HELDERSCHE
EY NIEUWEÜ1EPER EOURAYT.
1878. N°. 74.
Vrijdag 21 Junij.
Jaargang36.
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
NA DE NEDERLAAG.
Gi <W' Q>
„W ij huldigen
li e t goed e."
Verschijut Diugsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalƒ1.30.
franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 103.
Prijs der Advertentién: Van 11 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de inail naar Oost-Indiê.
Laatste liffting 's avonds 6 uur.
LOTING VOOR DE SCHUTTERIJ.
Het PLAATSELIJK BESTUUR der gemeente HELDER maakt
bekend, dat de LOTING voor de in deze gemeente gedurende dit
jaar voor de Schutterij ingeschrevenen is bepaald op VRIJDAG
den 28 JUNIJ 1878, des namiddags ten 6 ure.
Dat de loling zal geschieden in het lokaal achter het Bureau
voor Gemeentewerken, naast het Weeshuis.
Dat men hij de loling moet opgeven de redenen van vrijstelling
van dienst, die men heeft of vermeent te hebben en dat de alpha-
betischc naamlijst der ingeschrevenen van heden af, tot den dag
der loting toe, op de gewone kantooruren op de Secretarie der
gemeente ter inzage is nedergelegd.
Helder, Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur,
den 20 Junij 1878. STAKMAN BOSSE.
HELDER en NIEUWED1EP, 20 Junij.
Gisteren is, in tegenwoordigheid van den majoor der
artillerie en een kapitein, op de Noorderhaaks een schijf
geplaatst voor de schietoefeningen met nieuwe bronzen
voorladers van 16 cM. De afstand van het fort Erfprins
tot aan bedoelden schijf is 3500 M. De vletterlieden, die
bij dien schijf in observatie zullen worden gesteld, zijn
zonder eenige bedekking, 't is dus te hopen dat er naauw-
gezette maatregelen worden genomen, waardoor die mannen
voor ongelukken bewaard worden.
In de op gisteren gehouden vergadering van het
Artillerie-Vrijkorps alhier is besloten tot het houden van
een schietwedstrijd op Zondag den 30 dezer. De uitreiking
der prijzen zal geschieden aan den avond van dien dag.
't Bestuur maakt rekening er op, dat het bij de regeling
van een en ander door veler welwillende medewerking zal
worden gesteund.
De stoomboot, die jl. Dingsdag op de Noorderhaaks
heeft gezeten, was spoedig vlot en zette de reis voort.
Naam en natie onbekend.
Door IIUDOLPH LINDAU.
{Vervolg.)
VIII.
Anna had Ribbecks brief ontvangen. Zij was nu gerustgesteld;
maar zij gevoelde zich onbeschrijfelijk ellendig. Zij had iets anders
van Ribbeek verwacht. „Wat?" Daar kon zij niet op antwoorden.
Zij was teleurgesteld geweest zoodra zij gezien had, dat Ribbecks
brief slechts weinige regels bevatte. „Hij bemint mij niet meer,"
sprak zij bij zich zelve. Een bitter glimlachje speelde om haar
jeugdigen mond, en in den grond haars harten was zij boos op
Ribbeek. Was dat de groote liefde, die hem zoo bleek en
ellendig gemaakt had? Hoe onnoozel was het van haar geweest,
zich om zijnentwil verwijtingen te doen! Hij was van zijn liefde
smart volkomen genezen; hij verdiende niet het geringste mede
lijden jueer. Het kwam haar voor dat zij alleen te beklagen
was, dat haar een nieuw en groot onrecht was aangedaan.
Anna had zich zelve, sedert den avond toen zij Ribbeek weder
gezien en een oogenblik in zijne armen gerust had, eveneens een
schoone geschiedenis verhaald; jongelieden kunnen nu eenmaal
niet leven zonder zich rollen in liefdesromans toe te dichten;
maar Anna was niet, gelijk Ribbeek, met het slot vau haar ge
schiedenis verlegen geweest; zij had integendeel een zeer gepist,
verzoenend laatste hoofdstuk gevondenzij was van Halffen ge
scheiden, vrij. Zij leidde een teruggetrokken leven. Allerwege
sprak men over het jonge, schoone, stille vrouwtje. Velen dongen
naar haar handzij wees alle aanzoeken af. Daarna had zij een
ontmoeting met Ribbeek, die naar Weimar gekomen was om baar
te zien. Hij dwong haar, hem te verhalen wat zij geleden had
sedert hij haar had verlaten. „Zoek troost bij mij," sprak bij.
„Ik heb nooit opgehouden u te beminnen; ik zal u altijd beminnen."
Hij strekte de hand naar haar uit, en zij gaf hem de hare, groot
moedig vergetende dat hij haar zoo ongelukkig gemaakt had.
„Kinderachtigheden!" dacht zij nu, toen de geschiedenis haar
weder voor den geest kwam. Het speet haar dat zij aan Rib
beek geschreven had: acht groote, fijn geschreven zijdjes, en
het antwoord nog geen acht regels laug! Hoe meer zij er over
nadacht, hoe wreveliger en bitterder haar gevoelens jegens Ribbeek
werden. De gedachte dat hij ongelukkig was, had haar vroeger
menig pijnlijk uur bezorgd; baar oprechte wensch was toen geweest,
den armen eenzame te kunnen Iroosten; toch had de gedachte, dat
iemand haar stil, hopeloos, wanhopig beminde, iets verheffends voor
haar gehad. Het ergerde haar, dat Ribbeek zich zoo gemakkelijk
getroost had. „Zwak, klein hart!" dacht zij.
Eensklaps hoorde zij haar naam roepen: „Anna! Anna!" Het
was de stem harer moeder; zij klonk angstig, onrustig.
Anna kwam te voorschijn uit de schaduwrijke laan, waarin zij
zich verborgen had om Ribbecks brief ongestoord te kunnen lezen
en overdenken, en zag hare moeder, die uit het huis kwam, haar
te gemoet snellen.
„Wat is er gebeurd?" vroeg zij.
Door den jongeling J. Kuiper, leerling van de school
voor uitgebreid lager onderwijs van den heer Hissink, is
het litterarisch, mathematisch examen voor de Rijks com
missie te Amsterdam, met goed gevolg afgelegd.
Zijn wij wel onderrigt, dan bestaat bij Z. M. den
Koning het voornemen zich in Julij a. s. naar Weimar te
begeven, om tegenwoordig te zijn bij de viering van het
25jarig regerings-jubilé des Groothertogs van Saksen-Weimar-
Eisenach, HD. schoonbroeder. (Amsterdamsche Courant.)
De Nederlandsche Vereeniging tot afschaffing van
Sterken Drank heeft het voornemen, aan de regering de
vraag te rigten, of sterke drank behoort tot de onschadelijke
of positief nuttige drinkwaren, of tot de vergiften.
In het laatste geval zou zij verzoeken dat de verkoop
niet langer werd vrijgelaten.
Waren wij niet te zeer overtuigd van het ernstig karakter
der Vereeniging, dan zouden wij geneigd zijn hier aan
eene aardigheid te denken. Er is zooveel gedacht en
geschreven over sterken drank, dat men weten moest, dat
deze vraag, zóó gesteld, voor geene beantwoording vatbaar
is. Er zijn menschen die tachtig jaar worden en gezond
en helder van hoofd blijven, niettegenstaande zij dagelijks
hun glas, zelfs meer glazen sterken drank gebruiken. Even-
zoo drinken anderen zestig jaren lang koffij, thee of bier,
waaruit toch ook vergift is te bereiden, om niet te spreken
van het rooken van tabak, die de nicotine bevat.
Als de regering den sterken drank wil verbieden op grond
dat hij vergift bevat, moeten ook de koffij, de thee en de
tabak uitsluitend in de apotheken verkrijgbaar worden
gesteld. Ja zelfs bloemen zal men niet meer op de markt
mogenkoopen: ook de bloemengeur kannoodlottig zijn. (Ar.C.)
Men meldt ons van Callantsoog, dd. 19 dezer:
„Jl. Zondag nam ds. A. de Joode afscheid van de gemeente
alhier, wegens zijn vertrek naar Oosterdijk, met eene rede naar
aanleiding van Efez. 5, vs. 2a. Met weemoed zag de
gemeente hem vertrekken, daar hij gedurende zijn ruim
tweejarig verblijf alhier, aller harten gewonnen had."
Op de gisteren van wege de Vereeniging tot Ont
wikkeling van den Landbouw in Hollands Noorderkwartier
„Halffen is er," antwoordde haar moeder buiten adem. „Hij
spreekt op het oogenblik met uw vader; liij verlangt naar u en
wil u zien. Anna, mijn kind, wat zullen wij doen?"
De jonge vróuw was bleek geworden, maar scheen volkomen
hare zelfbeheersching behouden te hebben.
„Het is mij wel, dat hij gekomen is," sprak zij vastberaden
schoon haar stem van aandoening trilde. „Wees maar gerust,
moeder. Hij kan mij niets doen. Ik zal hem in uwe tegenwoordig
heid zeggen, dat ik voor eeuwig van hem gescheiden ben, dat ik
den drempel van zijn huis nooit weer overschrijden zal.... O,
moeder! sta mij bij! Verlaat mij niet! Hij heeft mij mishan
deld; hij zou mij doodcu!"
Hare bedaardheid had niet lang geduurd. Maar nu voelde haar
moeder zich sterk. „Verlaat u op mij, mijn kind!" sprak zij. „Ik
zal u bijstaan. Kom, wees bedaard
Zij nam den arm harer dochter, en de beide vrouwen gingen
haastig in huis terug.
Anna was nu sedert verscheidene weken bij hare ouders; en
alle drie: vader, moeder en dochter, leidden een kalm leven.
De heer Jordan had ten onregte verwacht, dat Anna op de een of
andere wijze haar misnoegen zou te kenuen geven over de menig
vuldige kleine ontberingen, die zij zich nu weder getroosten moest.
Zij scheen integendeel met hare gehcele omgeving volkomen tevre
den en verlangde niets dan wat de eenvoudige huishouding harer
ouders haar geven kon. Dikwijls had zij 's avonds gezegd „Vader,
moeder, hoe goed heb ik het toch bij u!" en de heer en mevrouw
Jordan hadden dit beantwoord met een weemoedig glimlachje,
zonder ook maar met een enkel woord van scheiding te durven
spreken.
De lieer Jordan had verscheidene brieven van baron von Halffen
ontvangen. De HoogWelGeboren heer schoonzoon was er de man
niet naar, om zich gemakkelijk of onnoodig boos te maken. „Ik
wil Anna nog eenige dagen bedenktijd geven," had hij in een van
zijn laatste brieven geschreven; „maar ik verzoek u, het uwe te
doen, opdat mijn geduld niet op een te zware proef gesteld wordt.
Ik beu aan mijne vrouw eu aan mij zeiven verplicht, aan de
valsche positie, waarin zij zich geplaatst heeft, een einde te maken.
Zij raoet nu spoedig tot mij terugkeeren, of er zich op voorbereiden
om de gevolgen harer ondoordachte handelwijze te dragen. Ik zal
niet dan ongaarne tot uiterste maatregelen overgaan,want mijne
gevoelens voor Anna zijn onveranderd gebleven en ik wensch haar
kalm en tevreden te zien, gelijk zij als barones von Halffen zijn
kan; maar ik weet mij in het onvermijdelijke te schikken en
zal, als het noodig wezen mocht, ook zonder Anna's toestemming
en medewerking, weder de gewone, geregelde verhoudingen ten
mijnent weten te herstellen."
De oude Jordan had dezen brief voor zijn dochter verborgen
gehouden. Zij was trotsch, eigenzinnig. Hij wist dat bedreigingen
haar slechts tot te sterker tegenstand zouden prikkelen. Hij had
dag aan dag gehoopt, op Anna's gelaat een teeken van verveling
of verdriet te ontdekken; daarvan had hij dan gebruik willen
maken om haar behoedzaam een voorstel te doen tot terugkeer
naar baar echtgenoot. Maar de gelegenheid, waarnaar hij steeds
te Hoorn gehouden wedstrijd van grasmaaiwerktnigen
behaalde de „Paragon," maaimacliine van II. Hornsbv and
Sons, ingezonden door den hoofdagent J. C. van de BIoc-
kery Jr., te Haarlem, den eersten prijs tegen 20 verschil
lende mededingende maaimachines.
Plet voortdurend ongunstig, regenachtig weder werkt
zeer nadeelig op de zeldzaam welig ontwikkelde hooi
velden om Zwolle. Diegenen, die gewaagd hebben te maaijen,
hebben óf hun hooi zien verrotten op het veld, óf, anderen
die nog hebben binnengehaald, hebben kleurloos, onhandel
baar, niet genoegzaam door en door droog hooi binnen
gereden. Intusschen gaat de beste hooitijd voorbij, daal
de eerste snede te hard wordt en de tijd voor goed nagras
vervliegt. Bij de enorme massa gras, die schier zonder
uitzondering overal gegroeid is, zoude het nog best kunnen
gebeuren, dat 1878 een duur hooijaar werd. Hoeveel
duizenden bunders puik grasland staan nog niet onder
water, waarvan helaas! niets te regt komt als strooisel voor
den mesthoop. Wat men gewoonlijk puik kampereilandsch
of langstraatsch handelshooi noemt, die tijd is reeds ver
streken. Het ziet er alles behalve gunstig uit en dat naar
veel droogte en warmte wordt verlangd, zal niemand
betwijfelen. Men hoopt na den langsten dag.
Aan het Rott. Nieuwsbl. wordt geschreven dat de kapi
tein der Frisia, PI. II. Boswijk, na de ramp naar de König
Wilhelm is gestevend en gevraagd heeft: „Wollen sie
assistentie liaben", waarop geantwoord werd„Ich danke."
De Frisia was reeds te ver af, om ook aan de schepelingen
der Kurfiirst hulp te verleenen.
Jl. Dingsdag, Waterloodag, had te Leeuwarden de
jaarlijksche harddraverij met paard en chais voor Friesche
paarden plaats. De prijs, een gouden zweep van Z. M.
den Koning, werd behaald door den vosruin Zebra, van
den heer J. IJpma, te Franeker, pikeur W. de Boer; de
premie, een gouden oorijzer, eveneens door den Koning
geschonken, door de zwarte merrie de Nette, van den heer
K. Veeman, te Marsum, pikeur J. de Boer.
Terwijl hardloopers en zij die langen tijd achtereen
loopen in New-York nog steeds goede zaken maken, is
was blijven uitzien, had zich tot dusver nog niet voorgedaan.
Anna was stil, droomeud haars weegs gegaan, zonder er door woord
of blik over geklaagd te hebben dat zij den rijkdom, waarin zij
zich ten huize van baron von Halffen verheugde, nu ontberen
moest en dat zij nu weder bescheiden en eenvoudig, als een kind
van arme lieden, moest leven.
liet bezoek van den baron had den heer Jordan onbeschrijfelijk
verrast. Hij kon van ontstelteuis geen woord uitbrengen, toen zijn
schoonzoon de kamer binnentrad eu na een korte, zeer minzame
begroeting zeide
„Ik heb bedacht dat het toch 't best zal zijn, dat ik do zaak
met u en Anna mondeling behandel. Is Anna hier?"
Een sprakeloos gebaar was het eenige antwoord van Jordan.
„Wilt ge haar even roepen?''
Daarop was mevrouw Jordan haastig naar den tuin gegaan en
kwam zij nu met hare dochter de kamer weder binnen.
De heer von Halffen ging zijne vrouw tegemoet, en terwijl hij
haar de hand toestak, wenschte hij haar bedaard en vriendelijk
„goeden dag."
Zij deinsde verschrikt een stap achteruit en zeide met heesche stem
„Wat wilt gij hier?"
Halffen scheen op deze niet zeer aanmoedigende ontvangst vol
komen voorbereid te zijn geweest; doch hij werd zoomin hierdoor
als door de tegenwoordigheid van haar ouders, ook maar eenigszins
in verlegenheid gebracht. Hij gevoelde zich sterk genoeg om zijn
eisch alleen tegenover de beide vrouwen eu den ouden man vol te
houden. Hij nam een stoel, sloeg zijn lange beenen kruiselings
over elkaar, streek zijn haar van zijn voorhoofd weg,, vouwde zijn
armen op zijn borst sainen, en zonder zijn oogeu van Anna's ont
steld gelaat af te wenden, zette hij haar bedaard uiteen wat zijn
plan was.
„Gij maakt u terstond gereed om met mij naar mijn huis terug
te keeren," zoo eindigde hij zijn betoog, „of ik zal morgen de
rechterlijke macht te hulp roepen ora u te dwingen, uwe verplich
tingen jegens mij te vervullen."
„Gij hebt mij mishandeldriep Anna. „Geen macht ter wereld
kan mij bewegen, naar uw huis terug te keeren."
„Overdrijf niet, mijn kind," sprak Halffen gelaten. „Gij zijt op
den grond gevallen en hebt u bezeerd. Dat is enkel en alleen uw
eigen schuld."
„Wat?" riep Anna. „Ontkent gij het? Gij liegt! Gij liegt!
Gij hebt de luind aan mij geslagen, hebt mij van u gestooten,
neergeworpen en getraptGij hebt mij willen doodenVader,
moeder, gij zijt getuigen! O, die ellendeling! Die leugenaar!"
Het vuur van haar toorn was ten volle ontbrand; haar oogen
fonkelden en uitdagend trad zij op Halffen toe. Haar moeder hield
haar bij den arm terug: „Anna, bedaar toch! Bedaar, mijn kind!"
De oude Jordan was een beeld van sprakelooze vertwijfeling.
Halffen was bleek geworden, maar wist toch nog volkomen zijne
uiterlijke kalmte te bewaren.
„Dat gaat werkelijk te ver," sprak hij. „Ik was op veel voor
bereid; maar niet op zulk een drieste onwaarheid. Hoe durft
gij zeggen, dat ik u mishandeld heb? Dat is een afschuwelijk