IIELDERSCIIE E\ NIEUWE01EPER COURANT. 1878. N°. 70. Woensdag 12 Junij. Jaargang36. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. NA DE NEDERLAAG. „W ij huldigen het goed e." Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 1.30. n w franco per post - 1.G5. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: MOLENPLEIN N°. 163. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden nanr plaatsruimte berekend. Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur. Sint-Petersburg, 21 Mei (oude stijl). Aan den redacteur van de H. en N. Courant te Helder, van zijn Russischen correspondent te St.-Petersburg. Waarde redacteur! Volgens mijn pligt geef ik u verslag van mijne reis, en begin gelijk mijn groote voorganger Aeneas met het begin. „Gij beveelt koningin! onzeggelijken smart te hernieuwen Gij herinnert u, hoe ik zat in de Marine-Club, toen ik het billet ontving van onzen uitgever? Laconiscli luidde het, maar inhoudzwaar: kom. Ik kwam. Onze uitgever zat en ik stondBennett van de Newyork-Herald en Stanley! welk een schouwspel voor teêrhartige zielen! „Obenneijer, zijt gij gereed om op reis te gaan?" Ik boog; ubi desunt vires non opus est verbis! „Overmorgen moet gij in St.-Petersburg zijn." Ik vroeg alleen, ten einde alle latere misverstand met wortel en tak af te snijden: „overmorgen oude of nieuwe stijl?" Na een oogenblik nagedacht te hebben, klonk het antwoord: „volgens beide tijdrekeningen; hoeveel geld hebt gij noodig?" Plotseling schoot mij het russische papierengeld in de gedachte: „1'or n'est qu'une chimère," antwoordde ik haastig maar beleefd. „Neem deze portefeuille met honderd duizend roebels," sprak hij, en imiteerde de stem van Charlotte Birch-Pfeitfer. „Wanneer vertrekt gij?" „Dadelijk." „Goed, laat een extra-trein in spannen; wat neemt gij mede?" „Twee paar sokken wegens de ruwheid van het klimaat, mijn aanhebbende kleören, en Krisje de Gier, de nieuwe roman van Aart Admiraal." Toen overschaduwde een voorbijvliegende wolk zijn voorhoofd, en met al den ernst van het oogenblik zeide hij: „gij weet, ik pleeg mijne correspondenten de meeste vrijheid te laten, maar waarom juist dit boek?" „Omdat ik op pagina 12 aan de zesde vondeling bezig bpn, en voor mijn dood weten wil, hoeveel er in dezen kleinen roman voorkomen." „Gij hebt gelijk," zeide hij, en omhelsde mij tot afscheid; in ieder oog blonk een mannentraan. Toen kwaamt gij binnen zonder kloppen, waartoe gij als hoofdredacteur het regt. hebt. Gevoelvol riept gij uit: „ich sei, gewiihrt mir Door RU DO LP II LINDAU. (Vervolg.) V. Men vertelde te Berlijn aan al wie het hooren wilde, dat Halffens huwelijk niet gelukkig was. Ribbeek wist daarvan niets, hoewel Elbcn, dien hij dagelijks zag, dienaangaande nauwkeuriger inlich tingen had kunnen geven dan de meeste andere bewoners der hoofdstad. Elben kwam namelijk sedert eenige weken veelvuldig bij von llalffen aan huis. Op zekeren morgen had de baron zich bij hem laten aandienen. „Uw naam is mij aanbevolen door mijn neef, den heer von Ertraut," dus had hij het gesprek begonnen. „Zoudt gij tijd en geduld hebben, u door een woestijn van acten heen te werken, die bij mij opgestapeld liggen, om een advies over zekere eischen te geven, die ik, naar Ertraut beweert, gerechtigd ben in te stellen?" Elben gevoelde niet veel lust, met, Halffen in relatie te treden, en gaf hem derhalve voorloopig een ontwijkend antwoord. Halllen ging daarop kalm zijns weegs; doch weinige dagen later ontving Elben een brief van zijn ouden academievriend en collega Ertraut, waarin deze hem dringend verzocht, zich met de zaak van Halllen te willen belasten, wijl hij hem, Ertraut, daarmede een dienst zou bewijzen. Elben kon een vriend niet gemakkelijk iets weigeren. Hij deelde baron von Halffen mede, dat hij zich ter zijner beschikking stelde, en ontving daags daarop een beleefden brief van Halffen, waarin deze hem verzocht, bij hem aan huis te komeu, om de papieren, waarover het gewenschte onderzoek loopen zou, in oogenschouw te nemen. Halffen had niet overdreven, toen hij van een „woestyn van acten" gesproken had. In de eenvoudige, kleine studeerkamer, waar Elben gewoonlijk zat te werken, zou er slechts met groote moeite plaats voor te vinden zijn geweest. Toen Halffen dus voor stelde, de ruime bibliotheek kam er zijner woning ter beschikking van Elben te stellen, nam deze den voorslag bereidwillig aan. De bibliotheek was een vriendelijk, ruim vertrek. Het zag uit op een als park aangelegden tuin, die tot Ilalffens huis behoorde en waarin, buiten den tuinman en zijn jongen, geen menschelijk wezen te ontdekken was. Het was warm weder geworden, en Elben werkte gewoonlijk met open ramen. Op zekeren dag, toen hij over de acten heen in den tuin zag, bemerkte hij in de verte eene vrouwelijke gestalte. Hij sloeg haar nauwkeuriger gade en herkende de barones. Zij die Bitte, in eu'rem Bunde der Dritte," wat wij beleefd heidshalve niet wilden afslaan. Zoo hielden wij elkander omklemd; inmiddels begon mijn extra-trein van ongeduld te fluiten en te stampvoeten, want het is bestemd in Gods raad, dat men van 't liefste wat men heeft, moet scheiden, jamoet scheidenIk rukte mij los. Eenige seconden later stoomde ik moedig in de wijdewijde wereld (van Elisabeth Wetherell). Naauw zat ik in mijn coupé, of ik bemerkte dat ik geen afscheid had genomen van vrouw en kinderen. Ik verfoei de leugen; immers, al gaat de kruik ook nog zoo lang te water, de waarheid achterhaalt haar wel, en daarom kom ik er rond voor uit: ik ben ongehuwd, omdat een goed correspondent elk uur gereed behoort te zijn om op reis te gaan, zonder door de banden des bloeds aan de rozenketenen van bet huwelijk te zijn gekluisterd. Ik kon niet nalaten om gedurende mijne reis door Duitschland de opmerking te maken, dat, welke feiten in de vorige eeuw Burger ook moge hebben waargenomen omtrent de snelheid, waarmede dooden rijden, zij in deze eeuw dooi1 de snelheid eener extra-trein vermoedelijk over troffen worden, en Leonore thans beter zoude doen van dit middel van internationaal verkeer gebruik te maken. Andere avonturen heb ik in Duitschland niet gehad; alleen zag ik in 't voorbijgaan professor Reuleaux bezig om aan eenige Duitscliers de waarheid te zeggen, wat hun onaangenaam was. Overigens wordt aldaar in het algemeen, maar vooral in de dagelijksche spreektaal, veel misbruik van germanismen gemaakt. In Rusland zelf nam ik den gewonen trein. Naauwelijks had de morgenstond voor 't eerst gekraaid, of ik haastte mij een blik te werpen op het onmetelijk rijk van den Czaar. Wat zag ik? Eene toesleê (samovar in 't Russisch) waarin drie politieke vlugtelingen door een gelijk getal paarden naar Siberië werden getrokken. Mijn hart kromp te zamen; wie zou zulks kunnen aanzien, en geen traan van verontwaardiging plengen op het altaar van liet Rus sische vaderland? Ik niet. Met den wijsvinger beurtelings wijzende op de drie politieke mannen en dan weer op het klimaat van Siberië, sprak eene basstem naast mij: „Geci ticera cela!" „Van Victor Jlugo," meende ik te moeten aanmerken om de conversatie niet te laten vallen. i, Straf geen kwaad," zeiden een paar blonde bakkebaarden uit den anderen hoek. „Van Modderman," herinnerde ik welwillend. liep met gebogen hoofd, langzaam een laan op en neer. Vele mannen hebben de gewoonte, op die wijze hunne wandelingen te dóen. Had Elben den baron alleen heen en weer zien loopen, dan zou hij daar misschien niet eens op gelet hebbenmaar dat deze jonge vrouw de eenzaamheid zocht, verwonderde hem. Hij bleef haar voortdurend gadeslaan. Zij zette hare wandeling nog een geruimen tijd voort en begaf zich toen met loomen tred naar huis terug. Dicht bij de deur bleef zij staan, alsof zij aarzelde den drempel te overschrijden; en een oogenblik later hief zij het hoofd op en zag naar boven. Zij ontstelde zichtbaar toen zij Elben her kende, die als verlamd aan het venster was blijven staan. Zij groclte hem met een vluchtig knikje en verdween toen in huis. Eenige dagen daarna ontving Elben van den baron eene uitnoo- diging om te komen dineeren. Hij nam de invitatie aan. Hij stelde cr veel belang in, Anna van nabij te kunnen gadeslaan. Later had hij berouw over zijne nieuwsgierigheid, want het uur, dat hij met den baron en de barones aan tafel doorbracht, was in den hoogsten graad pijnlijk. Halffen scheen het er met voordacht op aangelegd te hebben, zijne vrouw 1e sarren en maakte haar, zonder zich te storen aan de aanwezigheid van zijn gast en van de bedienden, allerlei ruwe en onheusehe opmerkingen, die zij zwijgend liet passeeren. Elben gevoelde medelijden met haar. Hij was haar niet genegenhij hield haar voor een ijdel, gevoelloos schepsel; maar hij zag haar nu lijdend en ongelukkig, en dat was voldoende om zijn meewarigheid voor haar op te wekken. Zij vermeed angstig zijnen blik; zij scheen zich voor hem te schamen. De man die haar pijnigde, was bepaald verachtelijk in zijne oogen. Hij moest zich bedwingen om dit niet duidelijk te doen blijken. Hij wilde evenwel geen minuut langer blijven dan hij, om niet onbeleefd te zijn, doen moest, en kort nadat het diner afgeloopen was, nam hij afscheid en vertrok. Dadelijk daarna stond Anna eveneens op om de kamer te verlaten. „Ik wensch dat ge me nog wat gezelschap houdt," sprak Halffen onverschillig. „Wees zoo goed hier te blijven." Zij deed alsof zij het niet gehoord had en liep door naar de deur. „Verstaat ge me niet?" vroeg hij luid et. „Ik weusch dat ge hier blijft." Zij keerde zich langzaam om naar zijnen kant en een oogenblik was hij getroffen door de uitdrukking van haar gezicht. Het ge tuigde van een sombere geestkracht, die met het jeugdige, schoone gelaat een zonderling contrast vormde en zelfs een vastberaden, onbevreesd man tot gematigdheid had moeten aansporen. „Hoor eens!" sprak zij met zachte, heesche stem. „Gij maakt mij het leven tot een hel. Ik wil liever sterven, dan langer zoo te leven. Gij zijt wreed en boosaardig. Ik heb u nooit iets kwaads „Contre la force il rüy a pas de juges aBerlin!" bromde de basstem. Verschrikt zwegen wij beiden; want dergelijke politieke oordeelvellingen plegen in Russische coupés als medeplig- tigen te worden gestraft. Zoo zetten wij de conversatie voort. De basstem bleek de particuliere correspondent van den Figaro te zijn, die zijne sporen in de journalistiek verdiend heeft door de uitvinding en beschrijving van zijn eigen heldendood in de redoute No. 6 bij Plewna; de bakkebaarden behoorden aan Mac O'Neil van de Daily-News. Ik gaf mijne crediet- brieven over. De naam van onzen uitgever electriseerde hen. Wie bevat de geheimzinnige aantrekkingskracht van het onbekende! Daar zaten wij, drie mannen met gelijk doel om den Venusgordel te ontrukken aan het gesluijerde beeld van Saïs der geheimzinnige Russische politiek! Plegtig oogen blik Drie zielen gloênde aaneengesmeed en zaamverbonden in lief en leed (...eener kleine wereld van Christine Muller wij stonden op en hieven de vingeren ten hemel! Deze coupé l8te klasse een Rütli! Plegtig weergalmde de Franschman: „wir wollen sein ein einig Volk von Brüdern, in keiner Noth uns trennen und Gefahr!" Aangedaan gingen wij zitten. De Daily-News presen teerde corned beaf. Deze ontmoeting deed mij genoegenik kom er rond voor uit, men gevoelt zich met zijn drieën minder een zaam dan alleen, zoodat ik mij genoopt voelde mijne collega's de woorden van onzen nationalen dichter mr. Willem Bilderdijk toe te voegen: „het streelt mij in mijn pijn met u verd....d te zijn," wat evenwel tot eenig misverstand aanleiding gaf. Maar buitendien. Drie weten meer dan één. Tres faciunt collegiumdrie stuks maken eene collectie, hetgeen het bestaan van sommige stedelijke muséa verklaart. Te zamen maakten wij ons sterk om achter de geheimen van Schouwaloff te komenalleen zouden wij daartoe buiten magte zijn geweest. Vandaar de pijlbundel op onze oud-hollandsche munten. Maar hoe? door welke middelen? Zouden wij aan het station een drowsky nemen, en onmiddellijk zonder valsche schaamte of jonkvrouwelijke schuchterheid den Czaar een bezoek brengen om hem te interviewen? Of zouden wij meer bescheiden ons tevreden stellen om zijner Majesteit's stalknecht uit te hooren, wat op hetzelfde neêr zoude komen; immers: zoo als de lieeren zongen, zoo piepen de gedaan en gij martelt mij voortdurend. Ik wil het niet langer verdragen. "Verstaat ge me? Ik wil het niet langer verdragen!" „Zeer wel," antwoordde Halffen. Verdraag het niet; maar wees zoo goed u naar mijn bescheiden wensch te schikken en mij gezel schap te houden." Zij aarzelde eene seconde en wilde zich weder afwenden. Hij was opgestaan en hield haar bij den arm vast. Hij was een sterk man. Als een ondeugend kind trok hij haar naar een stoel en dwong haar daarop te gaan zitten. Zij was doodsbleek geworden. Hare oogen gloeiden. „Nu, sla mij dan toch!" sprak zij tartend en hem vlak in zijn gezicht ziende. „Waarom?" hernam hij lachend. „Alles wat ik voor het oogen blik van u verlang, is dat ge hier blijft; en daar gij de vriende lijkheid hebt, dit te doen, zoo bestaat er volstrekt geen reden, krachtdadige middelen aan te wenden om u te dwingen gehoorzaam te zijn." Hij had haar arm losgelaten en was vlak voor den stoel, waarop zij neergevallen was, blijven staan. Toen zij nu echter een poging wilde doen oin op te staan, legde hij zijne zware hand weder op haar schouder. Zij verkeerde in een onbeschrijfelijke zenuwachtige overspanning; de maanden lang bedwongen woede barstte eindelijk in gloeiende» toorn los. Zij kende geen vrees, geen ontzag meer; zij was woedend. Zij legde hare beide handen op de leuningen van haar stoel en spande kreunend al haar krachten in om op te staan. Hij zag nog altijd glimlachend op haar neer en zijn hand werd zwaarder. Op hetzelfde oogenblik gleden hare voeten uit; de stoel sloeg, naar voren toe, half om, rolde toen, onder den druk harer handen, snel terug, en zij viel op den grond. Een seconde bleef zij onbewegelijk liggen, met gesloten oogentoen Halffen echter bukte om haar op te hellen, sloeg zij zijn arm terug en stond haastig op. Langs hare slapen en wangen droppelde bloed. Zij legde haar hand op de plek aan haar hoofd, waar zij zich be zeerd had, en begaf zich naar de deur. zonder een woord te zeggeu, zonder hem zelfs met een blik te verwaardigen. En ditmaal hield hij haar niet tegen. Hij vergenoegde zich met lachend zijn schou ders op te halen; daarna nam hij, zachtjes een deuntje fluitend, hoed en stok en verliet het huis. Toen de baron 's avonds laat weer thuis kwam, vond hij het salon ledig. Anna ging dikwijls vroeger dan hij naar bed en hare afwezigheid verontrustte hem niet. Hij hield zich nog gedurende een half uur bezig met het lezen der avondbladen en schelde toen, om den bediende daardoor het gewone teeken te geven dat overal het licht kon worden uitgedraaid. „Kan er voor goed gesloten worden?" vroeg de bediende.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1878 | | pagina 1