IIELDERSUIIE
EN NIEUWERIEPER COURANT.
1878. N". 72. Zondag 16 Junij. Jaargang 36.
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
SECRETARIE.
H E R IJ K.
H E R IJ K.
NA D E NE DE RL A A G.
„W ij huldigen
het goed e."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag cn Zatnrdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.80.
ut franco per post 1.65.
BURGEMEESTEE en WETHOUDERS der gemeente HELDER
brengen Ier algemeene kennis, dat van af den 1 Juljj e. k. de
Secretarie der gemeente op iederen werkdag geopend zal zijn van
des Yoormiddags 9 tot des namiddags 4 ure.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Helder, STAKMAN B03SE, Burgemeester,
den 14 Junij 1878. C. BOON, Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER
brengen in herinnering hunne bekendmaking van den 3 dezer,
betreffende den herijk der maten en gewigten en vestigen de aandacht
van heeren apothekers en handelaren in goud en zilver op de bepaling,
dat de verificatie der gewigten voor fijnere wegingenuitsluitend is
bepaald op Donderdag den twintigsten dezer maand van des voor
middags 9 tot des namiddags 2 uredat op de verdere zitdagen de
verificatie van die gewigten, niet zou kunnen plaats hebben, en
alzoo door den ijker zou moeten worden geweigerd.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Helder,
Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
13 Junij 1878. C. BOON, Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente
ANNA PAULOWNA brengen ter openbare kennis, dat
er voor de ingezetenen dezer gemeente, op WOENSDAG
den lilden JUNIJ e. k., van des voormiddags 9 tot des
namiddags 2 ure, in de herberg van K. F. MEIJER, in
de buurt VEERBURG, eene ZITTINIO zal worden
gehouden voor den II Jti. X£T HSL \7"S/H
Maten en Oewicliten.
Anna Paulowna, den 11 Junij 1878.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
J. C. DE LEEUW, Wethouder,
1°. Burgemeester.
A. J. DE JONGH, Secretaris.
te———i
Door RUDOLP1I LINDAU.
{Vervolg.)
Dien avond kwam er een kort briefje van baron von Halffen
aan den heer Jordan te Weimar aan. De verlaten echtgenoot zeide
in een paar regels dat hij Anna de door haar begane groote
dwaasheid wilde vergeven, als zij terstond naar Berlijn terugkeerde;
zoo niet, dan zou hij middelen te baat nemen om haar tot rede
te brengen en zijne rechten te laten gelden.
De heer Jordan reikte den brief met een droevig gebaar aan
Anna over, die hem onbewegelijk, bleek, met groote oogen bad
gadegeslagen terwijl hij las.
„Welke rechten kan hij laten gelden?" riep zij weenend uit.
„Mag hij mij mishandelen? Mag hij mij doodmartelen? O, vader,
moeder, bescherm mij tegen hem!"
De brief moest beantwoord worden. Dit was geen gemakkelijk
werk. Maar de oude Jordan was een verstandig, bedachtzaam man;
en den volgenden dag, nadat hij een lange wandeling gedaan had,
stelde hij een uitvoerig schrijven op, waarover hij zeer tevreden
was en dat hij, zonder er zijn vrouw of zijn dochter inzage van te
geven, zelf op de post deed.
„Wat hebt gij hem geschreven?" vroeg Anna.
„Ik heb hem gezegd, dat gij bij ons bescherming gezocht en
gevonden hebt," antwoordde de heer Jordan.
„Gij hebt hem toch niet beloofd, dat ik weer bij hein zal komen
„Neen. Ik heb hem in het geheel niets beloofd."
Anna omhelsde haren vader. Zij had hem als jong meisje niet
door teederheid verwend. Hij was diep ontroerd en ging zuchtend
de kamer uit.
Hij had geen bepaalde onwaarheid gesproken, toen hij Anna's
vraag beantwoordde; maar hij had haar toch misleid men nam
het in de familie Jordan zoo nauw niet met de waarheid cn
Anna zou zeer ontsteld zijn geweest, als zij den brief vooraf had
mogen lezen. Jordan had daarin de levensgeschiedenis zijner
dochter verhaald, en gezegd dat zij in het ouderlijk huis nooit een
hard, bijna geen onvriendelijk woord gehoord had; dat Halffen
haar door zijne, uit een zeker oogpunt misschien te rechtvaardigen
strengheid, diep geschokt had; dat zij op het oogenblik lijdende
was, en dat het zijne, Jordans, plicht was, haar te sparen en haar
krank gemoed te heelen. Hij was te dien einde tot het besluit
gekomen, Anna voorloopig bij zich te houden, en hoopte dat Halffen
dit, na rijp beraad, als het beste zou goedkeuren. Over de toe
komst zweeg de brief. Jordan wilde zich tot mets verplichten;
wilde evenmin zichzelf als Anna binden. Hij hoopte nog altijd dat
deze na korter of langer tijd zou inzien, dat zij ondoordacht ge-
Ui tg ever A. A. BAKKER Cz.
Bnrean: MOLENPLEIN N°. 163.
HELDER en NIEUWEDIEP, 15 Junij.
Vanwege de Rotterdamsche afdeeling der -Maat
schappij van Bouwkunst is o. a. bekroond voor blik- en
koperslagers werk de heer H. J. Roode alhier.
De opper-ceremoniemeester maakt bekend, dat, inge
volge de bevelen des Konings, het Hof den rouw zal
aannemen voor den tijd van vijf weken, te weten drie
weken halven, en twee weken ligten rouw, ingaande den
14 dezer, wegens het overlijden van Z. Al. George V,
gewezen Koning van HannoA-er.
Naar de N. Rott. Crt. verneemt, is dezer dagen
door den minister van Marine, in overleg met zijn ambt
genoot van Justitie, bepaald, dat wanneer officieren, die
aangewezen zijn om van een eventueel te houden zee
krijgsraad deel uit te maken, bezwaar mogten hebben om
den daarbij voorgeschreven eed af te leggen, zij alsdan
met eene belofte zullen kunnen volstaan.
De Staatscourant van jl. Donderdag behelst de voor
waarden waarop kan worden ingeschreven tot het bekomen
van schuldbekentenissen in een geldleening ten laste van
den Staat, groot f 43,000,000, vastgesteld bij de wet van
5 Junij 1878 (Staatsblad no. 87). Voor bovenvermelde
geldleening worden uitgegeven schuldbekentenissen aan
toonder, groot f 1000, alsmede onderdeden van schuld
bekentenissen, groot f 500 en f 100. De renten dier
stukken, ad vier ten honderd 's jaars, zijn op halljarige
coupons, verschijnende 1 Junij en 1 December, groot f 20,
f 10 en f 2, betaalbaar te Amsterdam, in de hoofdplaatsen
der provinciën (met uitzondering van Noordholland) en
te Rotterdam.
Eene hoogstbelangrijke kwestie wordt in deze dagen
in de Nederlandsche Hervormde Kerk behandeld. Het
betreft vooral de vraag, of hooger theologisch onderwijs
nog langer voor aanstaande Evangeliedienaars in die Kerk
verpligt moet blij ven. Van wege de Nederl. Ilerv. predikanten-
vereeniging heeft dr. ltutgers, in eeue brochure over „vrije
theologische studie," de stelling verdedigd, dat er in het
vervolg niets moet bepaald worden aangaande de plaats
waar en den tijd hoelang aanstaande Evangeliedienaren
zich voor het proponents-examen zullen hebben voor te
bereiden. Zijn wij wel onderrigt, dan is binnenkoi't van
prof. Doedes eene brochure te verwachten over den zin,
waarin vrije theologische studie al of niet voorgestaan en
verdedigd moet worden. Den laatsten Woensdag dezer
handekl had, en lai gs den een of anderen weg zou laten blijken,
dat zij geneigd was, weer naar liet groote, schoone huis te Berlijn
terug te keeren. Jordan wilde haar den terugweg niet afsnijden,
niet alle bruggen afbreken. Ilij kwam tot de slotsom dat Anna's
▼lucht ook voor Halffen een les zou zijn, hem nadeukender stemmen
zou, en dat ten slotte misschien alles weer terecht zou kunnen
komen. Het was een zwakke hoopmaar hij klampte er zich aan
vast. Hij had Anna's rijk huwelijk als een groot geluk beschouwd.
Hij verkeerde in de zeer stellige meeuing, dat, al maakt geld
alleen ook niet juist altijd gelukkig, het toch zoo oneindig veel
tot het geluk bijdraagt, d it een aangenaam leven zonder geld een
voudig niet denkbaar is. De gedachte dat Anna den rijkdom,
waarop zij als barones von Halffen aanspraak had, zou moeten
missen, was liera in den hoogsten graad pijnlijk. Ilij nam zich
derhalve wel in acht, zijn schoonzoon door verwijten te verbitteren.
Zijn plan was, niets onbeproefd te laten om weder eene verzoening
tusschen de voor het oogenblik gescheiden jonge echtgenooten tot
stand te brengen. Voorloopig evenwel, dit begreep hij maar al
te goed moest hij alle gedachten opgeven om Anna tot den
terugkeer naar Berlijn over te halen.
„Gij zijt hier thuis," zeide hij tot haar, toen zij hem goeden
nacht wenschte en hem nog eens angstig afvroeg, of zij er nu
volkomen gerust over kon zijn, dat haar vader haar niet naar
Berlijn zou terugzenden. „Dit huis is het uwe, tot op het oogen
blik dnt gij het uit eigen beweging wilt verlaten."
„Nooit! nooit!" riep zij uit. „O, vader, gij weet niet hoe ellen
dig ik geweest ben."
VII.
Ribbeek had met niemand over het voorgevallene bij het station
gesproken. Ilij beschouwde de toevallige ontmoeting met zijne
vroegere beminde als een geheim, dat hem niet toebehoorde; maar
zijne gedachten waren toch voortdurend slechts in ééiie richting
werkzaam, en er ontstonden in zijn geest vele wonderlijke geschiede
nissen, waarin Anna steeds de groote heldenrol speelde. Hij stelde
zich hare ellende als barones von Halffen voor, en deze ellende
scheen hem des te grooter toe, daar hij vooronderstelde dat Anna
nooit geheel had opgehouden hem lief te hebben. Uit eenige op
merkingen, die zij zich had laten ontvallen, toen zij hem, in zenuw
achtige overspanning, de geschiedenis van haar echt en van haar
kortstondig huwelijksleven verteld had, geloofde hij de gevolgtrek
king te mogen maken, dat Anna zich door haren vader had laten
overreden, ja dat zij misschien door hem gedwongen was geworden,
Halffen hare hand te schenken. Jordan was een geldzuchtig,
hardvochtig man. Hij had zijn kind verkocht. Anna had onbe
schrijfelijk veel uitgestaan, totdat de wanhoop haar moed cn kracht
gegeven had om de banden, waarin Halffen haar gevangen had
Prijs der Advrrteutiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
maand zullen de classicale vergaderingen liare consideratiën
over deze kwestie hebben gereed te maken. In Augustus
zal de Synode zich laten hooren. Daarna volgt de beslissende
stemming van de leden der provinciale kerkbesturen. De
beslissing wordt met gespannen belangstelling tegemoetgezien.
Beroepen te Eenigenburg ds. B. D. van Starcken-
borg van Straten, tc "VVelsum bij Olst.
Aangenomen bet beroep naar Oostzaan door ds. Jentink,
pred. te Driebuizen.
Bedankt voor bet beroep naar Ursem door ds. L. W.
de Grient Dreux, te Hoogwoud.
Men schrijft ons van Texel, dd. 15 dezer:
„De eebtgenoote van R. Boon, te Oosterend, die eenige
dagen met baar man bij bare kinderen te Purinerend
beeft doorgebragt, wilde vandaar met de stoomboot weder
huiswaarts keeren, doch werd op weg daarheen door eene
beroerte getroffen en overleed korten tijd daarna."
„Tengevolge van bet rijke grasgewas beginnen ver
schillende veehouders reeds met het maaijen daarvan. De
maaijers verlangen voor het mansdag f 3, doch vinden
concurrentie in de eigenaars van maaimachines, die hunne
diensten voor bet verrigten van denzelfden arbeid voor
f 2.50 aanbieden."
„Eiken dag wordt den inwoners van den Burg door de
omroepers mededceling gedaan van eene of andere veiling,
waaronder in de laatste dagen die van hooigewas en na
gras. Vooral deze laatsten brengen in het omroepers vak
eenige levendigheid, en doet zich daardoor somtijds bet
geval voor, dat de twee omroepers, die niet in de beste
harmonie met elkander schijnen te staan, tegelijk op de
zelfde plaats den volke bet nieuws verkondigen; beiden
doen dan bun best om door kracht van schel en longen
uit te munten, dat bun dan ook in zooverre gelukt, door
met elkander een kolossaal, doch totaal c nverstaanbaar
geheel te vormen."
„Met genoegen kunnen wij vermelden, dat bet den
Keizer van Duitschland beeft behaagd aan de redders van
de equipage der op 1 Jan. II. bij Terschelling gestrande
Duitsche schoener Weser, kapt. Stege, welke redding onder
hoogst moeitevolle omstandigheden beeft plaats gevonden,
de navolgende belooningen toe te kennen: aan de hoofd
personen bij deze redding, Jacob Jelles Spits, W. van
Keulen en Gaspar Smits, ieder een gouden zakuurwerk
met naamcijfer en kroon van Z. Al., alsmede aan eenige
gehouden, te verbreken. Nu was zij weder vrij, voor altijd van
Hiilffen gescheiden! Eu zij beminde hem, Ribbeek, nog altijd;
beminde hem meer dan ooit! Bij hem had zij het eerst hulp
gezocht en gevonden, toen zij Ilalffens huis verlaten hadop
onwederstaanbare wijze was zij hem in de armen gevoerd. Hij
moest haar voeder ontmoetenhet noodlot kon hen niet eeuwig
willen scheiden. Hij zag haar alsof ze in levenden lijve voor
hem stond: die schoone, neergeslagen oogen, dat bleeke gelaat, die
gesloten en toch zoo onbegrijpelijk welsprekende mondZij naderde
hem met plechtstatigen tred, zij strekte aarzelend haar kleine band
naar hem uit; en nu sloeg zij de oogen op en in haren blik lag
een stille smeeking om vergeving en liefde. En toen?.... Toen
werd het beeld onduidelijk en verdween liet allengs, totdat Ribbeek
het zich op nieuw voor den geest riep.
Ribbeek vertelde zich zelveu die geschiedenis dagelijks, telkens
en telkens weder; maar het was hem onmogelijk er een slot aan
te maken. Anna's karakter en haar rol in den door hem ontworpen
roman waren hem volkomen duidelijk: hij kon de heldin tot in
de kleinste détails teekenen; maar de figuur van den held, zijne
eigene, bleef verward en onduidelijk. Telkens als hij het verhaal,
dat hem overal vervolgde, tot aan het punt gebracht had, waar hij,
de held, het beslissende woord uitspreken moest, waar het van hem
alleen afhing, Anna's hand te vatten, haar tot de zijne te maken,
dwong hem iels, sterker dan zijn wil, zich af te wenden.
Waarom? Beminde hij Anna niet meer? Had hij haar niet
vergeven? Hij wist die vragen niet te beantwoorden; maar
onwillekeurig kwamen de woorden, die hij voor haar huis uitge
sproken had, toen 1 »j haar van Halfl'eri afscheid zag nemen, hem
op de lippen: „Vaarwel mijn liefste, mijn leven, mijn geluk!"
Z>o gingen er twee weken om. Elben en Quellijen, die door
Ribbeek met elkaar in kennis waren gekomen en, ondanks het
verschil in beider leeftijd, op vriendschappelijken voet verkeerden,
sprnken met bezorgdheid over Ribbecks gemoedstoestand.
„Hij wordt met den dag neerslachtiger, afgetrokkener en ver
drietiger," zei Elben. „Ik weet niet of het hem ter oore gekomen
is dat barones Halffen haren man verlaten heeft en naar Weimar
teruggekeerd is, en of ik aan deze omstandigheid de verergering
van zijn toestand moet toeschrijven maar het is een feit dat
zijn vrienden reden hebben om zich over zijn toekomst ongerust
te maken."
Quellijen had omtrent Ribbeek dezelfde opmerkingen als Elben
gemaakt.
„Wat zou er toch gedann kunnen worden om hem op te vroo-
lijken en wat afleiding te geven?" vroeg Elben.
Quellijen stelde een kleine voetreis voor. liet was zomer en
overheerlijk weer. Kon Elben niet eens een week vrijaf ueraen en
zich gedurende dien tijd aan zijn vriend wijden?