Staten-Generaal. Tweede Kamer. Zitting van Maandag 17 Junij. In deze zitting werd de lieer van Kets becedigd en toegelaten en het debat over het lager ouder wijs aangevangen, dat eenigen tijd werd bijgewoond door den ex- President Grant en den Amerikaauschen gezant. De heer YVintgens, een voorstander van leerpligt, had overwegend bezwaar tegen de enorme kosten van dit ontwerp voor den staat en de gemeenten en wilde het godsdienstig karakter op de school bevorderd hebben in overleg met gemeentebesturen en kerkelijke en plaatselijke autoriteiten. De heer Schimmelpenuinck van der Ove noemde het ontwerp ecne partij wet en ontwikkelde de eisehen zijner partijvrijheid van het bijzonder onderwijs en mogelijkheid van concurrentie tegenover de openbare school. Morgen voortzetting. Hegtszalien. De arrondissements-regtbank te Amsterdam beeft gisteren uit spraak gedaan in het bekende geding over de muurvlakte van het weggebroken perceel op het voormalig Schapenplein bij de Munt. Zij heeft de tusschen den heer M. Oostmeijer en de Amsterdamschc Omnibus-Maatschappij bestaande overeenkomst van buur dier muur vlakte ontbonden en, overeenkomstig de conclusiën van beide par tijen, de Omnibus-Maatschappij, die gemeld perceel deed wegbreken, veroordeeld in de kosten van het proces. De regtbank bepaalde voorts de aan den heer Oostmeijer uit te keeren schadevergoeding op f 300, zijnde het aanbod der Omnibus-Maatschappij, terwijl de heer Oostmeijer de door hein geleden schade op f 0300 begrjotte. De regtbank overwoog o. a., dat eerstgemeld bedrag haar voldoende voorkwam met het oog op den huurprijs voor den nog loopenden huurtermijn, waarbij het belang van den heer Oostmeijer, om juist op die plaats te ad verteeren, ongetwijfeld is in aanmerking genomen. Bij de behandeling van vele strafprocessen vragen wij ons zelveu dikwerf af waarover wij ons ineer te verbazen hebben, over dc brutaliteit en de slimheid van hen, die er op uit zijn, anderen te bedriegen, dan wel over de domheid en de lïgtgeloovigheid der bedrogenen. Want indien deze laatsten in vele gevallen maar eens geliefden na te denken over de al of niet waarschijnlijkheid van wat men hen wil doen gelooven, dan zouden zij niet zoo ligt de slagtoffers worden van brutale opligters. Op dezen titel kon met het volste regt worden aanspraak gemaakt door zekeren C. van der S., die dezer dagen in hooger beroep voor het geregtshof te 's Hage teregt stond. Sedert 1875 had hij zijn tijd met korte tusschenpoozen in de cellulaire gevangenis door- gebragt en onlangs, ter naauwernood daaruit ontslagen, had hij allerlei pogingen aangewend om weder spoedig daarheen terug te keeren. Te 's Hage maakte hij in een herberg kennis met zekeren Jan Kikkert, uit Wassenaar, en, beiden zonder geld op zak, begon nen te peinzen op middelen, waardoor zij zich toch eens flink te goed konden doen. Onze van der S. scheen er spoedig iets op gevonden te heben. Met Kikkert ging hij naar een der ververschings- tentjes in het Ilaagsche Bosch, waar hij een vigelante liet voor komen, waarmede hij met zijn kameraad naar Wassenaar reed. Door welke leugens hij den koetsier wist te bewegen, hem, zonder geld vooruit, daarheen te rijden, is niet gebleken. Te Wassenaar stegen de beide keeren in de eerste herberg van het dorp af, terwijl zij het rijtuig voor de deur lieten wachten. In de gelagkamer gekomen, stelde van der S. zich aan den kastelein voor als rijksveldwachter en zijn medgezel als een gevangene, dien hij bij den burgemeester van Wassenaar moest brengen. Zoo pratende wist onze veldwachter den. kastelein te bewegen, hem en den ongelukkigen gevangene, met wien hij medelijden had, voor f 1 te tappen. Het geld zou hij wel aanreiken, als hij terug kwam. Een oogenblik rees er bij den kastelein argwaan, omdat de veld wachter geen. uniform droeg. Dit was zoo heette het ook natuurlijk, want van der S. behoorde tot de vijftien pas aangestelde veldwachters te 's Hage, voor wie de uniformen nog niet gereed waren. De gasten vertrokken en stegen weder in hun koets. Maar de ververscliingen, in de herberg gebruikt, schenen hun zoo goed gesmaakt te hebben, dat zij naar meer verlangden en daarom gelastte van der S. den onbegrijpelijk dommen koetsier, hen naar een andere herberg te brengen, waar hij hen na een uur moest komen halen. In die herberg werd tegenover den kastelein dezelfde comedie gespeeld en met nog grooter succes, want deze liet de heeren voor f 1.80 vertering maken. Toen het echter op betalen aankwam, wilde de kastelein ten minste eenige zekerheid hebben, waarop de appellant voor de som van f 1.80 een bon afgaf op den burgemeester van Wassenaar en daarna met zijn „gevangene" vertrok. De burgemeester achtte zich niet geroepen, den wissel van onzen van der S. met betaling te honoreren, maar wel om dezen bon- vivant te doen opsporen door een zijner collega's rijksveldwachters. Voor de Ilaagsche regtbank had de beklaagde zeer kalm zijn schuld bekend, de geheele zaak voorstellende als ware die hoogst natuurlijk. De regtbank scheen niet van dit gevoelen, daar zij den man op nieuw voor een jaar naar de cellulaire gevangenis verwees. „Waarom zijt gij van dit vonnis in hooger beroep gekomen?" vroeg hem de voorzitter van het Ilof. „Omdat ik de eenzame opsluiting niet aangenaam vind," luidde het antwoord, „en liever „andere" gevangenisstraf heb." De advocaat-generaal, mr. van der IloeveD, vond echter geen terinen om de oplegging van die andere of mindere straf te rekwireren. Het Hof veroordeelde den beschuldigde tot zes maanden eenzame opsluiting. (P. v. J.) Het geregtshof te Leeuwarden heeft jl. Zaturdag den Enkhuizer koopman C. V., die op Terschelling hout kocht zonder dit te beta len, ter zake van opligtiug veroordeeld tot 1 jaar celstraf en f 25 boete. PRAATJES OVER LANDBOUW, enz. II. „Als ik me niet schaamde, lei ik dc kachel aan," denkt in de laatste dagen zeker menigeen, die, volgens den Almanak, zijn winter-tenue reeds geborgen heeft. De Gónestet heeft wel gelijk, wanneer hij in zijn Haantje van den Toren zingt „Maar onze Noordsche Mei, helaas Is arm aan zonneschijn; Hij kan zoo koud, zoo droef, zoo guur. Hij kan November zijn!" Juni kan dat ook, dat hebben we ondervonden, 't Is vreemd, Eebruari en April zoo lief wat een Paschen, niet waar? Mei en Juni zoo bar, dat men, 's avonds althans, gaarne een winterjas aantrekt. Vanwaar toch dat verschil? Ja, vanwaar! Daarop een bepaald antwoord te geven, is lastig en bijna ondoen lijk. Onze naneven zullen wel meer weten dan wij van al die veranderingen in den dampkring; laten we maar blij zijn, dat men den weg, om tot de kennis er van te komen, zoekt. Dagelijks doet men eenige malen en op verschillende punten van het land waarnemingen ten opzichte v,,n temperatuur, windrichting, barometerstand en electrische gesteldheid van den dampkring; die waarnemingen zijn reeds eenige jaren geboekt met de meeste nauwkeurigheid, en nu hoopt men door veelzijdige vergelijkingen langzamerhand den geheimziunigen sluier, die nog zooveel verborgen houdt, tipje vonr tipje op te lichten. Of dat al wat. geeft? De een twijfelt, de ander is van de juistheid dezer methode overtuigd, 't Schijnt, dat de Amerikanen ons ook in dit opzicht vooruit zijn; telkens immers wordt Europa van uit de Nieuwe Wereld gewaar schuwd voor stormen, die in aantocht zijn in deze of gene richting. Velen, en daaronder houggcleerde heeren, beschouwen deze waar schuwingen als nul en gecner waarde, omdat ze niet altijd uitkomen maar toch zijn ze zeer nuttig, al was het maar om door het op merken van het foutieve het ware te vinden. Of deze weg de ware is, is nog niet bewezen, maar al wordt later op andere wijze de studie der veranderingen in den damp kring begonnen, in het nu verzameld materiaal zal het latere geslacht middelen vinden om de waarheid van nu nog onbekende wetten tc toetsen. De weg der empyrie is niet altijd de ware; althans de wijze, waarop die weg wordt gevolgd, is niet altijd de juiste. Zeker lid der Eransche Akademie van Wetenschappen begon in te zien, dat de kennis van de samenstellende deelcn der orga nismen van het grootste gewicht is: hij vermoedde het belang der scheikunde vóór ze bestond. Wat deed de man? Hij nam een zeker aantal padden, woog ze nauwkeurig, deed ze iu een pot met water, waarvan het gewicht vooraf nauwkeurig bepaald was, en kookte de gekeele massa zoo lang, dat van al de padden niets terug te vinden was. De geheele massa deed hij toen in ecne groote glazen flesch, waarin door bezinking weldra verschillend gekleurde lagen ontston den, die hij aan zijne medeleden met veel gevoel van eigenwaarde toonde. Die man was een held! Hij gevoelde de noodzakelijkheid van de kennis der samenstellende bestanddeelen, hij voorzag de studie der scheikunde, hij waagde een stap in 't donker. Die stap was mis, maar toch heeft niemand het recht er om te lachen. Vele zoogenaamd fatsoenlijke mensehen wagen zich niet op onbekend terrein, maar zijn alras met een spotlachje gereed, wanneer een ander uit zucht naar kennis verder tracht te komen dan zij. Misschien bereikt men door liet opteekenen van waarnemingen betrekkelijk bet weer het voorgestelde doel ook nietmisschien is men ook aan 't padden koken. Zoolang echter de onhoudbaarheid der methode niet is aangetoond, zoolang moet ze gevolgd blijven. Eenige resultaten heeft men door scherpzinnige vergelijking dier statistische opgaven aangaande het weêr reeds verkregen; het spreek woord „veranderlijk als do wind" zal wellicht eerlang zijne waarde verliezeu. De wetten toch, die den loop van den wind bepalen, komen meer en meer aan 't licht, hoewel als brokstukken, die soms moeielijk te verbinden zijn. Ecne andere methode van onderzoek zal misschien rationeeler uilkomsten opleveren. Hoofdzaken, zooals het ontstaan van passaten, zee-en landwinden, moessons, enz.,- zijn door de wetenschap opgehelderd, maar behalve deze is er nog zooveel, waarvan de oorzaak of oorzaken onbekend zijn. De vaak opgemerkte dagelijksche beweging van den wind is sedert Davy ook geen raadsel meer, evenmin als de richting der stormschijven. Intusschen is het te betwijfelen of men een bepaalde oorzaak zou kunnen opgeven voor de kuu der laatste dagen. Gebrekkige theorie spreekt vaak jarenlange ervaring tegen, en vandaar zeker het wantrouwen, dat velcnvege tegen theoretici wordt gekoesterd; schoon wordt de theorie, wanneer hare uitkomsten met die der praktijk overeenstemmen. Bij weerkennis is dit ook vaak op te merken. De eivariug bijv. leert, dat op barre winters vaak zoele voorjaarsmaanden volgen, en dat een open winter doorgaans een koel en regenachtig voorjaar voorafgaat. De theorie toont den grond dezer ervaring aan. Zooals algemeen bekend is, strijkt een koude luchtstroom Yan de polen naar de heete luchtstreek dicht over de oppervlakte ouzer aarde, terwijl een stroom van wanne lucht door de bovenste dampkringslagen naar de polen gaat. Die heete bovcnstrooni, onze zoele zuidwestenwind, daalt voortdurend en bereikt eindelijk de aardoppervlakte ter plaatse ongeveer, waar wij wouen. Is de eene stroom sterker dan de andere, dan heeft men óf noordoosten- óf zuidwestenwind. Meestal ruimen ze als bij verdrag strooken voor elkander in, zoodat op onze breedte de aardoppervlakte als iu verschillende naast clkacr gelegen sLrooken verdeeld is, waarvan de Iste, 3de, 5de, 7de enz. door den kouden noordpoolstroom worden opgefrischt, terwijl de 2de, 4de, Gde en 8ste enz. den warmen zuiderstroom genieten. Gaat nu in den winter over ons land de warme luchtstroom, dan hebben onze buren oost en west bepaald koude dagentegen het voorjaar wordt, dus veel van de warmte onzer streken verbruikt, om hij de buren massa's sneeuw en ijs te doen smelten bovendien kan geen verschuiven van strooken plaats vinden, of we krijgeu vermindering van warmte. Treft ons land evenwel het lot van 's winters door den kouden stroom te worden getroffen, dan hebben onze naburen het betrekkelijk warm en wij profileren tegen 't voorjaar hij de minste verschuiving van bovenbedoelde strooken, terwijl een deel der warmte links en regts verbruikt wordt tot het wegnemen der koude in onze streken. Zoo is het ook vaak opgemerkt, dat de overgang van langdurige koude tot vaste warmte vergezeld gaat met los weer, regen enz. enz. De wetenschap verklaart dit door het verschuiven der strooken: midden iu eene koude strook heeft men vaste koude, midden in eene warme heeft men warmte maar op de grenzen van beide is nu eens de een, dan de ander baas; de weerhaan wijst dan in 24 uur soms alle punteu van de windroos aan. De koude noorden wind koelt de veel vocht bevattende zuidenwind af, die daardoor de waterdampen niet meer ophouden kan, waarvan weder regenbuien het gevolg zijn. Zulk een tijd beleven wij in deze dagen gewis. Zie, dat lijkt zoo wel aardig, maar èene groole vraag blijft nog onopgelost, n.1.„waarom verplaatsen zich die strooken?" Deze vraag is eene der hoofdvragen, die de studie van hel weêr beheer- scheu, en nog niet opgelost zijn. Edoch de wetenschap maakt zulke vorderingen, dat ook daarop eerlang wel een antwoord ge vonden zal worden. België. Er had jl. Zondag te Antwerpen eene manifestatie op zeer groote schaal plaats, om den uitslag der verkiezingen feestelijk te vieren. Alle steden uit het land hebben deputatiën gezonden om er aan deel te nemen. De depu- tatiën zijn gekomen met bloemruikers en kransen. PranKrij Dezer dagen is te Parijs eene vergadering van aandeel houders in het Suezkanaal gehouden. Uit een verslag van den heer de Lesseps bleek, dat in 1877 1633 schepen door dat kanaal zijn gevaren, zijnde 176 meer dan in 1876. De geheele ontvangst is 39 millioen francs, of 3 millioen meer dan in 1876; de netto-winst 4,500,000 frs., waarvan 3,195,000 onder de aandeelhouders zullen verdeeld worden. De conclusiën van het rapport werden goedgekeurd. Het eerste der openbare feesten, waarvoor aan de regering een krediet van 500,000 fr. is toegestaan, is zoo goed als vastgesteld op den 30 dezer. Het daarvan ver schenen programma is zeer uitvoerig. Alle openbare gebouwen zullen verlicht, vuurwerk zal er afgestoken, beugaalsch en electrisch licht ontstoken, optogten met fakkellicht gehouden worden, muziekuitvoeringen zullen plaats hebben, alles op groote schaal. Tevens zal op liet Trocadero, in bijzijn der staatsligchamen en der vreemde gezanten, het standbeeld der republiek worden onthuld. Engeland. De lord-mayor van Londen zamelt bijdragen in ten behoeve van de nagelaten betrekkingen der 202 personen, die dezer dagen bij de mijnontploffing te Ilaydock zijn omgekomen. In nood verkeeren 63 weduwen en 282 weezen. Als mininum zal de som van 26,400 p. st. tot een onder steuningsfonds vastgezet worden. In een vergadering, door lord Derby belegd en gepresideerd, werd dadelijk voor 6000 p. st. ingeschreven; hieronder zijn 3000 guinjes van de mijneigenaren. De dagbladen vermeldden dezer dagen den dood van den bekenden correspondent van de Daily News, Mac Gaban. Om een bewijs te geven, hoe hij zijn pligt opvatte, dient o. a. dat hij voor Plevna zijne brieven schreef, terwijl hij viermaal aan de moeraskoorts leed, en hij in de loopgraven onder het voorbijsnellen der kogels moest schrijven. Toen hij bij den Donau-overtogt zijn paard en bagage verloor, had hij slechts spijt van zijn brief, dien hij wilde verzenden, en die mede naar de diepte ging. Nog mag als een staaltje van zijne volhardende pligtsbetrachting, trots het smartelijkst lijden, het volgende dienen: Te Kischcneff, 14 April, brak hij zijn enkelbeen hij een val. In stede van zich den tijd te gunnen tot genezing, volgde hij Goerko's kolonne in Bulgarije. Bij den ingang van den Hankio-pas strui kelde zijn paard en viel op hem, zoodat hij wederom een been brak. Elk ander zou nu den terugweg naar Tirnova gezocht hebben. Hij niet. Hij deed zich op een ammunitie- wagen tillen en hotste zoo verder mee. Denzelfden dag viel de wagen om en kneusde hem deerlijk. Toch voor waarts! Hij sleepte zich voort naar Kezanlik, en gunde zelfs daar zich geen rust. Men waarschuwde hem, dat hij levenslang kreupel zou blijven, indien hij zich niet be hoorlijk genezen liet. Maar het deerde hem niet. Liever dat, zeide hij, dan zijn werk er aan geven. Ilij was in 't leger bij allen, bij de hoogste autoriteiten, evenzeer gezien. Als correspondent van de Daily News kreeg hij jaarlijks f 24,000, behalve reis- en verblijfkosten. Duitsoliland. Ziehier weder eenige vonnissen, den 14 Junij door de Berlijnsche regtbank uitgesproken over personen, die niet betrekking tot de moordaanslagen op den Keizer, zich beleedigende en andere strafbare uitdrukkingen veroorloofd hebben. 1. De weduwe Niemeijer: „Het is maar wat goed dat ze op hem schieten; het is maar jammer dat ze hem niet raken," sprak deze dame, en voor den regter ver klaarde zij te zijn: „eine Socialdemokratin." Vier jaren gevangenisstraf. 2. Kehfeldt, ambachtsman: „Het moest zoo komen; hij is ook niet meerwaard." Twee jaren idem. 3. August Biermann, koopman: „Als hij (Hödel) hem beter getroffen had, ware er nog niets verbeurd geweest." Anderhalf jaar idem. 4. Max Rolling en zijn broeder Adolf Rölling. Max: „De kerel had met kogels moeten schieten en niet met hagel." Adolf: „Welzeker, dat had hij ook." Dc eerste kreeg drie jaren, de tweede acht maanden kerkerstraf. 5. Albert Schnögula, graveur: „Onze Keizer is niet meer waard dan een wachtmeester." Deze vernedering van den keizerlijken persoon moet hij boeten met het verlies van zijne vrijheid gedurende zes maanden. 6. Wilhelm Ilansen, smid, zeide, toen hij hoorde dat de Kroonprins tot 's Keizers plaatsvervanger was benoemd„Hoe lang zal die nog leven, als hij Bismarck niet ontslaat; zij doen toch niets anders dan tuchthuizen bouwen. Ik ben sociaal-democraat." Twee jaren gevan genisstraf is zijn loon. 7. Ernst Schumann, rijtuigschilder, had Bacli, sigarenhandelaar, verzocht met hem naar de Linden te gaan, om op Prins Frederik Karei te schieten; 300 mark zou hij daarvoor krijgen. Het vonnis luidt twee jaren gevangenisstraf. 8. Schieche, werkman: „Als ze d' ouwe hadden doodgeschoten, behoefde we geen belas tingen meer te betalen." Drie jaren opsluiting. Am eriKa. Ook het Huis van Vertegenwoordigers te Washington houdt, evenals de Senaat, President Hayes de hand boven het hoofd. Met 215 tegen 21 stemmen is een resolutie aangenomen, waarin gezegd wordt, dat, „aangezien het vier-en-veertigste Congres der Unie verklaard heeft, dat Hayes tot President gekozen is, geen ander Congres bevoegd of geregtigd is dit besluit omver te werpen," en dat „elke daartoe strekkende poging moet worden aangemerkt als eene poging tot omwenteling." Naar het schijnt, is de beweging tegen Hayes op touw gezet door Tilden, zijn verslagen mededinger bij de presidentsverkiezing. ENGELSCH-RUSSISCHE KWESTIE. Uit Bellijn meldt men, dd. 15 dezer: „Ik heb sommige gevolmagtigden door de stad zien wandelen met een wandelstok en een sigaar. Zij bekeken de uitstalling in bock- en plaatwinkels. In het gewoel werden zij weinig opgemerkt. Lord Salisbury, wiens edele houding, fiere blik en statige manieren in de bladen worden vermeld, wees ik aan een vriend. „Is dit lord Salisbury," zeide deze, „men zou hem houden voor een koopman, die naar de beurs gaat." Ook als men lord Beaconsfield ziet, zou men niet denken het hoofd van de Engelsclie regering te zien. Op het diner ten hove hebben Bismarck en Beaconsfield zich lang met. elkauder onder houden. Bismarck in de uniform van generaal der kurassiers met het grootkruis van den Zwarten Adelaar, waarvan het lint minstens twee ellen lang moet wezen, scheen met de armen op de breede borst gekruist een reus in vergelijking met Beaconsfield, die in hofrok zonder eenige decoratie hem met half geloken oogleden aanzag. Toch heeft die neergebogen grijsaard maar óón woord te spreken om Europa in vuur en vlam te zetten. Over 't algemeen geeft het uiterlijk van de gevolmagtigden niet den indruk, dien men verwachten zou van mannen als deze, die tot de schranderste van Europa behooren," De Golos behelst het volgende over het Congres, Europa komt nu in een Congres bijeen ouder zulke ingewikkelde omstandigheden, dat ieder oogenblik een of ander voorval kau plaats hebben, dat

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1878 | | pagina 2