HELDERSCHE
EN NIEUWEUIËPER COURANT.
1878. N°. 41.
Vrijdag 5 April.
Jaargang36.
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
Wat wij er van denken.
„V/ ij liuldigrcn
li e t goed e."
Verschijnt Diugsdag, Donderdag cn Znturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
n tin franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN i\'°, 163.
Prijs der Advertentien: Van 11 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag; vertrekt de mail naar Oost-Imlië.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
De sluiting der mail naar Batavia cn Padang, te ver
zenden per Stoomschip Maduba, geschiedt voor drukwerken
den 5 dezer, na aankomst van trein IV (Noordhollandsche
Spoorweg), ten 10.58 des avonds, voor brieven den 6 dezer,
na aankomst van trein I, ten 9.47 des morgens.
Eén inzender, de lieer G. van Onselen, vraagt ons, die
in dit blad „meermalen economische dan politieke" vraag
stukken bespreken, wat wij er van denken.
Welnu, ronduit gezegd, wij geven, gedachtig aan het
„hoort en wederhoort/ gaarne eene plaats aan zijn uitval
tegen Eigen Hulp, maar zijn het volstrekt niet met hem eens.
Misschien is het nuttig, de redenen waarom eenigszins
uitvoerig op te geven. Want, er bestaat werkelijk ver
bittering bij een deel des burgerstands tegen inrigtingen
als deze; en aan die verbittering zijn de ledenen bestuur
ders van Winkelvereenigingen niet het minst schuldig. Er
bestaat, naar onze meening, een misverstand, dat kan
worden weggenomen.
Duidelijk blijkt dit uit het ingezonden stuk, dat wij
heden beantwoorden. De heer van Onselen krijgt bezoek
van twee deftige heeren, die hem uitnoodigen te willen
leveren aan „Eigen IIulp" tegen verlaagden prijs, hem
alzoo aanbieden „eene uitbreiding van debiet, dat kleinere
winst vergoedt." De inzender verklaart, dat hij daarover
tureluursch is geworden, en geeft dan in eene strafrede,
gehouden aan het adres der „deftige" heeren, die raak
is, de gronden op van zijne tureluurschheid. Gij, zegt
hij, wilt ons het hart uit het lijf dingen; gij, rijkbezol-
digde ambtenaren, legt het toe op onzen ondergang; gij
zuigt het onderste uit de kan; gij verzet u tegen de maat
schappelijke orde; gij vernietigt den burgerstand!
Wij kunnen ons begrijpen, dat de geachte inzender boos
werd. Uitgezogen te worden, en de maatschappelijke orde
te zien omkeeren, is geen kleinigheid. Wel voegt de
inzender er aan toe: wanneer dat nog gebeurt door mannen
van het volk, die leven van een niet hoog dagloon, wan-
IN NOODWEER.
Novelle van E. V E L Y.
Meta reikte hein haar smalle vingers. „Ik ben zoo opgeruimd,"
sprak zij eenvoudig, op ceu toon die volkomen geloofwaardig klonk.
„En gij?"
Het was of zijn gezicht de vroolijke uitdrukking van haar gelaat
weerkaatste. „Het gaat mij evenzoo!" betuigde hij. Zijn oogen
waren niet te verzadigen van den aanblik haver liefelijke gestalte.
Zij bemerkte zijn bewondering en vroeg met ecu lichten zweem van
coquetterie:
„Waar denkt ge toch zoo over?"
„Over iets zeer onschuldigs, beste mevrouw. De namiddagboot
bracht van daag een eenzamen gast naar het eiland, een sombere,
norsche, oude lieer, die van de landingsplaats naar het dorp ging.
Hij zag er uit alsof de vreugde nooit den toegang tot zijn hart
had kunnen vinden. Twee vrouwen riepen elkaar toe: Daar gaat
hij weer eens naar zijn eigendommen zien en bij den pastoor
informeeren wat er hier zoo al omgaat. Nu, weldra behoort het
geheele eiland hem toe. Ik zou wel willen dat d i e man u nu
eens kon zien."
Meta glimlachte; een wonderlijk compliment, dut zij daar uit
gelokt had.
Nanne echter had haar smalle handen opbaar borst saamge vouwen.
„O, mijnheer von Brink, het was toch misschien broer Daniël
niet, ik bedoel mijn broeder Daniël? Het lieele eiland is bijna
alleen van hem, dat is langzamerhand zoo gekomen, door de slechte
tijden; die arme menscheuZij zou nog geruimen tijd op
denzelfden klngenden toon haar verhaal hebben voortgezet, als de
schoone joifge vrouw haar niet in de rede was gevallen.
Tante Nanne, hebt gij zelf niet gezegd dat men geen geesten
oproepen mag
Mevrouw Grütes schudde nadenkend het hoofd.
„Het zou toch ook kunnen wezen dat de vrouwen zich vergist
hebben, of dat mijnheer von Brink ze niet goed gehoord heeft
neem mij niet kwalijk, mijnheer von Brink, ik bedoel dat ge de
spraak van die visscherlui hier nog wel niet zoo goed zult kunnen
verstaan."
Detlev verzekerde door een welmeenende buiging, dat hij haar
die veronderstelling volstrekt niet kwalijk nam; maar tante Nanne
bleef ten prooi aan een pijnlijke ongerustheid, hetgeen duidelijk
uit haar angstig bezorgde trekken bleek. Meta gaf "haar bezoeker
een wenk om bij haar te komen en wees op de muziekstukken.
„Zie eens, welk een rijkdom!"
Hij behoefde niet lang in den stapel te zoeken om een keus te
doen, en nam weldra met een stuk voor de piano plaats.
„De zee lag schittreud in 't verschiet I...." klonk het van zyn
neet' deze trachten te winnen op den prijs hunner levens
middelen, dat kan ik vergeven, maar „dat volk, dat ons
het bloed wil aftappen," die rijkbezoldigde hypotheek
bewaarders en ontvangers der registratie, „directeuren en
„leeraren van hoogere burgerscholen, de aanzienlijk in
„bezoldiging verhoogde regters, die diners en soiróes geven,
„'s zomers pleizierreisjes maken, geen concerten en komedie's
„verzuimen, sociëteiten en koffijhuizen bezoeken," dat die
meedoen aan Eigen IIulp, is hein een gruwel!
Nu moet ons dadelijk de opmerking van 't hart, dat de
voorbeelden, aangegeven om te doen uitkomen, welke
personen niet mogen mededoen aan Eigen Hulp, zoo wei
nig Heldersch zijn; in deze gemeente is geen hypotheek
bewaarder, geen hoogere burgerschool, geen regtbank; het
publiek hecht dus aan die voorbeelden meer waarde, dan
zij verdienen, en ziet niet in, boe belagclielijk het beweren
is, dat die genoemde ambtenaren van liun tractement diners
kunnen gevjn, reizen kunnen maken, en wat de verbeel
ding van iemand, die boos is, zich meer voorstelt.
De waarheid is, dat al die ambtenaren minder inkomen
hebben, dan de gezeten burgerstand uit zijne zaken maakt.
Laat ons niet declameeren, maar feiten noemen. De
gewone bezoldiging van een leeraar aan een Rijks hoogere
burgerschool (die aan gemeente-scholen is in den regel
lager) is f 1800; gevestigd in den regel in steden van den
tweeden rang, hebben zij aan huishuur en belasting min
stens f 500 te betalen. Rest f 1300 om met vrouw en
kinderen van te leven, zich te kleeden, een meid te
houden, enz. Wij zouden de rekening wel eens willen
zien, waarop diners, soupers, komedies en zomerreisjes in
die f 1300 ondergebragt werden! Een ambtenaar van de
regterlijke magt dient gelukkig, als hij, na eene zeer
kostbare opleiding te hebben genoten, met zijn drie-en-
dertigste jaar regter wordt, en dan f 2500 tractement
ontvangt. Ook hier zouden wij gaarne den heer van
Onselen de specifique rekening zien opmaken. En nu
nemen wij de gunstige gevallen, namelijk die van ambte
naren, die lang genoeg hebben gediend om vrij te zijn
van korting voor bet pensioenfonds.
Dit is overdrijving, die der zaak schaadt.. De waarheid
is, dat er onder deze als rijk geannonceerde ambtenaren
veel meer geteld en gerekend moet worden om rond te
lippen, vol en diep, met hartstochtelijk gevoel en zachtkcns weg
stervend.
Meta stond roerloos met gevouwen handen naast hem; en toen
hij het lied geëindigd had, reikte zij hem haar rechterhand.
„Gij zijt een kunstenaar en moet mij onderricht geven. Hoe
dankbaar zal ik zijn; het is mij of ik nu plotseling weder een
levensdoel gevonden heb."
Hij zag verwonderd op, docli antwoordde slechts met een zwij
gende buiging.
„Wat is dat mooi!" mompelde Nanne Grütes in haar hoekje;
„maar ik zou toch wel willen weten of het broer Daniël geweest is."
Onafgebroken weerklonken uu de beide krachtige stemmen door
de avondlucht, nu eens elk afzonderlijk, dan weder beiden geza
menlijk. De wangen der jonge vrjuw begonnen allengs meer te
gloeien; en de blikken van den ernstige» man bleven telkens met
meer bewondering op haar rusten.
Eindelijk haalde Meta een stuk te voorschijn en fluisterde:
„Nu gaat tante Clara spreken; let eens op, of zij u niet treffen
zal," en zachtjes begon zij een zwaarmoedige, gevoelvolle melodie.
Het was een oud volkslied, waarbij tante Clara de muziek gecom
poneerd had. Ademloos luisterde Detlev toe; stem, woorden en
muziek, welk eon verrukkelijke harmonie!
„Mijn God, wat moeten zij lijden,
Die minnend elkaar moeten mijden,
En niemand op aard mogen klagen
Wat leed zij in 't "harte omdragen!"
eindigde de zangster.
Er volgde een langdurige, diepe stilte; Nanne hield weenend
haar grooten witten zakdoek voor haar oogenDetlev woelde in
zenuwachtige haast met zijn vingers door zijn baardeindelijk nam
hij de haud der jonge vrouw en bracht ze aan zijn lippen.
Zij begreep die zwijgende buide cn sprak ongekunsteld„Ik
wensebte dat tante Clara het had kunnen hooren; zij beweerde
altijd dat ik de rechte uitdrukking voor dit lied niet had nu
echter geloof ik zelf, dat ik ze gevonden heb."
Detlev beet zich peinzend op de lippen eer hij antwoordde:
„Zooals gij het gezongen hebt kan liet nooit overtroffen worden
Tante Nanne blies in het zijvertrek dc spiritusvlam onder den
zilveren trekpot uit en kwam met de dampende thee het salon
binnen. Maar zij kreeg van beiden een zuur gezicht, zonder dat
zij begreep waarom, want de thee was goed en zij had er reeds
den heelen avond naar verlangd.
Meta ging zitten; zij nam een roos uit de vaas, welke de oude
Christinan voor deze gelegenheid met een prachtige bouquet uit
den tuin had moeten sieren, bij welke bezigheid hij echter vrij
wat gebromd had van ergernis over zulk een buitensporige ver
kwisting. Terwijl zij de geuren van de welriekende bloem genoot,
vroeg zij
„Als ge nu weer geheel hersteld zijt wat zal dan uw levens-
komen, dan onder den eigenlijk gezegden burgerstand, dat
er veel meer verborgen armoede geleden wordt, dan het
publiek wel gelooft en weet, omdat het uiterlijk, de stand
wordt opgehouden, en de zorgen en moeijelijkheden zoo
lang mogelijk binnenshuis worden gehouden.
Wij voor ons zouden dus bepaaldelijk weigeren om de
vraag te behandelen, zooals die door den inzender wordt
gesteld, namelijk als de vraag welke personen, welke
klassen en ambtenaren in eigen moeijelijkheden en finan-
ciëlen nood voldoende verontschuldiging vinden voor het
„uitzuigen" van hunne medemenschen en het „naar de
maan helpen van den middenstand."
Zoo staat de kwestie Goddank niet!
Onze geachte inzender schijnt te meenen, en dat alleen
verklaart zijne boosheid, dat vereenigingen als „Eigen
Hulp" werkelijk den middenstand ten onder brengen kunnen.
Als bij daarin gelijk heeft, dan zullen wij ons dadelijk
aan zijne zijde scharen, want grooter ramp, dan de onder
gang der middenklasse, ware er voor ons land niet denk
baar. De kracht der natie ligt niet in het volk, dat bij
al zijne deugden en goede eigenschappen gedrukt wordt
door onwetendheid, noch in de hoogere standen, die op
zichzelf niet zouden kunnen bestaan, maar juist in den
burgerstand. Nu willen wij er niet op wijzen, dat de
bewering van den lieer van Onselen in lijnregten strijd is
met de geschiedenis der staathuishoudkunde, die tot nog
toe steeds heeft aangetoond, dat zich ten koste van de
andere klassen der maatschappij de middenstand voortdu
rend heeft uitgebreid, dat zij van de bevoorregtingen van
adel en geestelijkheid ook op financieel gebied niets meer
heeft overgelaten, en zich dagelijks, ja ieder uur versterkt,
door in zich op te nemen de besten en meest ontwikkelden
uit het volk. Wij doen dit niet, omdat men ons misschien
zoude antwoorden, dat „Eigen Hulp" den loop der -ge
schiedenis zal doen omkeeren, ofschoon dit wel wat veel
gevergd is
Wij bewegen ons op practisch terrein. Waarom zoude
Eigen Hulp, of welke Vereeniging ook, goedkooper kunnen
werken dan een particulier? Onze inzender zegt het:
door vereeniging van krachten, door het betalen van een
zetbaas, een ledepop zonder gezin, die weinig bijdraagt in
de behoeften van stad cn Staat, van kerk en armen.
taak zijn?"
Er speelde een pijnlijke glimlach om zijn mond toen hij ant
woordde: „Het leven te verdragen, waarde mevrouw!"
„O!" sprak zij haastig, „als ik daaruit moet opmaken...."
„Hebt ge een toelichting noodig? Ik begrijp dat," hernam
hij. „Zal zij u niet. vervelen?"
Gaarne had zij geantwoord„Als zij niet te treurig is," maar
lag er niet iets in liet gelaat van den ernstigeu man, dat slechts
van rouw en smart sprak? Zij wenschtc hem niet op nieuw leed
te berokkenen en gaf dus slechts door een blik te kennen dat zij
verlangend was hqin te hooren.
„Toen ik jong was, had ik maar één wenschmij geheel aan
de muziek tc mogen wijden," verhaalde Detlev op cenvoudigen
toon. „Die wensch bleef echter onvervuld; ik was de zoon van
een aanzienlijk, maar onbemiddeld krijgsoverste en er bleef mij
slechts cén keus over: nl. in dezelfde loopbaau te treden welke
mijn vader ingeslagen had. Uit den militairen stand komen zelden
kunstenaars voort; wij zijn door allerlei vooroordeelen en door dat
erbarmelijke woord „overeenkomstig onzen stand" zoo vast gebon
den als de galeislaaf aan zijn ketting. Wij slcepcn dat woord
„overeeukomstig onzen stand" ons heele leven door met ons mede.
Het zou niet overeenkomstig onzen stand geweest zijn, mij de
kunstenaarsloopbaan te laten inslaan, omdat dc middelen ontbraken.
Dat een boerenjongen, hongerig en dorstig en met gescheurde
klecren, opwaarts streeft op het steile pad der kunst, is iets dat
tot de dagelijkschc mogelijkheden behoort. Maar ik kon niet op
die wijze mijn doel bereiken, al had ik mij ook nog zooveel ont
beringen willen getroosten het zou niet overeenKomstig onzen
stand geweest zijn. Zoo werd ik dan officier, en bleef tevens als
dilettant de muziek beoefenen en thans, nadat ik onbruikbaar
ben geworden ten gevolge mijner verwondingen en niet langer
dienst kan doen, ben ik niets meer dan een invalide."
„Mijnheer von Brink," spreek zoo niet!" riep de schoone vrouw
met nadruk. „Gij waart een held, op uw borst schittert de hoogste
onderscheiding, en
Zijn droevige glimlach deed haar zwijgen. „En vóór mij ligl
mogelijkerwijze nog een lang, ledig leven, een leven waarin niets
omgaat. Welk een vooruitzigt, niet waar? hoe benijdenswaardig!
En als een wreede spotternij heeft het noodlot mij nu datgene in
den schoot geworpen, waarmede ik vroeger een doel had kunnen
bereiken: overvloedige middelen!"
Er moest zeker reeds iets van den koopmansgeest der Dorneddens
over de jonge vrouw gekomen zijnzij hief ijlings het blonde hoofd
op en sprak, terwijl haar blauwe oogen van geestdrift fonkelden
„Ik beklaag u volstrekt niet, mijnheer von Brink, er ligt nog een
rijk leven vóór u. Gij hebt in het verledene den roem; zoek nu
in de toekomst het stille geluk. Ge moet gaan trouwen!" voegde
zij cr vermnnend bij.
Er kwam een spottend lachje op zyn gelaat.