HELOERSCHE
EN MEIIWEDIEPER COURANT.
1878. N°. 18.
Jaargang36.
Zondag 10 Februarij.
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
Binnenland.
OpTBOSCHHOEK."^
„W ij 'li u 1 d i g e n
het goed e."
Verschijnt Dingsdsg, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.80.
v ut fraaco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: HOI, EN PLEIN N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsmimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUWED1EP, 9 Februarij.
Gedurende het jaar 1877 zijn voor de ligting der natio
nale militie van 1878 ingeschreven: te Helder 198 personen,
te Texel 53, te Terschelling 33, te Vlieland 5 en te
Wieringen 11.
Tijdens de tweede expeditie tegen het Rijk van Atsjin
werd, naar de denkbeelden van den luit. ter zee 1ste kl.
C. J. Marinkelle, een ziekensloep gebezigd, die in alle
opzigten uitmuntend voldeed. Het Hoofdbestuur van de
Vereeniging: „Het Itoode Kruis" in kennis gesteld met
de inrigting van dat vaartuig, heeft zich tot den minister
van Marine gewend, met verzoek, een model van genoemde
sloep te doen vervaardigen. Tengevolge hiervan is door
de scheepstimmerlieden G. Leen en M. Klopper op 's Rijks
werf alhier zulk een model op J der ware grootte gebouwd.
Allen, die het bezigtigden, roemen ten zeerste het werk
der genoemde timmerlieden.
De ziekensloep werd op Atsjin gebruikt om gewonden
en zieken van den wal naar boord van de ziekenschepen
over te brengen. Het is een gewone marine-sloep (12 riems),
hierin is een dekje gelegd waarop voor de ligging der
zieken en gekwetsten eene geschikte inrigting wordt aan-
gebragt. Ook is er gezorgd, dat de lijders op gemakkelijke
wijze in de sloep kunnen gebragt worden, en er is tevens
plaats gemaakt voor berging van geweren en randsels der
geblesseerden. Op zeer geschikte en voor den lijder minst
vermoeijende wijze kan het overbrengen uit de sloep aan
boord der schepen plaats hebben. De inrigting der sloep
is zoodanig dat zes zwaar gewonden en tien a twaalf ligt
geblesseerden daarmede in ééns kunnen worden overgevoerd.
Novelle van THEODOE STORM.
{Vervolg.)
Bichards ongesteldheid was in eeuige weken 7.00 toegenomen, dat
hij ziju kamer niet meer verlaten kon. Er werd geen geneeskundige
hulp ingeroepen, omdat hij uit vroegere aanvallen wist hoe zijn
kwaal behandeld moest worden; zelfs de smeersels die de goede
oude huishoudster uit was en slaolie toebereid had, werden onver
biddelijk afgewezen. Franciska wist hem beter te helpen. Zij zat
naast zijn leuningstoel, waar hij, aan een kunstig door haar ge
bouwden lessenaar, een opstel over in den omtrek ontdekte, zeld
zame plantsoorten begonnen hadzij haalde dan voor hem de be
sproken exemplaren uit het met hare hulp aangelegde herbarium, of
uit de bibliotheek de boeken die hij noodig hadzij zocht de toe
lichtende plaatsen voor hem op en las ze hem voor. „Als ilc nog
ooit eens professor word," zei hij schertsend, „welk een uitmuntenden
helper heb ik dan reeds!" Maar zij was niet alleen zijn handlanger,
zij was ook de vrouw, wier stille nabijheid hem weldadig aandeed,
die zwijgend zijne hand, nis ze van den arbeid rustte, in de hare
nam, die zijn kussens en zijn voetbank terecht schoof, zooals hij
het gaarne had, en die hem met haar zachte stem met het uitzicht
op spoedig herstel bemoedigde.
Heden het was na den middag had hij haar uitgezonden
om een bont „lippenbloempje" te zoeken, dat volgens zijne bereke
ning zich thaus ontsloten moest hebbenaan den boschvijver, dien
zij samen dag aan dag zoo dikwijls bezocht hadden, stonden hier
en daar de plantjes. Hij zelf was in zijn leuningstoel aan den
begonuen arbeid blijven voortwerken; op stoelen om hem heen lagen
boeken en papieren, die Franciska zelf, eer zij uitging, zorgvuldig
bij hem geschoven en op orde gelegd had. Zooeveu had hij een
harer teekeningen te voorschijn gehaald, die hij voornemens was in
zijn verhaudeliug te laten afdrukkenmaar zijne gedachten dwaalden
van het papier naar de teekenaarster zelve, die nu door het bosch
daar ginds aan zijne oogeu onttrokken was. Haar toewijdende zorg
voor hem in zijn ziekenstoel begon op eenmaal bijna iets onaange
naams voor hem te verkrijgen; want hij kon het zich niet ont-
veiuzen Fransje had hem in den laatste» tijd trachten te ont
wijken, zij was bijna weder schuw geworden als een meisje. Moest
dit demoedig dienstbetoon een vergoeding voor een auder gemis
zijn? Er was iets vermoeids in al haar doen en laten.
Bichard leunde met het hoofd achterover en zag uit het venster,
waarbij zijn stoel geplaatst was. Door de heldere lucht vloog juist
een zwerm trekvogels; toen deze verdwenen waren, vielen zijne oogen
op een lijsterbessen-boompje, dat verderop stond, eer men aan de
dennen kwameen groote troep lijsters fladderde joelend en tierend
tusschen de reeds roode trossen, die onder de heldere stralen der
namiddagzon tusschen de groene blaren fonkelden.
Ver in het bosch hoorde men een schot vallen.
„St.-Barthelomeus!" zeide Bichard bij zich zelf; „de jonkers
hebben hun jacht geopend. Was Fransje nu maar weer thuis!"
Een ongeduldig verlangen naar hare nabijheid maakte zich van
hem meester. Hij had haar iets geweigerd, waarvan zij slechts eens
en nooit weer gerept hadmaar het scheen hem plotseliug duidelijk
geworden te zyndie weigering maakte haar neerslachtig. Als hij
Beroepen te Huisduinen de lieer E. Eisma, candidaat
bij het Prov. Kerkbestuur van Utrecht.
Jl. Zondag sprak ds. P. J. Ter Plegt, te Warmen-
huizen, naar aanleiding van de woorden „Het einde is er"
(Ezech. 7 2m.), zijne afscheidsrede uit. Na een terugblik
op zijn 46jarig dienstweidc, waarvan 16 jaren op Urk,
7 jaren te Petten en ruim 23 jaren aldaar, geworpen te
hebben, rigtte hij een hartelijk woord tot de gemeente.
Met volle hart werd hem bij het einde der godsdienst
oefening de bekende zegenbede, Psalm 13'4 3, toegezongen.
In de daaropvolgende kerkeraadsvergadering werd hem
een eervol ontslag uit de dienst verleend.
Na langdurigen arbeid smake hij overeenkomstig zijne
wenschen eene genotvolle rust, en zijn verder leven te
Haarlem zij in vrede.
De Tijd melding makende van de eerste bijeenkomst
der Vrije Gemeente te Amsterdam, knoopt daaraan de
voorspelling vast dat die nieuwe gemeente als eenmaal de
eerste nieuwsgierigheid is bedaard, zeer spoedig ontbonden
zal worden. Het blad acht het bijna een wiskundige zekerheid
dat het zoo zal gaan. Om een nieuwe kerk, d. i. een
secte, te stichten moet men eeredienst tegenover eeredienst,
dogma tegenover dogma kunnen stellen. Doch hiervoor
is in de allereerste plaats noodig dat men dogma's hebbe.
De Vrije Gemeente heeft die niet, en de gemeente der
Hervormde kerk, waar zij uittrad, evenmin. Dat deze
laatste nog blijft bestaan is ten eersten toe te schrijven
aan de kerkelijke fondsen, van de Catholieken geroofd; zij
geniet daarbij de traktementen, de pensioenen en kinder
gelden van den Staat; zij ontleent nog eenig prestige aan
hare geschiedenis van drie eeuwen, aan haar Bijbel, dien
zij althans voor den vorm behoudt, en aan de enkelen
onder hare lidmaten, welke minstens nog eenige gedeelten
van dien Bijbel voor waar aannemen, al wordt hun getal
met den dag kleiner. Van dit alles bezit intusschen de
Vrije Gemeente niets. Blijkens de mededeeling in de
maar eerst weer gezond was! Zij konden hier niet eeuwig blijven;
ook hij voelde thans somwijlen een bedruktheid in deze stilte, een
aandrift om aan de dingen in de wereld daar buiten weder een
werkzaam aandeel te nemen. Dau, als zij onder de menschen
woonden, zou alles spoedig ingehaald zijn; wat hij haar en zich
zeiven eens in het hoofd gepraat had, maakte hij nu voor ziekelijke
droomerijan uit, die ze aan de dampen van 't moeras te danken
hadden. Neen, neen!
Met zijn jong wijfje aan zijn zij, wilde hij op nieuw het volle,
rijke leven inals een welgemoed en opgeruimd man, bevrijd van
alle nare nesterijen uit vroeger dagen. „Fransje; liefste Fransje!"
riep hij en strekte bei zijn arrneu naar haar uit.
Maar nog kwam zij niet.
Hij deed een poging om zijn arbeid weder ter hand te nemen;
hij bladerde in de oin hem heen liggende boeken; hij schreef een
regel, en toen legde hij zijn pen weder neer. Van de eiken-
boomen, die aan den westkant van den ringmuur stonden, vielen
de schaduwen reeds over den geheelen hof; slechts aan den eenen
kant drong door de bovenste luiten nog een zonnestraal in de kamer.
Daar zag hij in de verte bij de dennen iets schemeren; Franciska
kwam van den donkeren achtergrond te voorschijn en ging lang
zaam het voetpad af; een paar maal bleef zij staan, als oin adem
te scheppen, terwijl zij de groote poort van „Boschhoek" naderde.
Toen zij daarop bij hem in de kamer gekomen was, legde zij een
bouquetje van blauwe heibloemen voor hem neer; ook was er een
takje van het lippenbloempje bij, maar de knopjes waren nog niet
opengegaanvruchteloos zeide zij had zij overal naar een
bloeiend plantje omgezien; maar morgen of overmorgen zou zij er
hem stellig een kunnen brengen.
Haar oogen schitterden; hare wangen gloeiden. Hij vatte haar
hand en wilde haar tot zich trekken: „Dan hebt ge een heel eind
moeten zoekensprak hij.
Maar hij voelde een zwakken tegenstand. „Ja, nog al tamelijk
ver! Het was buiten wat vochtig; ik zal even andere schoenen aan
gaan trekken."
„Doe dat dan eerst, maar kom spoedig terug. Ik was bijua
ongerust over u geworden."
„Over mij? Dat was niet noodig."
„Ja, Fransje, als men hier ziek in zijn leuuingstoel zit! Ik
heb buiten hooren schieten, den kant van den boschvijver uit. Hebt
ge 't ook niet gehoord
„Ik? Neen; ik heb niets gehoord." Op dat oogenblik had zij
juist het hoofd omgedraaid. „Ik kom zoo terug," riep zij, zonder
om te zien, en trok haastig de deur achter zich dicht.
Toen zij heengegaan was, kwam de hond binnen, die er spoedig
slag van gekregen had om met zijn breede pooten de kamerdeur
open te doen. Hij legde den kop op zijns meesters schoot en zag
hem als vragend met zijn bruine oogen aan. Bichard liet zijne
hand liefkozend over den nek van het schoone dier glijden. „Wees
bedaard, Leo!" sprak hij, „wij tweeën blijven toch bij elkaar!"
Hij'sloeg met zijne vingers het zijdeachtige haar uiteen, dat onder
aan den kop van den hond hing. „Laat eens zienIs het lidteeken
er altijd nog? Dat was een lastig werkje indertijd met dien
Lombardischen struikrooverZulke dwaze tochten doen we nu
voortaan niet meer! Maar ge zult toch ook pleizier hebben op
onze nieuwe tochtjes met uwe jonge meesteres, als zij met hare
eerste bijeenkomst door den voorganger gedaan zal zij een
vereeniging zijn die onder een zeer doorzigtig waas van
zoogenaamde godsdienst, zich bezig houdt met weten
schappelijke bespiegelingen en het genieten van schoone
dichterlijke voortbrengselen. Dat moge, zoolang het duurt,
haar aanbevelen bij een kleine uitgelezen schare van hoogst
ontwikkelde lieden, op de groote massa's echter, die de
kracht eener kerk vormen, oefenen zulke dingen volstrekt
geen aantrekking uit. Wie het tegendeel mogt meenen,
kent het volk niet. Dit zoekt werkelijkheid, geen bespie
gelingen, die het bovendien niet verstaat. Daarbij komt
ten slotte nog dat het voornaamste wat er noadig is 0111
een secte te stichten, ontbreekt. Er is nl. geen lokaas
voor te houden dat de strijd waard is.
Van de Waal en Koog op Texel meldt men ons:
„De heer J. F. L. Boonacker, predikant alhier, is
beroepen naar Eenigenburg."
„Eene zanguitvoering, gehouden ten voordeele van de
vele weduwen en weezen, die in den laatsten storm hun
eclitgcnooten en vaders verloren, heeft opgebragt de som
van f 57."
- Het Handelsblad deelt het volgende grappige staaltjo
mede van den angst van sommige Nederlandei-s voor
„Roomsche" architectuur. Een 25 jaren geleden leefde te
Utrecht de bekwame architect Boll van Bueren, goed
Protestant en niet de man om in kloosterstijl te bouwen.
Hem werd 0. a. opgedragen het meteorologisch observato
rium te Utrecht te bouwen. Natuurlijk moest hij zuinig
wezen, en veel moois was er binnen die grenzen niet te
maken. Rondom het platte dak echter had hij een kroon
lijst, gedragen door ronde boogjes en om de eentoonigheid
wat te breken, werden in iederen boog twee geele klinkers
gemetseld, in den vorm niet van een kruis, maar van een
plusteeken. Groote en algemeene vex-ontwaardiging, toen
het gebouw af wasEen Roomsch gebouw voor de weten
schap! De architect was niet zoo goed, of hij moest zijn
heldere valkenoogen het voor haar liggende landschap overziet, en
gij, mijn hond, vooruit vliegt in wijde sprongen, zooals vroeger,
toen wij nog alleen de wereld rondzwiervenWant er uit gaan wij
weder, ver weg, en gij. mijn dier zeker, wij blijven bij elkaar!"
Hij had zich voorover gebogen, maar Leo sloot als gerustgesteld
de oogen en slechts het kwispelen van den zware» staart meldde
van tijd tot tijd de genoegelijke stemming waarin het dier verkeerde.
Zoo zaten zij stil bij elkaar, gelijk ze zoo dikwijls gedaan hadden,
over dag aan den kant van den straatweg, of 's avonds bij het ge
zellige lamplicht. De rijk begaafde man en het schijnbaar zoo ver
beneden hem staande schepsel in dit oogenblik daalde het gevoel
van wederzijdsche gehechtheid als een verkwikkende dauw op beider
hoofd.
Bichard had er niet toe kunnen komen, Fransje zijn zoo
blijmoedig gevormd besluit mee te deelen; ook toen zij kort daarop
weder binnenkwam eu zelfs de volgende dagen kon hij er niet toe
overgaan. Fransje ging bij herhaling naar buiten in 't bosch.
Zij bracht hem de ontloken bloem, waarvoor zij het allereerst uit
was gegaan; zij bracht ook anderen, die tot zijn werk in betrekking
stondenieder keer had zij hem iets nieuws te laten zien. In de
vaas, die op de schrijftafel stond, schikte zij bijna dagelijks een
nieuwe verzameling grasplanten eu wilde bloemen, waartusschen nu
ook reeds takjes met roode of zwarte bessen prijkten.
Als zij hem verlaten had, voelde hij een onrust, die hij zich
zelveu schaamde te bekennen. Want wat zou haar hier iu 't bosch
kunnen overkomen? Een schot had hij niet weer gehoord; de
jacht moest, zoo men al joeg, naar een afgelegen deel van de
streek verlegd zijn.
Maar langzamerhand en bij toeneming voelde hij zijn krachten
terugkomen; weldra liep hij in huis, en kort daarop met Fransje of
Leo ook reeds buiten in den naasten omtrek rondmet volle teugen
ademde hij de zuivere geurige herfstlucht in. En thans maakte op
nieuw het ongeduld zich van hem meester, om nog vóór de bladen
afvielen, zijn plannen te verwezenlijken. Met dat voornemen zette
hij zich aan zijn schrijftafel en deelde zijn vriend, den burgemeester,
zijn plan mede, benevens de redenen die hem daartoe noopten;
terwijl hij tegelijk beloofde hem eerstdaags te zullen bezoeken.
Naast hem onder den brie vendekker lag het pas voltooide werk,
door Franciska keurig in 't net geschreven, ter verzending gereed
aan de redactie van een botanisch tijdschrift. De bodenvrouw zou
alles nog heden ter post brengen.
Toen hij zijn verhandeling opnam, om ze in het couvert te doen,
vloog hem bij een vluchtige, laatste inzage een gedachte door 't
hoofd, die hem noopte, nog even iu zijn bibliotheek een boek te
raadplegen.
Een seconde nadat hij de kamer verlaten had, kwam Franciska
door de gangdeur binnnen. Toen ?.ij den ongevouwen, pas geschreven
brief op tafel zag liggen, sloop zij er voorzichtig heen; nieuwsgierig
stak zij het hoofd vooruit en hare oogen vlogen over het papier,
alsóf zij het schrift wilden verslinden. Een oogenblik bleef zij
«taan; zij bracht haar handen aan haar mond; een doodelijke ont
steltenis verspreidde zich over haar gelaat. Daarop, toen zij in do
aangrenzende bibliotheek voetstappen hoorde, nam zij de vlucht, uit
de kamer, uit het huis, en de poort uit naar buiten; langs den
muur sluipend, vlood zij de heide op, die achter het huis lag. Een
tijdlang zat zij hier tusschen de struiken op den grond, met de