IELBGKSCIE
liV NIEUWEDIEPER COURANT.
1878. N°. 66.
Jaargang36.
Zondag 2 Junij.
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
8> NA DE NEDERLAAG.
„W ij h u 1 (1 i g e ii
het goed e."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalƒ1.80.
u franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
I! ur ca Ui MOLENPLEIN V'. lr,:t.
Prijs der Advrrtcntiëu: Van 11 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUWEDIEP, 1 Junij.
In de dezer dagen gehouden vergadering der Commissie
voor Volksvoordragten werd een verslag over het afgeloopen
winterseizoen uitgebragt. Daaruit bleek, dat de volksbijeen
komsten, zes in getal, in den afgeloopen winter werden
bezocht door 2076 personen.
Voor beminnaars van goede zanguitvoeringen was
het jl. Donderdag eene goede gelegenheid om te profiteeren
van de gelegenheid, die hen daartoe door de Vereeniging
Cecilia alhier werd aangeboden. Zeker vonden alle aan
wezigen genoegen in de verdienstelijke uitvoering van
liet achttal nommers, dat het programma toezegde. Zoo
wel de solo's als de kooren waren goed bestudeerd.
Een geanimeerd bal schonk de noodige ontspanning na de
inspanning van zingen en hooren.
In de vergadering der Sociëteit Mars, morgen namiddag
in Musis Sacruin te houden, zal door den heer J. C. Leicli
eene voordragt worden gehouden over Kunstnijverheid, ver
duidelijkt door platen en teekeningen, die ter bezigtiging
worden gesteld.
Heden namiddag vertrok van hier per spoortrein de
gepensioneerde majoor-plaatselijke kommandant Beltrami,
die dezer dagen zijn functiën heeft overgedragen aan den
luitenant-kolonel Scharp. Een aantal officieren van het
garnizoen deden den vertrekkende uitgeleide en namen van
hem een hartelijk afscheid.
In „Vooruit" wordt omtrent het vangen van vogels
en mollen het volgende opgemerkt:
z/Het nut der vogels wordt erg overdreven, en het nadeel
dat ze doen óf geheel en al verzwegen óf verkleind. Geen
enkele plaag wordt door de vogels opgeheven of zelfs maar
verminderd. Als de ooftboomen door de rupsen worden
Door RUDOLPH LINDAU.
{Vervolg.)
Hij liep gezwind op bet buis toe en trad een oogenblik later dc
kamer binnen, waar hij 7.00 menig zalig uur gesleten had. Een
aauvallig, blond meisje, een ideaal van jeugd, levenslust en geluk,
zat aan de piano. Zij sprong haastig op, toen zij de deur boorde
opengaan, en snelde den binnentredende met een kreet van blijde
verrassing tegemoet.
„O, dat is heerlijk dat ge komt!" riep zij. //Hier, ga gauw
zitten en help mij wat. Het accompagnement is zoo verschrikkelijk
moeielijk. Toe nu!"
Zij stak bare beide kleine handjes uit en vatte zijne groote,
breede hand, en zoo, vroolijk huppelend, trok ze hem mee naar de
piano. Hij volgde al tegenstribbelend.
wZijn we weer eens slecht gehumeurd, mijn toekomstige heer en
gebieder?" vroeg zij lachend, hare schoone oogen op zijn ernstig
gelaat vestigend.
Zij had hem vroeger reeds herhaaldelijk geplaagd over zijn stug
heid en afgetrokkenheid, en Ribbeek had zich dit niet alleen bedaard
laten welgevallen, maar het, gelijk alles wat zijne bruid deed,
aardig en beminnelijk gevonden. Nu voelde hij zich bij hare
luidruchtige, buitensporige vroolijkheid niet op zijn gemak.
z/Stil toch!" sprak bij, zijne hand terugtrekkend.
Zij zag hem verwonderd aan. Daarop betrok baar lief gezichtje
als dat van een bestraft kind en sprak zij wrevelig en half pruilend
„Ik had nooit gedacht dat ge zóó slecht waart; ik houd niets
meer van u, hoor! En vóór ge mij om vergiffenis gevraagd hebt,
spreek ik geen woord meer met u
Zij liep naar het venster en bleef daar staan met baar rug naar
hem toe. Zij wachtte een halve minuut, daarop stampte zij toornig
met haar voetje op liet tapijt en liep, zonder naar hem te hebben
omgezien, de kamer uit.
Ribbeek zag haar schouderophalend 11a. Voor de eerste maal
begon hij te twijfelen aan hare volmaaktheid. Wat zij nu deed,
vond hij kinderachtig en hoogst ongepast. Zij had het wel aan
bem kunnen zien, dat hij thans niet gestemd was tot schertsen.
Hem zou het niet ontgaan zijn als er iets geweest wa9, dat haar
bezwaard had.
Ribbeek kon er echter met lang over nadenken, want dadelijk
nadat Anna vertrokken was, kwam haar vader de kamer in.
„Wel, kijk eens! Dat is een aangename verrassing!" riep de
oude heer, zoodra hij Ribbeek bemerkte. „Gij blijft bij ons eten.
Dat is eerst braaf! Anna!"
„Mijnheer Jordan, ik moet u even onder vier oogen spreken,"
zei Ribbeek.
Er was iets zonderlings, iets plechtigs in de stem van den
jongen man. De heer Jordan zag liem verschrikt aan.
„Wat is er gebeurd?" vroeg bij.
Ribbeek stond een oogenblik geheel bedremmeld; hij herstelde
zich echter spoedig.
„Ik ben van nacht arm geworden 1" sprak hij.
De oude man deinsde ontsteld terug en liet zich op de sofa
vallen.
Het ijs was gebroken. Ribbeek gevoelde dat hij plotseling al
geteisterd, als tal van rupsennesten er in worden aange
troffen, komen dan de vogeltjes ons daarvan verlossen?
Neen, maar de rupsen zetten hun vernielenden arbeid voort,
totdat ook het laatste blad verteerd is, en eerst als de
boom geen voedingsmiddelen meer heeft, dalen de rupsen
af om dezelfde verwoesting in een anderen boom aan te
brengen. Als de vogels zoo fel op rupsen waren, waarom
zouden ze dan niet de duizenden en nogmaals duizenden
rupsen opeten, die eiken herfst de koolvelden teisteren?"
Omtrent den mol wordt door den schrijver het volgende
een tuinbaas naverteld:
„In Zuidholland was ik werkzaam bij een heer, die digt
bij zijn huis een stuk land had, dat deels tot moestuin,
deels tot weide diende voor een achttal koeijen. De koeijen
gaven beste melk, waren gezond en hadden overvloed van
gras. Daar verbiedt mijnheer op eenmaal het gebruik van
mollenknippen en vallen, omdat hij in geschriften over den
landbouw gelezen had, dat men den mol niet moest ver
volgen, veel minder dooden. Ik gehoorzaamde; doch wat
was het gevolg? Er kwam elk jaar minder gras; van acht
koeijen kwamen we op zeven, van zeven op zes, en toen
er eindelijk ter naauwernood voedsel voor drie koeijen
was, vroeg ik mijnheer of dat nu zóó moest. De aanzienlijke
schade, welke het niet-dooden van den mol had veroorzaakt,
deed mijnheer besluiten om toch maar weer knippen en
vallen te gebruiken.
Ik lees ook die bladen aan de belangen van den landbouw
gewijd niaar zoo menigmaal men de huis- en ringmusschen,
de spreeuwen, de mollen en meer dieren als hoogst nuttig
zelfs voor tuin en akker prijst, kan ik moeijelijk een
glimlach onderdrukken. Theoretisch zij het heel mooi,
practisch is het onwaar."
Van Texel meldt men dd. 30 Mei jl.:
//Vijf stooinbooten kwamen gisteren in onze haven; dat
gaf een groote drukte, veel vertier; duizende lammeren
zijne bedaardheid berkregen had en verhaalde in duidelijke be
woordingen wat hij dien ochtend vernomen had. De oude heer
scheen hem niet te begrijpen. Hij zat hem met groote oogen en
een wezenloos gezicht sprakeloos aan te staren. Eerst toen Ribbeek
zijn verhaal geëindigd had en zweeg, vroeg hij na een langdurige
stilte, nauw hoorbaar.-
„Mag ik dien brief van den heer von Quellijn eens van u zien?"
Ribbeek had het schrijven reeds voorgelezen en hield het nog
in de hand. Hij reikte het terstond zijn aanstaanden schoonvader
over. Deze las het langzaam door en richtte daarna dezelfde vraag
tot Ribbeek, dien Elben hem gedaan had.
„Hoe groot is de som, die ge door den val van de firma
Hetzen Co. verliest?"
„Mijn geheele vermogen."
„Uw geheele vermogeu?" Hij legde bijzonderen nadruk op
dat woord.
„Ja."
„Gij hebt dus niets gered.... volstrekt niets?"
„Niets, dan wat ik aan contant geld bezit en mijn meubilair:
een paar duizend thaler op zijn best."
„Maar hoe kondt ge zoo onvoorzichtig zijn om al datgene waar
van uav bestaan, het bestaan uwer toekomstige familie, af hing, aan een
kantoor toe tc vertrouwen? Dat is onvergeeflijk, mijnheer Ribbeek,
waarachtig onvergeeflijk!"
„Ik betreur dit waarschijnlijk evenzeer als gij, mijnheer Jordan,"
antwoordde Ribbeek mismoedig; „maar dat verandert nu eenmaal
niets aan de zaak."
De heer Jordan vouwde zijn handen op zijn knieën samen, sloot
de oogen en begon zijn beide duimen langzaam om elkaar heen
te draaien.
De stilte duurde lang. Ribbeek werd eindelijk ongeduldig.
„Mijnheer Jordan," sprak hij, „ik heb een sraartelijken plicht
vervuld door u mede te deelen wat mij overkomen is. Wat hebt
gij daarop te zeggen?"
De aangesprokene hield zijne oogen nog steeds gesloten, bleef
aanhoudend met zijne duimen draaien en antwoordde eerst na eene
nieuwe, kortere pause
„Daar moet ik nog eens over denken, mijnheer Ribbeek; daar
moet ik eens over denken.... Hebt ge er reeds met Anna over
gesproken
„Neen."
„Des te beter... ik zal het haar zelf zeggen. En gij zult mij van
middag bij u zien of van mij hooren."
Ilij deed zijn oogen niet open en bleef rustig zitten; hij was
zeer bleek geworden en zag er met zijn gesloten, ingezonken oogen
niet zeer innemend uit.
Ribbeek stond op. „Tot wederziens, mijnheer Jordan," sprak hij.
„Tot wederziens," antwoordde de oude man stil en afgetrokken.
Een oogenblik later keerde Ribbeek langs den straatweg met
haastige schreden naar zijne woning terug. Het onderhoud met
den beer Jordan was voorzeker niet zeer bevredigend voor hem
afgeloopen, en toch gevoelde Ribbeek zich, nu liet eenmaal achter
den rug was, merkelijk verlicht. Hij was te moede als iemand die
ten koste van zware opofferingen een drukkende schuld betaald
heeft. Hij was nu geheel arm maar hij had geene schulden
meer. Hij was diep gevallenmaar nu voelde hij weer vasten
grond onder zich. Een oogenblik had hij, in de vestibule der
zijn weer verzonden, alles tegen hooge prijzen. Het vee
ziet er dan ook uitmuntend uit; de veefokkers hadden
hunne lammeren reeds vroeg verkocht; de markt is sedert
gerezen, zoodat ook de koopman goede zaken maakt,
De Harlinger postschuit, schipper T. de Haan, heeft
onderweg naar Terschelling den mast verloren. De brieven
werden door een particuliere schuit verder vervoerd.
Uit het noorden des lands meldt men, dat de vee-
prijzen nog stijgen, wegens den grooten aftrek naar het
buitenland.
De jl. Woensdag te Meppel gehouden groote gras-
verpacliting bragt ongeveer 30 pCt. minder op dan anders.
De hoogste prijs per hectare was f 120.
Een bataillon infanterie dekte een trein bagage
wagens en werd op marsch door een troep ligte kavallerie
overvallen. „Moed, mannen," zeide de aanvoerder, „zij
zijn niet sterker dan wijlaat hen naderen en dan kieze
elk zijn man." „Ik neem er twee," riep een kloeke
jongen „een voor mijn kogel en een voor mijn bajonet."
„Dan ben ik over," zeide een ander, die achter hem stond,
en vlugtte in het kreupelhout.
Brieven uit de Hoofdstad.
31 Mei.
Amice l
't Groote nieuws van den dag is bier natuurlijk de op banden
zijnde hervorming van ons poliliewezen, die nu welhaast een fait
accompli staat te worden. l)e benoeming der beide hoofdcommis
sarissen van politie, de lieeren van Doesburgh en Stecnkamp,was
voor niemand een verrassing, daar beide namen reeds geruimen lyd
door iedereen genoemd werden. Dit optreden van een tweehoofdig
bestuur ter directie van de handhavers der openbare orde is geheel
zonder precedent, en kan dus in zekeren zin beschouwd worden
als een proefneming, waarvan de uitslag nog moeijelijk te voorzien
villa-Jordan, op het punt gestaan om Anna te gaan opzoeken.
Doch ook maar een oogenblik. Hij had haar in den tuin luid en
vroolijk hooren zingen en daarop was hij, zonder verder naar haar
om te zien, zijns weegs gegaan.
Dienzelfden dag kreeg hij 's avonds omstreeks zes uur een briefje
van den lieer Jordan. Hij las het haastig door- en wierp het toen
met een bittere verwensching op tafel. De brief gaf in korte,
tamelijk onlieusche bewoordingen den lieer Ribbeek zijn congó als -
bruidegom van juffrouw Anna Jordan. De vader der jonge dauie
was onder bet schrijven van dien brief blijkbaar zeer uit zijn
humeur geweest cn had zich niet de minste moeite gegeven om dit
te verbergen. Van leedwezen over het ongeluk dat Ribbeek ge
troffen had, was in liet geheele schrijven geen spoor te ontdekken.
Jordan schreef als een man, wien men grootelijks verongelijkt heeft.
Men kon uit alles opmaken dat hij Ribbeek daarvoor verantwoor
delijk stelde. Van Anna geen regel, geen woord, geen groet
haar vader zond de cadeaus terug, die Ribbeek haar geschonken
had. liet was zeer hard, zeer grievend.
Een week lang greep Ribbeek met koortsachtige haast naar
iederen brief, die hem gebracht werd, altijd nog hopende dat Anna
hem een teeken van leven zou geven. Zij liet echter niets van zich
hooren. Bitterheid vervulde zijn ziel. „Is het mogelijk, is het
mogelijk?" vroeg hij zich honderde malen af. En hij hoorde de
eeden weder die zij hem gezworen had; hij voelde den druk harer
hand; hij zag den teederen blik liarer oogen. Ilij schaamde zich
over de kleingeestigheid van het beminde meisje; bij verbergde
wat bij daarover gevoelde, zelfs voor Elben, die hem in dezen
moeielijken tijd flink en trouw ter zijde stond. Maar de smart, die
Anna's ontrouw hem veroorzaakte, had een heilzamen invloed op
hem. Ilij vergat daardoor, gedurende eenigen lijd althans, het
géldclyk verlies dat hij geleden had; en toen hij minder aan zijn
verloren bruid begon te denken, had hij zich met het denkbeeld,
dat hij opgehouden had een rijk man te zijn, volkomen vertrouwd
gemaakt.
Het is verbazend, hoe snel de niensch aan een nieuweu toestand
gewoon raakt zoodra bij heeft ingezien dat hij in dien toestand
leven moet. Weinige maanden na den noodlottigen dag, die
Ribbeek van zijn vermogen en van zijn bruid beroofd had, leefde
de verarmde en verlatene rustig in een bescheiden woning en lette
hij er nauwelijks meer op, dat hij nu zooveel moest ontberen, wat
het leven aangenaam maakt en dat hij vroeger genoten had. Hij
was in dien korten tijd vrij wat ouder en een stil, ernstig man
geworden; maar zijn leven werd niet verbitterd door onvruchtbare
droefheid over een verloren geluk. Hij werkte vlijtig, en de eenige
bezorgdheid die hem somtijds kwelde, betrof zijn naaste toekomst.
Doch ook hieromtrent wilde hij zich het hoofd niet breken. Hij
bedacht hoe na de groote ramp die hem getroffen had, alles wat
hem destijds zoo beangstigde, bedaard en eenvoudig was terecht
gekomen; en hij zei bij zich zalven, als nu of dan een gedachte
aan de toekomst hem dreigde te verontrusten: „Op de een of
andere wijs zal alles terecht komen." Iemand die een groot
verlies geleden en zich daarover getroost heeft, is voor vele kleine
zorgen en verdrietelijkheden dezes levens niet gevoelig meer. Alles
heeft twee zijden: het ongeluk heeft zijn goede. Wat men verloren
heeft, kau men niet meer verliezen. Smart is het probaatste middel
tegen zorgen.
{Wordt vervolgd.)