HELDERSCHË I!i\ IVIEtTWEDlEPER COURANT. 1878. N°. 67. Woensdag 5 Junij. Jaargang36. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. NA DE NEDERLAAG. „Wij huldigen het goed e." Verschijut Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.80. f 0 franco per post - 1.65. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: MOLENPLEIN N°. 163. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Eiken Donderdag vertrekt dc mail naar Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur. HELDER en NIEUWEDIEP, 4 Junij. In eene buitengewone vergadering der Sociëteit Mars, jl. Zondag namiddag in Musis Sacrum alhier gehouden, hield de heer J. C. Leich eene voordragt over kunst nijverheid. Spreker schetste het groote belang van het toepassen der kunst ook bij 't fabriceeren van benoodigd- heden voor dagelijksch en huiselijk gebruik en deelde hieromtrent tal van practische opmerkingen en wenken mede. Het gesprokene werd opgehelderd door eene tentoon stelling van teeken- en schilderwerken, die in groote mate de aandacht boeiden. Aan 't slot bragt de waarnemende voorzitter, de heer T. Mooj, dank aan den heer Leich voor het vele belangrijke en schoone, door hem ten beste gegeven, alsmede aan den heer J. II. Polak, die, met een paar zijner élèves, deze kunstbeschouwing door muziekale uitvoeringen had afgewisseld. - Te Haarlem is jl. Zaturdag de hoofdonderwijzers- acte toegekend aan den heer W. Visser, hulponderwijzer te Amsterdam, vroeger alhier. De Prins van Oranje heeft dezer dagen Brussel weder verlaten en is, volgens de Gaulois, weder te Parijs aangekomen. De heer J. Hoek, te Alkmaar, herdacht jl. Zaturdag den dag, dat hij vóór 25 jaren als ambtenaar ter Secretarie aldaar werd aangesteld. Bij de vermelding van dit berigt is het zeker onnoodig breed uit te weiden over de verdiensten van den j ixbilaxfls, die wegens zijn ijver en getrouwe pligtsbetrachting aller achting en genegenheid verdient. Als ambtenaar onder scheidt zich de heer Hoek door zijne bekendheid met alles wat tot de gemeente-administratie in betrekking staat, terwijl hij als mensch, zoowel in zijne betrekking als in 't maatschappelijk leven, ieder ten dienste staat, die zijn raad, zijn hulp, zijn voorlichting behoeft. De vele vrienden van den heer H. zullen dan ook zeker met belangstelling ver nemen, dat hij zijn 25jarig jubilé mogt vieren, bij welke Door RUDOLPH LINDAU. {Vervolg.) II. Ribbeek had zich vroeger bij wijze van uitspanning, maar niet temin tamelijk vlijtig en geregeld, met letterkundigen arbeid bezig gehouden. Toen hij nu voor de vraag geplaatst werd, op welk middel van bestaan hij zijne keuze zou vestigeu, wilde hij allereerst pogingen doen om van zijne pen te leven. De practische Elben was het met dat denkbeeld niet eens en stelde zijn vriend voor, op een handelskantoor te gaan. Ribbeek antwoordde dat hij dit doen zou als de ervaring bewezen had, dat hij zijn krachten als auteur te hoog aangeslagen had. „Ik ben volkomen bereid," voegde hij er bij, „mijn brood voortaan in het zweet mijns aanschijns te eten; maar ik zie niet in, waarom ik mijn geluk niet eerst beproeven zou met een bezig heid, die mij aanstaat. Ik verkeer voor het oogenblik niet in verlegenheid; ik bezit nog een paar duizend thalers en ga weinig uit. Op een kantoor zou ik mij doodelijk vervelen en, voor zoover ik mij zeiven ken, ook niet bijzonder veel goeds uitrichten. Rijk worden vereischt wel degelijk een bepaald talent; even goed als schilderen, dichten of compoueeren. Ik heb geen aanleg om milli- ouair te worden." Ribbeek sprak volstrekt niet op een toon van moedeloosheid, maar er was iets in zijn stem en zijn blik dat Elbens tegenspraak het zwijgen oplegde. „Nu goed," zeidehij; „beproef uw geluk als schrijver. Wij kunnen onze beraadslaging later weder voortzetten, als dit, wat ik niet hoop, noodig mocht wezen." Kort daarop ontving Elben, die rijksambteuaar was, het bericht dat hij naar de hoofdstad verplaatst was. Hij bad hiernaar reeds geruimeu tijd vurig verlangd, maar zijn vreugde werd nu toch verminderd door de gedachte dat hij dan van Ribbeek zou moeten scheiden. Hij had zich zeer aan hem gehecht en het kwam hem voor, ofschoon men nooit een klacht van Ribbecks lippen hoorde, dat deze hem niet gaarne zou missen. Hij was bezorgd over den indruk dien het bericht van zijn vertrek naar de hoofdstad op Ribbeek maken zou. Zijn kwelling zou slechts van korten duur zijn. Zoodra hij zijn vriend medegedeeld had, dat hij Weimar over een paar weken verlaten en naar de hoofdstad verhuizen zou, zeide Ribbeek: „Dat is mij zeer aangenaam. Ik ga met u mede, als gij er niets tegen hebt." Elben was uitermate verheugd en stelde voor, dat hij en Ribbeek voortaan samenwonen zouden; daarvan wilde echter de ander, om verschillende redenen, niets hooren. De volgende weken gingen spoedig om. Ribbeek had op zich genomen, de verhuizing naar de hoofdstad te bezorgen en was nu dagelijks verscheidene uren achtereen bezig met kisten en koffers te pakken, de expeditie der meubelen te regelen en alles wat men gelegenheid het hem voorzeker niet zal liebhen ontbroken aan blijken van belangstelling en waardeering. Dezer dagen is een tot dien tijd onbekend portret van de hand van Frans Hals ontdekt. In de R. C. pastorie van Akersloot werd, onder nog andere pastoorsportretten, een doek gevonden, dat weldra bleek den Akerslootschen pastoor, tevens Haarlemschen kanunnik, Nicolaus Steenius, voor te stellen. De bijschriften: „Aetatis 45" en „Anno 1650," en het welbekend monogram van Hals zijn in een der bovenhoeken van het doek geplaatst en geven al het gewenschte licht, dewijl, volgens de Batavia Sacra (II, pag. 387) Steenius pastoor te Akersloot was van 1631 tot 1670, en in dat laatste jaar, 65 jaren oud, aldaar overleed. Ongelukkig heeft het stuk, dat uit de lijst geraakt was, op verscheidene plaatsen vouwen en kreuken gekregen, alwaar de verf is weggebarsten; hoofd en handen zijn echter nog in redelijk goeden staat. Thans is het portret, weder opgespannen, tijdelijk tentoongesteld in het bis schoppelijk museum te Haarlem. Zekere S., te West-Graftdijk, had zich vóór eenige dagen failliet verklaard. Bij het inventariseeren vond men slechts eenige zaken van geringe waax-de, doch later kwam men tot de ontdekking, dat hij bijna geheel zijn huisraad en inboedel naar een bloedverwant zijner vrouw in een naburige plaats had laten vervoeren. Hij is daarop dadelijk in hechtenis genomen. Toen men later ook zijne vrouw kwam gevangen nemen, is deze in den regenbak gespi'ongen en verdronken. De gemeenteraad van Amsterdam heeft afwijzend beschikt op het tot hem gerigt vei-zoek, om terug te komen op het besluit om een abattoir op te rigten. Te Amsterdam is ter gelegenheid van den gedenkdag van het 300jarig bestaan der Ned. Herv. gemeente aldaai*, f 16,000 gecollecteerd voor den aanbouw eener nieuwe kerk. Aan het Hbld. wordt het volgende uit Baden-Baden geschreven „De oorlog van 1870 met zijne schittei-ende overwinningen, door Duitschland op het slagveld behaald, met zijne ver- ovei'de Fransche milliarden en in 't leven geroepen Duitsche illusiën deed en doet nog heden zelfs zijne naweeën ook niet medenam zoo goed mogelijk te verkoopen. Hij legde bij dat werk yeel ijver aan deu dag. Men kou zien dat het hem aange naam was, de toebereidselen te makeu voor het vertrek naar hun nieuwe woonplaats. Het was inmiddels lente geworden. De dag van hun vertrek was aanstaande, 's Avonds te voren begaf Ribbeek zich naar de villa-Jordan. Hij had den weg daarheen gedurende zes maanden niet betreden; noch Anna, noch hare ouders gedurende dien tijd teruggezien; zorgvuldig vermedeu om met Elben over hen te spreken, en niets van hen vernomen. Menigmaal had hij op de wandeling, in de verte, de slanke gestalte zijner voormalige bruid mecnen te onderscheiden; dan was hij ijlings een zijlaan ingegaan en had zich, zonder een blik achter zich te werpen, verwijderd. Sedert hij wist dat hij Weimar verlaten ging, had hij zich voor genomen, 's avonds vóór zijn vertrek nog eenmaal naar de villa- Jordan terug te keeren. Hij had daar niets te zoeken; hij hoopte niet, daar iets te vinden; maar hij wilde, eer hij er nu voor goed van scheiden ging, de plaats wederzien, waar hij zoo gelukkig geweest was. Het was een heerlijke nacht, met prachtig maanlicht. Ribbeek ging langzaam zijns weegs, vervuld met sombere, bittere gedachten, die als zoovele akelige visioenen voor zijn geest oprezen. Dergelijke gedachten waren reeds dikwijls bij hem opgekomen, maar hij had ze altijd bestreden en verdreven. Hij had bij zich zeiven gezegd dat ziju plicht hem gebood om datgene, wat hem getroffen had, niet als een groote ramp te beschouwen. Er waren in deze wereld millioeuen armer en ellendiger menschen dan hij, die den last des levens stil en zonder morren verdroegen; die het als iets zeer natuurlijks beschouwden, dat zij een zwaren last van de wieg tot aan het graf moesten meeslepen. Welk recht had hij om het leven hoogere eischen te stellen dan zij? Waarom moest hem het leven lichter en aangenamer gemaakt worden dan zooveel anderen? Hij wilde niet klagen; zijn eergevoel gebood hein dit; hij mocht zich niet eens ongelukkig gevoelendaartoe had hij geen recht. Hij was er juist even goed en even slecht aan toe als het meerendeel der menschen. Zijne geliefde had met hem gebrokeu! Geen ongewone ramp: „die alle Geschick te," die sedert den oorsprong der wereld millioenen en nog eens millioeneu overkomen was. Hij zou er zich in schikken, zooals anderen er zich in geschikt hadden. Maar dien avond liet Ribbeek zijne gedachten den vrijen loop. Hij had zich gepermitteerd dat een enkel maal te doen; het zou de eerste en laatste keer zijn. Hij wilde zich een enkele maal aan zijn smart wijden, verzadigen, en zich van den dwang, dien hij zich sedert maanden opgelegd had, al was het maar voor één uur bevrijden. Het wa9 een zwakheid, dat ontveinsde hij zich niet; maar hij wilde er nu eens aan toegeven. Het was zoo moeielijk, van den morgen tot den avond tegenover zich zeiven en anderen zich sterk te houden, en in waarheid zoo zwak en afgestreden te zijn. De lang bedwongen gedachtenstroom rees geweldig en hoog in hem op. Het was alsof hij er onder zou stikken; maar hij verzette er zich niet tegen. Stille tranen, de eersten die hij om zijn ongeluk gestort had, kwamen hem in de oogen. voor Baden gevoelen. Duitschland, plotseling zich tot de grootste mogendheid van Eux*opa verheven wanende, bx'agt een gedeelte van zijne bevolking tot die noodlottige zelf verheffing en zelfoverschatting, die de zekerste kenmerken zijn van den ondei'gang der volken. Overwinnaar, bewon derenswaardig overwinnaar op bijna ieder slagveld, meende een gedeelte van het Duitsche volk even gemakkelijk in handel en nijverheid de oppermagt te kunnen veroveren, de groote waax-heid vex-getende, dat in onzen tijd geweld noch wet boven regt gaat, maar dat moeder Fortuna door geen geweld gedwongen kan worden, dat Mei'curius zich niet als een Pruissisch recruut laat kommandeeren en men voor de nijverheid wel paleizen en fabrieken laat bouwen en duizenden werklieden aanwenden kan, maar dat men hier door toch niet die kennis, dien handelstact, dien fijnen smaak verwerft, die anderen volken, al zijn ze niet zoo krijgs lustig van aard, van natux-e eigen zijn. En nu weet men hoe lxoogreikend Duitschlands illusiën na den Fx-ansclxen oorlog waren en hoe ex'bai-melijk al die dx-oombeelden in rook verdwenen zijn. Duitschland gedroeg zich bij 't bekomen der Fransche milliarden als iemand, die geen geld gewoon is, als eexx ligtzinnige, die onverwachts een gi'ooten prijs uit de loterij of wel een erfexxis, waarop hij niet gerekeixd had, bekomt. Eexx militaire natie meende zoo opeens een bekwaam handelsvolk te kunixen worden, en wat men met kruid en lood zoo schittex-end vex'overd lxad, omdat men daarmede zoo uitstekend had leeren omgaan, geloofde men nu ook met geld en crediet te kunnen doen, vergetende, dat om met deze beide laatste magten met vrucht te werken, heel wat meer kennis, doorzigt en tact noodig zijn. Berlijn vooral gaf aan Duitschland het treurige voorbeeld van deze verblindheid en ijdele zelfoverschatting. De in alle opzigten ongunstig gelegen stad aan de Spree moest „die grosse Welthauptstadt" worden. Bouwvereeni- gingexx, bouwlustigen, speculanten in huizen en dwaze plannenmakers vei'rezen als xxit den gx'ond, en 't gevolg was, dat enorme sommen verspild en even groote zoek gemaakt werden, dat de meeste van deze ondernemingen mislukten en de plannen van aanbouw op papier bleven. De Cexxtral Bank, waarvan de actiën tot 410 werden opge- Hij was nu tot bij het huis, waarin Anna woonde, genaderd. De villa lag stil en vriendelijk voor hem; de witte muren blonken in het licht der maan; in den tuin achter het huis klaterde een fontein; de bladeren der boomen ruischten zachtkens op den adem des winds. Ribbeek ging, schuin tegenover het huis, op een kleine bank zitten, in de zware schaduw van een reusachtigen beuk en staarde een tijdlang naar de donkere vensters. Daarachter, voortaan voor hem verborgen en gesloten, huisde het heerlijke geluk dat hij eens bezeten had. Het had hem trouweloos verlatenWeer hoorde hij de eeden van eeuwige liefde, die hem gezworen waren; weer zag hij den blik der heldere, lachende oogen, dien hij zoo goed kende, en evenals in de eerste dagen van zijn ongeluk vi'oeg hij zich af: „Is het mogelijk dat alles wat haar oogen en mond mij gezegd hebben, leugen eu bedrog was?" Hij kon van de plaats, waar hij zat, niet opstaan. Hij was er als vastgenageld. Het werd laat. De maan was ondergegaan; een stille, donkere nacht had zich. over de aarde uitgespreid.... Daar hoorde hij de deur der villa opengaan. Een breede lichtstroom viel op den eenzamen straatweg. Ribbeek bleef onbewegelijk zitten. In de deuropening verscheuen twee personen: Anna en een onbekende. „Goeden nacht, lief kind!'' „Goeden nacht, liefste 1" De vreemde verwijderde zich. Op een paar schreden afstands van de bank waar Ribbeek zat, bleet' hij staan en keerde liij zich nog eens om. „Goeden nacht, lieveling „Goeden nacht!" De vreemde vervolgde met haastigen tred zijn weg. Anna bleef aan de deur naar den verflauwend en klank van ziju voetstappen staan luisteren. „Goeden nacht, goeden nacht, mon cher!" riep haar lieve, frissche stem hem achterna. „Goeden nacht!" klonk het uit de verte terug. De deur ging dicht en alles was weer donker en stil. „Goeden nacht, mijn liefste, mijn leven, inijn geluk," prevelde Ribbeek zacht bij zich zeiven. Hij had zich aan zijn smart willen laven, zich er geheel aan willen overgeven. Toen hij opstond was hij verzadigd. „Met wien is Anna Jordan geëngageerd?" vroeg Ribbeek den volgenden morgen aan zijn vriend Elben. „Met baron von Halffen," antwoordde Elben wrevelig. „Waarom hebt ge mij dit ver/wegen?" Elben haalde de schouders op: „Wat zou het gebaat hebbeu, u dit te zeggen?" „Gij hebt verkeerd gedaan met mij dit te verbergen. Ik voel mij veel kalmer sedert ik het weet." Elben keek zijn vriend aan. Hij zag er inderdaad zéér kalm uit, zoo kalm als een doode. „Leopold, wees een manriep Elben verschrikt en legde zijn

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1878 | | pagina 1