauwen, GO levende lengen, G heilbotten, 1000 schelvisschen,
a f 3.G5, 32G doode kabeljaauwen en lengen f 1.35 a f 1.70.
Logger Hendrik, schipper Mos, 80 tongen f 40.50. 12 kisten
schol f 122.
Eenige Urkers bragten eenige groote schollen, een weinig tong
en enkele tarbotten. Tongen f 0.75 per stuk en tarbot f 10 a f 12.
Jl. Diugsdag werden alhier de eerste 7 tal haringen gevangen.
Zij worden als aas voor de kabeljaauwvisscherij gebezigd en men
besteedde f 12.50 per lal.
Op de rivier de Maas hebben thans voor de visschers hoogst
nadeelige handelingen plaats. Bij manden vol drijven de visschen
dood of bedwelmd op luit water. Dit ongehoorde feit wordt op
de volgende wijze uitgevoerd. Met een bootje begeven zich eenige
mannen meestal, om voor het oog der politie onopgemerkt te
blijven, digt bij de overvaarten op het water en laten eene
zoogenaamde groote kardoes in de rivier met een geweldigen knal
ontploffen, zoodat de visschen, die zich in den omtrek bevinden,
groot en klein, allen oogenblikkelijk gedood worden en boven
komen drijven. Niet alleen, dat op deze wijze ontelbare jonge
visschen, die nog in de periode van hunne ontwikkeling zijn, ver
nietigd 'worden, maar men kan al dié visschen ook niet. meester
worden, zoodat ze voor het meerendeel met den stroom wegdrijven
en in het water liggen te verrotten. Vóór eenige dogen zijn er
op de hiervoren beschreven wijze iu de nabijheid van Roermond
nog vele visschen gevangen. De hclsche werktuigen, waarmede dit
geschiedt en die op de wijze van torpedo's werken, worden dooi
de schippers medegebragt uit Luik. Indien dit zoo blijft voort
duren, zal de vischvangst op de rivier de Maas weldra weinig
meer te betcekenen hebben. Het is hoog noodig, dat liet openbaar
gezag tusschenbeide trede.
Ten bewijze dat de heer J. van der Kolk, te Kamperzeedijk bij
IJsselmuiden, in zijn oordcel over het visschen met de zoogenaamde
wonderkuil, enz.., niet alleen staat, kan het volgende schrijven
dienen, dat hij dezer dagen uit Durgerdam' ontving:
„UEd. maakt in de Haarl. Crt. de bekartingswaardige opmerkingen
van de visserij en over de groote vernieling en uitroeijinge, welke
plaatB vinden door de zoogenaamde wonderkuil. UEd. opinerkinge
is ook geens ongegrond en wensclielijk zoude liet zijn dat dit
schadelijk vischnet onverschillig op welke manier het mogt gebruikt
worden door de hoogere Eegeering ten strengste verboden wierd;
dan zoude volgens UEd. opmerkingen de Zuiderzee gelijk in vroegere
jaren rijk zijn aau alle soorten van visch; dan zoude ieder visserman,
groot en klein, zijn dagelijks brood kunnen verdienen, hetwelk thans
het tegenovergestelde is daar de Zuiderzee zoo arm is aan visch,'
dat zij die vroegere jaren in het wintersaisoen met haringvissen zich
bezig hielden, thans ledig in de havens liggen, waar men voor een
tiental jaren nog een groote bedrijvigheid op sommige vischmarkten,
waar nog zoo menigen stuiver werd verdiend door den minderen
stand; dat alles ziet men thans niet meer, en hoe wil dit anders,
daar er milioeuen bij milioenen kleine vissen van alle soorten worden
vernield. Het ware te wensclien en menige visserman ziet nog eens