HELI»ERS€HE
EN NIEUWE1IEPER COURANT.
1878. N°. 42.
Zondag 7 April.
Jaargang36.
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
*%MJL
Wat wij er van denken.
„W ij li o 1 d l g e n
het g o e (1 e."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalƒ1.80.
h nu franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 11 regela 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
(Slot.)
Er wordt in ons land schandelijk misbruik gemaakt van
liet crediet. Nergens is liet zoo erg als hier, en dan volgt
Duitschland. De groothandel handelt op drie maanden;
de tusschenhandel, wat nergens anders in de wereld voor
komt, op Nieuwjaars-rekening; de particulieren laten veelal
hunne leveranciers nog langer wachten. En wat volgt
daaruit? Verliezen in alle trappen van het verkeer. De
particulieren koopen boven hunne kracht; de winkeliers
beginnen zonder kapitaal, met een voorraad op crediet;
de tusschenhandelaar loopt de risico door de bankroeten
van onbekwame, ongelukkige of onverstandige winkeliers;
de groothandel is gedwongen tot het kostbaar disconteren
van de wissels der tusschenhandelaars. En door dit ellendige
stelsel moet ieder koopman, wil hij niet te gronde gaan,
rekenen op verliesposten; hij moet cle goede klanten laten
betalen voor de kwade; hij moet. den prijs van de waren
verhoogen met renten en assurantie-premie. Ieder handelaar
weet, dat er dientengevolge een enorm verschil is tusschen
eerste-handsprijs a contant en den winkelprijs, dat is prijs
h crediet in de derde of veelal vierde hand.
Nu achten wij het een volkomen billijke vordering,
indien zij, die regelmatig en met gereed geld betalen,
weigeren om te betalen voor anderen, die den winkelier
verliezen berokkenen; weigeren ook om de gevolgen te
dragen van het veelal ligtzinnig geven van crediet.
Als men zegt tot een winkelier: wilt gij aan de leden
van Eigen Hulp een deel van uw regtmatig verkregen
winst afstaan, dan heeft hij volmaakt regt om te ant
woorden: die eiscli is even onbeschaamd, als wanneer ik
u vroeg: wilt gij mij een deel van uw regters-tractement
of uw leeraars-salaris geven? Maar als iemand zegt: wilt
gij aan al uwe klanten, en dus ook aan de leden van
„Eigen Hulp," die zich verbinden contant te betalen,
goedkooper verknopen, omdat gij geen verlies lijdt, en
IN NOODWEER,.
Novelle van E. V E L Y.
„Ik heb reeds vroeger de eer gehad, u mijne denkbeelden om
trent het huwelijk mede te deelen!"
,,Och!" hernam zij hoofdschuddend, ,,ik heb daar nog eens over
nagedacht en ik vind die denkbeelden toch wel wat excentriek.
Men kan in het werkelijke leven heel gelukkig zijn zonder dat nu
juist het hart altijd voldoet aan den eisch om te getuigen: „het
moet!" dunkt mij."
„Ja," sprak Detlev, „ik geloof wel dat er menschen zijn, wien
dit mogelijk is, maar ik behoor er niet toe. Als men een lijfspreuk
heeft die alles beheerscht
„Welke?" vroeg Meta met zichtbare nieuwsgierigheid.
Hij zag haar lachend aan. „Op gevaar af van voor nog excen
trieker gehouden te worden: tout passé, tont cassc, et tont lasse
atissi!"
Zij herhaalde die woorden halfluid, en sprak toen: „Daarmede
berooft men zich dan ook van eiken lichtstraal. Ik zou die lijf
spreuk niet gaarne tot de mijne willen maken. Doch wie weet of
ze niet nog eenmaal iu u zei ven gelogenstraft wordt. Wat zou ik
in mijn vuistje lachen, als ge eens genoodzaakt waart dit zelf te
moeten bekennen!"
llij liet haar met hare schalkschc, guitige plagerij geduldig
begaan; en vroeg eindelijk: „Zoudt ge tante Clara's lied niet nog
eens willen zingen?"
„Nu met!" hernam zij beslist. „Ik zou de rechte uitdrukking
niet weder kunnen vinden, en bovendien pijnig ik mij vruchte
loos om eeu antwoord te vinden op de vraag, waarom ik ze juist
dezen avond gevonden heb."
Detlev gaf haar geen bepaald antwoord. Hij boog zich naar de
roos, die half ontbladerd aan hare vingers ontvallen was en hield
die spelend in de hand.
minnend elkaar moeten mijden,
En niemand op aard durven klagen
Wat leed ze iu 't harte omdragen."
herhaalde hij, en zcide toen: „Welke diep aangrijpende woorden
zij kunnen iemand iu een droevige gemoedsstemming brengen."
Scherp, uitvorschend rustten hare blauwe oogen op zijn gelaat.
„Gij zegt die woorden alsof zij een bijzondere beteekenis voor u
hadden, mijnheer ron Brink. Is u reeds iets dergelijks overkomen?"
„Ja, het is mij overkomen!" sprak hij nauw hoorbaar.
„Dan zou ik dit lied liever niet gezongen hebben!"
Zijn vurige blik bleef een tijdlang op haar gevestigd; zij zelve
voelde haar hart sneller kloppen toen hij er bijvoegde:
't Al verschijnt; 't al verkwijnt; 't al verdwijnt!
dus de goederen kunt en moet verkoopen zonder assurantie
premie, dan is zulks volkomen geregtvaardigd.
Zoo ook is het een onomstootelijk feit, dat vermeerderd
debiet, vooral wanneer daardoor groote partijen in eens
worden omgezet, de- onkosten vermindert. En zoolang als
de handel bestaat is het regel, dat daarvan niet alleen de
verkooper, maar ook de kooper profiteert. Dit is niet den
verkooper „bloed afzuigen," maar is niet meer dan regt.
Ieder winkelier maakt daarvan gebruik door bij groote
partijen in te slaan, als hij kan: de geheele tusschenhandel
leeft er van.
Nu geven wij gaarne toe, dat het onbillijk is van een
winkelier te vragen: verkoop ons goedkooper, omdat wij
leden zijn van Eigen Hulp. Dat is volstrekt geen grond,
en vooral niet, wanneer de leden van „Eigen Hulp" be
diend willen zijn even als ieder particulier, zoodat de
leverancier evenveel onkosten heeft voor hen als voor een
ander. Maar als zij dat niet doen en, door hunne wijze
van bestelling in het groot, den winkelier werkelijk kosten
uitsparen, dan is er geen reden, waarom deze alleen daar
van zoude profiteren.
En eindelijk eene vraag: Worden er niet winkel-affaires
gedreven door menschen, die er geen verstand van hebben,
die een zaak beginnen zonder kennis, zonder kapitaal?
Meent niet menigeen genoeg te doen, als hij in den winkel
zijne klanten staat af te wachten? Kleedt niet menig
burgerman vrouw en dochters ver boven stand en ver
diensten; laat hij zijn werk niet doen door een knecht,
zonder dat hij en zijn gezin de handen uit den mouw
steken? Zoo zijn er, helaas! zoo zijn er veel. Naar ons
oordeel is bijv. het vak van kruidenier een der moeijelijkste
vakken, die er zijn. Van hoe talloos vele artikelen moet
hij de kenmerken, de herkomst, den aanvoer, den prijs, de
productie, de waarde niet kennen? En toch, wat ziet men?
Menschen openen een winkel, wier geheele wetenschap
daarin bestaat, dat zij de adressen van eenige Amsterdam-
sche huizen kennen, van dezen koopen wat zij hun leveren
willen, tegen den prijs, dien zij opgeven; en dan leggen
deze onbevoegde winkeliers er zooveel procent op, en
willen dan dat het publiek bij hen koopt, omdat ze toch
ook leven moeten!
Dat is onzin! En het publiek heeft volkomen gelijk,
als het dien onverstand, dat gebrek aan werklust, die
„Ik zou bet wel telkens en telkens wcêr van u willen hooren!"
Meta zweeg; zij staarde naar de sopha in den hoek, als zaten
daar werkelijk tante Clara en Hendrik en als wilde ze bun ver
zoeken, een antwoord te geven.
Nanne Griites roerde haar kopje thee eens om en zeide: „Ik
geloof dat al de bewoners van het eiland builen voor den tuin
zijn saamgestroomdzij zullen niet weten hoe zij het hebben met
dat prachtige gezang."
„Wel, dus een publiek?" schertste de jonge vrouw, verheugd in
de handen klappend over deze welkome afleiding. „Dan mogen we
hen ook niet langer laten wachten. Mijnheer von Brink, wilt ge
zoo goed zijn mij te accompagneeren?"
Zij wees met den trots eener vorstin op een stuk muziek. Detlev
sloeg de eerste accoorden aan, speelde de introductie, en krachtig,
jubeleud hief Meta aan:
„Hij is gekomen in storm en regen,
„Hij heeft mijn hart ten prijs verkregen!"
doch toen bleef zij steken; en plotseling zweeg zij stil.
„Van avond kan ik niet verder zingen, wij zullen nu maar
ophouden, niet waar, mijnheer von Brink?"
Te gelijker tijd was echter ook de oude Nanne Griites van haar
stoel opgesprongen en hield ze hare beide kanden ver van zich af,
alsof zij een spooksel wilde verjagen.
„Broer Daniël! had ik het niet gedacht!" kreunde zij
verschrikt.
Een oogenblik stond de chef van het handelshuis Dornedden St Co.
stokstijf in de open zaaldeur; daarna plaatste hij zich met een paar
stappen voor de jonge vrouw.
„Ëenc Dornedden heeft, zoover ik weet, nog nooit komedie
gespeeld voor de mensehen!" sprak hij op zijn gewonen, ijskouden
toon. „Nanne, laat die deuren eens dicht doen!"
Meta's lieftallig gezichtje was bleek geworden; liet scheen dat
een koortsige huivering haar bevangen had. „De heer von Brink,
Hendriks vriend de heer Daniël Dornedden, mijn schoonvader,"
sprak zij, de heeren aan elkaar voorstellend.
„Als die menschen daar nog niet heeugaan, moet Christiaan ze
wegjagenvervolgde de heer Dornedden, zich nogmaals tot Nanne
wendend, wier bevende banden eindelijk de deuren gesloten hadden.
„Mijnheer von Brink, ik heb het genoegen gehad, mijn zoon van
u te hooren spreken. Eerste tijding van Hendrik!" bij die
woorden stelde hij Meta een depêche ter hand.
Zij wierp hem een vragenden blik toe; reeds sedert den
namiddag bevond hij zich op het eiland en nu eerst achtte hij 't
het geschikte tijdstip om haar over Hendrik te komen spreken.
Terwijl zij het telegram openvouwde, beefden hare handendaarna
werd zij beurtelings bleek en rood. Zij las woorden, die zij niet
verwacht had. Vragen over zaken; mededeelingeu aan het handels
huis en eindelijk, het laatste van alles, een groet aan haar.
„Ik dank u, mijnheer Dornedden," sprak zij, terwijl zij zorgvuldig
noodelooze weelde niet wil betalen. Een ambtenaar, of,
om de voorbeelden van onzen inzender te gebruiken, een
hypotheekbewaarder of ontvanger van de registratie, die
zoo ellendig weinig van zijn vak wist, als menig winkelier
van het zijne, zou met schande aan den dijk gejaagd
worden. Maar de maatschappij meet niet met twee maten
hetzelfde lot treft ook den burgerman, die zijn vak niet
kent, in anderen vorm, maar om dezelfde reden.
Het onderwerp sleept ons mede, en wij zouden te breed
voerig worden. Laat ons dus het geschrevene te zamen
vatten.
Die leden van „Eigen Hulp," die een deel van de
billijke winst van den handelaar vorderen, eischen iets,
dat met alle regt in strijd is, maar tevens iets, dat nooit,
door geen zamenwerking, is te verwezenlijken.
Maar zij, die weigeren prijzen te betalen, die niet een
billijke winst geven, maar een te hooge winst, omdat de
handelaar zijn vak niet kent, boven zijn inkomen leeft,
geen voldoend kapitaal heeft, getrouwd is zonder vooruit-
zigten, heer is geworden vóór dat hij genoeg wist om zijn
loon als knecht waardig te zijn, zijn volkomen in hun
regt, evenzeer als zij, die den handelaar een deel zijner
onkosten helpen uitsparen met opoffering van eigen gemak,
en daarvoor vergoeding vragen.
Eindelijk zij, die het initiatief nemen, om te breken met
het ellendig en onzedelijk credietstelsel, dat do menschen
verleidt tot vertering boven hunne krachten, en den onder
gang van onvoorzigtigen, dikwerf ook van onschuldigen,
veroorzaakt, bewijzen der maatschappij eene tveldaad.
„Eigen Hulp" is slechts gevaarlijk voor hen, die niet
op de hoogte zijn van hun bedrijf en beroep.
Winkelvereenigingen, dit is onze innige overtuigingkunnen
niet goedkooper werkendan de handelaar, die zijn vak
verstaat, in gelijke omstandigheden.
Maar winkelvereenigingen kunnen den ondergang zijn
van hen, die niet werken en op hunne sloffen in de deur
staan; van hen, die ons margarine voor boter, zwaarspaath
voor meel, slootwater voor melk, vruchtennat voor wijn
verkocht hebben en nog verkoopen; van hen, die f 100
verteren, als zij f 50 verdienen; van hen, die voortgaan
misbruik te maken van het crediet en die weigeren mede
te werken met de zoodanigen, die dezen kanker van den
Nederlandschen kleinhandel willen uitroeijen!
het papier weder dichtvouwde; „ik dank u voor uwe goedheid en
begrijp volkomen, dat u het niet noodig oordeeldet, mij van dit
nieuws vroeger kennis te geven."
„Dat was het ook werkelijk niet," merkte de aangesprokene op,
„het loopt toch meerendeels over zaken, maar omdat ik toch
ook voor zaken hier moest wezen.... Nanne, doe toch dat raam
dicht; de lucht die nu binnen komt is zeer vochtig en ik heb
tegeuwoordig veel hinder van rhumatiek," wendde hij zich als ter
verontschuldiging tot Detlev. „Het verblijf hier op het eilaud was
mij nooit aangenaam en tot dusver ben ik er dan ook nimmer
langer dan vier en twintig uur gebleven."
„Wanneer verwacht ge mijn vriend terug?" vroeg von Brink,
voor wien liet geheele tooneel vrij pijnlijk begon te worden.
De beer Dornedden trok zijne magere schouders op. „Als de
zaken verder zóó blijven loopen, kau hij misschien langer worden
opgehouden dan wij aanvankelijk gedacht hebben."
„Ach, beste mevrouw, dat is ook geen aangename tijding voor
u!" sprak de bezoeker tot de jonge vrouw, die schier wezenloos
op hanr stoel zat.
Zij sloeg even de oogen op en antwoordde dof en onverschillig.
„Als de zaken het vorderen...." waarna, zij zweeg, zonder den zin
te voltooien.
De oude heer Dornedden sprak, bij wijze vau protest, toen
Detlev opstond:
„Toch nu niet reeds? Ach, dat zou mij spijten. Maar 't is waar,
gij lijdt ook aan de naweeën van den oorlog, ja, de vader
landsliefde heeft ook voor mijn zoon hare gevolgen gehad," die
laatste woorden werden met een zekere dubbelzinnigheid geuit.
„Als ge u dan volstrekt niet laat weerhouden...."
Detlev had nauwelijks tijd om Nanne Griites een hand te geven
en voor de jonge vrouw eene buiging te maken, zoozeer was hij
verbijsterd door de koude beleefdheid van den heer Dornedden.
Terwijl deze zijn bezoeker uitgeleide deed naar beneden, stond
Nanne, met een uitdrukking van ontroostbare verslagenheid op haar
gelaat, midden in de kamer.
„Hij is in zijn slecbtsten luim," jammerde zij. Meta hoorde het
niet; zij zat roerloos voor zich uit te staren. De heer Dornedden
moest von Brink nog verder vergezeld hebben, want het duurde
een geruimen tijd eer hij terugkwam. Met de handen op den rug
saamgevouwen, bleef hij dicht bij de jonge vrouw 6taau en zag
haar uitvorschend aan, alsof hij verwachtte dat zij hem zou aan
spreken. Daar dit echter niet geschiedde, kuchte hij een paar maal
en zeide:
„Wat ik zoo even opmerkte, mevrouw Dornedden, moet ik her
halen. Eene Dornedden heeft nog nooit komedie gespeeld voor do
menschen. Wat ik hier echter zag die verkwistende lichtstroom
in dit huis, die menschen er om heen, en u luidkeels zingende,
zoodat men u noot voor noot buiten hooren kon dat noem ik
een komedie!"