HELDER8CIIE
KV NIEIIWED1EPER COURANT.
1878. N°. 83.
Vrijdag 12 Julij.
Jaargang36.
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
s%Ml
„Wij liuld i gei
li e t goed c."
Verschijul Dingsdug, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonuemcntsprijs per kwartaal1.30.
nu franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureaus H O L E N P L E I N K°. 103.
Prijs der Ad verten tien: Van 14> regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Iudië.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en N1EUWEDIEP, 11 Julij.
De oudste leerlingen van de Zondagschool der Hervormde
gemeente alhier deden gisteren, onder geleide van hunne
onderwijzers, een uitstapje naar Bergen en omstreken
welvoldaan keerden de jongelieden 's avonds per stoomboot
terug.
Wij vernemen omtrent den toestand der Zweedsclie
adelborsten, die in het Marine-hospitaal alhier verpleegd
worden, dat de een in beterschap toeneemt; de andere is
nog niet geheel buiten gevaar.
Aan de oefeningen met het vestinggesclrut alhier zal,
even als vorige jaren, ook nu worden deelgenomen door
elders garnizoenhoudende artilleristen. Op Zaturdag a. s.
wordt daartoe alhier verwacht de 6de compagnie van het
3de regiment vesting-artillerie, uit Willemstad, onder
bevel van den kapt. P. B. Koek.
Jl. Zondag werd kij de Luth. gemeente te Alkmaar
de beroepen predikant ds. P. v. d. Veen bevestigd door
ds. W. F. Meijners, van Amsterdam, naar aanleiding van
Mattheus II 1619. De nieuwe leeraar aanvaardde
's namiddags zijn betrekking met de woorden van
1 Thimotheus IV 86.
Aan de Hoogeschool te Leiden is tot doctor in de
geneeskunde bevorderd de heer D. H. Zeeman, geboren te
Hoorn, na verdediging van een academisch proefschrift.
Aan mej. J. L. C. Langereis, van Medemblik, is te
Middelburg het diploma uitgereikt van leerlinge-apotheker.
Delft is in feesttooi gedoscht, wegens de viering van
het zesde lustrum der academie, later in polytechnische
school herdoopt. Maandag kwamen de meeste reünisten
reeds vóór den middag in de stad en werden te één uur
plegtig door den Senaat ontvangen. Daarna begaf men
zich naar het feestterrein, waar een matinee muzikale werd
gegeven. Des middags was er feestmaal voor de reünisten.
De gecostuineerde optogt werd Dingsdag door uitstekend
weder begunstigd. Gelijk men weet was het onderwerp:
de intogt van Willem VI, Graaf van Henegouwen, Holland
en Zeeland te Utrecht in November 1415, na het eindigen
i) HET WOORD VERGETEN!.,
Novelle van ARTHUR STAEL.
Het was omstreeks middernacht. Uit de wijd geopende boog
vensters van het grafelijk kasteel klonken de tonen eener bedwel
mende dansmuziek en de harmoniën werden door de zoele nachtelijke
zéphirs vau de hoogte der terrassen, waarop het slot stond, naar
omlaag gevoerd, tot waar de maan haar zilveren lichtstroomen goot
over den glinsterenden waterspiegel der Golf van Genua.
Hoe betooverend schoon was deze nacht onder den zuidelijken
hemel, terwijl allerwegen de oranjebloesems en de ontluikende
magnolia's hare welriekende geuren verspreiddenhoe schemerden
overal het geheimzinnige licht en de electrische schijnsels uit de
sterregroepen van den melkweg, de dansende vonkjes op de licht
gerimpelde golfjes vau het meer, de trillende stralen van het maan
licht op de neervallende en uiteenstuivende droppelen van de
prachtvolle fontein, die op het middenste terras van den slottuiu
haar waterstraal omhoog wierp.
Van hier uit was het grootsche tafereel van dit tooverplekje als
met één blik te omvatten: de rijkdom der zuidelijke vruchtbaarheid
en de alle verbeelding te boven gaande overvloed der Italiaanschc
plantenwereld. Op de hoogte van het kasteel schemerde en verhief
zich de bovengallerij met hare beelden, als geteekeud uit de
geheimzinnig omsluierde atmosfeer, terwijl de colossale voet der
grondblokken in zulke donkere massaas laurier- en pijnboomen
stond, dat het geheel er uitzag als het betooverde slot der sage.
De voorgevel was verlicht en in de benedenzalen kon men dooi
de vensters de pracht der Italiaansche stoffeering zien, met hare
geschilderde plafonds, hare vergulde bronswerken, spiegels, schilde
rijen en kroonluchters van Venetiaansch kristal, die met hunne
honderde waskaarsen een zee van licht verspreidden.
Nu en dan zag men de dansenden en later in de diep inloopende
veusternissen de uitrustende paren, die met hijgende borst, met de
vonken der levenslust in de oogen, dc heerlijk geurende lucht met
half geopenden mond als dorstige» inademden.
Het breed geopeude, majestueuse portaal was stralend verlicht,
de wanden met prachtvolle tropische en bladplanten bezet, waar-
tusschen de candelabres op antieke bronzen voeten stonden. Van
hier uit liepen, met wit marmeren standbeelden aan elke zijde, de
breede marmeren trappen tot aan den kant der zee.
Aan den rand der fontein, met het hoofd tegen een der stand
beelden van het bassin geleund, onbewegelijk en als in vurige
Arthur Sta hl is de nom de plume cener talentvolle Duit-
sche schrijfster, wier levensavond, helaasdoor algeheele verstands
verbijstering verdonkerd werd. De novelle welke wij hierbij onzen
lezers aanbieden, is de laatste die zij schreef vóór zij krankzinnig
werd. Red.
van den Hoekschen en Kabeljaauwschen oorlog en liet
herstel van den vrede en de welvaart voor het Sticht.
De stoet bestond uit 145 personen, waarvan 60 te paard
en 40 anonymi. De voornaamste personen uit dat tijdvak
waren er in vertegenwoordigd en veler costuum muntte
uit in pracht. De Graaf werd voorgesteld door den heer
V. G. A. Bosch. De commissarissen die den stoet hadden
ontworpen en geregeld waren de heeren: J. F. Klinkhamer,
W. de Jongli Dz., Joh. Gerlings, Th. Gebhard enE. J. F.
W. Rauws, die zei ven ook aan den optogt deelnamen.
Jl. Maandag is te Gouda gehouden de 101ste alge-
meene vergadering der Nederlandsche Maatschappij ter
bevordering van Nijverheid, onder voorzitterschap van den
heer van Iterson. De voorzitter, prof. van der Willigen,
was in den loop des jaars overleden, en de heer Iterson,
met de waarneming der vacatux-e belast, bragt hem een
warm woord van hulde.
Na zijne rede over wetenschappelijke ontwikkeling werd
overgegaan tot de behandeling der punten van het programma.
De zaak der kaart van de ontwaterings-kanalen is op
nieuw gesteld in handen eener commissie.
De conclusie van het rapport betreffende bevordering
van het wetenschappelijk onderzoek van voortbrengselen
van Nederlandsch-Indië is aangenomen.
De kwestie der vischteelt wordt van de agenda afge
voerd, in goed vertrouwen op den minister van Waterstaat;
evenzoo die betreffende de onteigeningen.
Voorts is besloten eene prijsvraag uit te schrijven voor
eene handleiding tot ontginning van heidevelden, en op
nieuw uit te schrijven eene prijsvraag voor de zuivering
van het afvalwater der aardappelmeelfabrieken.
Geen bekrooning werd verleend aan de antwoorden
voor de lichtende tonnen voor scheepvaart,.
Daarna werden de bekrooningen toegewezen voor den
wedstrijd van voorwerpen van kunst en nijverheid.
Als een bijzondex-heid meldt men, dat bij M. B. te
Kloetinge zich een rund bevindt, dat tot nog toe geen
jong geworpen heeft en toch melk geeft.
In het buitenland, zegt G. K(eller) in de Arnli. Crt.
in een brief uit Parijs, is men eerlijker dan wij Hollanders,
die altijd op onze eerlijkheid bluffen. Is het niet belagchelijk,
dat, wanneer ik hier in mijn eigen sociëteit, waar de knechts
mijn naam en woonplaats kennen, een glas spuitwater
bestel, de jongen naast mij blijft staan, tot ik hem zijn
dubbeltje geef? En in Berlijn en Weenen, in Madrid en
Parijs, om van geen andere steden te gewagen, -
bezorgt men den vreemdeling, die aan het alleruiterste
puntje van de breede rijen van bezoekers op het trottoir
1 gezeten is, al wat hij bestelt, zonder hem geld te vragen
vóór hij zelf de afrekening verlangt. Alen zou er zich
i aan kunnen ergeren, als men er niet zoo aan gewoon was.
En ,1 dan spreekt men nog van Hollandsche eerlijkheid!
Het zal toch waarlijk de Hollandsche eerlijkheid niet geweest
zijn, die tot dit beleedigend wantrouwen heeft aanleiding
i gegeven. Over het algemeen bestaat er in het buitenland,
1 trots alle verhalen van opligters en gaauwdieven, veel
meer vertrouwen dan bij ons. Alen ziet vóór de huizen
j breede uitstallingen van allerlei voorwerpen, waaronder
ook etenswaren en versnaperingen, en zeer zeker zouden
die uitstallingen reeds lang vei-dwenen zijn, zoo de onder-
vinding had geleerd, dat de vooi-bijgangers misbruik er
j van maakten.
In eene zitting van den geneeskundigen raad voor
Overijssel en Drenthe is o. a. medegedeeld, dat ijzeren
pannen, van binnen wit gekleurd, gebleken zijn met zink
doortrokken te zijn, terwijl de grijs gekleurde onschadelijk
1 zijn, doch zelden door het publiek worden gekocht. De
„haarverf/ zoowel van het buiten- als binnenland, bleek
met houtdeelen te zijn doortrokken. Zeker geneesmiddel,
tegen f' 4 de flacon aangekondigd, bestaat uit water en een
weinig gewoon keukenzout.
j De geestige caricaturist Cham parodieert volgendei-wijs
de ontzettende opdrijving der kosten in de hotels. „Wat?!
Moet ik ik 16 francs voor een kaars betalen?!" roept een
vreemdeling uit. „Wel neen, mijnheer! antwoordt de kellnei*,
„hoe kan mijnheer zoo iets van ons denken! Alijnheer
betaalt slechts den gewonen prijs van één franc voor de
kaai-s; de vijftien overige zijn voor liet gebruik van den
kandelaar."
Het blijft anecdoten regenen omtrent de diplomaten
te Berlijn. Zoo wordt nu het volgende van lord Beacons-
field verhaald.
spanning slechts 1111 en dan adem scheppend, stond een jongman in
onberispelijk baltoilet, van tijd tot tijd zich verkoelend met den
palmtak dien hij in de hand hield, en bij tusscheupoozen binnens
monds een paar woorden prevelend, als in overspannen, koortsachtige
stemming.
Zijne gestalte was ridderlijk, militair, ofschoon hij geen uniform
droeg; alleen in zijn knoopsgat schitterde het zilverwitte lint van
een ordcleeken. Het donkerblonde haar liet duidelijk het zeldzaam
fiere voorhoofd onderscheiden en de classiek gevormde adelaarsneus
scheen een Vcnetiaanschen oorsprong te verraden; de iets lichter
getinte baard, naar beide kanten een weinig zijwaarts loopeud,
scheen eveneens aan militaire gebruiken te doen denken.
Het profiel in den helderen nacht was buitengewoon peinzend en
vol uitdrukking en het krampachtig trekken van den mond verried
den hartstochtelijk bewogen toestand zijns gemoeds.
Hij sprak met de geesten der lucht, met de hem geheimzinnig
omzwevende nevelwezens van den nacht, met de beelden der
phantnisie, welke door de beweging van den dans en het vuur der
Siciliesche en Hellasmijuen het bruischende bloed doorstroomden.
„Jane," mompelde hij van tijd tot tijd; „Jane," en met
die onbeschrijfelijke uitdrukking, welke alleen dc hoogste ontroering
aan den beveuden klank der stem kan médedeelen.
„Ik heb den zwoegenden boezem aan mijn hart gevoeld, ik heb
de teedere gestalte in mijn armen voortgedragen, ik heb wederom
haren mond zien sidderen en hare oogen zich in een vochtig waas
hullen zij bemint mij, God, zij bemint mij..." Hij drukte
de handen krampachtig tegen zijn borst, als iemand die besloten
heeft te strijden om zijn toekomst, om zijn geluk.
„Kom beneden kom, hier is 't zoo koel...." fluisterde hij en
strekte de armen uit, als om de geliefde schaduw te omvangen.
Korten tijd te voren had hij met de schoone, aangebeden vrouw
door de danszaal gevlogen en beide waren zoo door de wederzijds
ontstaande gevoelens overweldigd, dat slechts weinige woorden,
slechts weinige zoete klanken van ziel tot ziel waren gevlogen en
hij had ten laatste schier bevend het verzoek gewaagd, hem nog
eene seconde toe te staan in het nachtelijke maanlicht, nog een
woord van hare lippen.... Hij wist nauwelijks wat zij geantwoord
had, het gedruisch van het feest voerde haar weg, en hij wist ook
niet of zij de strophe van het lied verstaan had, welke hij haar als
herkenningsteeken toegefluisterd had. Hij was als bedwelmd. Hij
wist niets dan wat hij in dit uur aan vurige liefde gewonnen had,
maar niet wal aan haat en dat de oogen van drie mannen dreigend
op hem gevestigd waren geweest, toen men den ridderlijken man
zoo vaak en zoo begunstigd aan de zijde der bewonderde vrouw zag.
Een dezer cavaliers was een van de voorname edellieden der
Genueezer maatschappij en een bekend pretendent naar de hand dei-
schoonste vrouw van GenuaJane Taylor. De tweede was de
eerste collega van den jongen man, wiens phantaisie zich eveneens
van die onbeschrijfelijk aangrijpende verschijning had meester ge
maakt. De derde was zijn chef zelf, die als bankier, consul en
kassier een uitgebreide zaak had, welke geadministreerd werd dooi
den voormalige» officier Eugenio Portani, de jonge man dien wij
voor ons zien. Vooreerst wilde de chef een slaaf, niet een vrij-
gebleven mensch; bovenal echter geen zijner geëmployeerden, die
zijne vroegere maatschappelijke positie aanhield, aan de zijde eener
schilLereude vrouw, zich misschien uitgaven veroorlovende, die de
kas nadeel zouden kunnen doen kortom, de ellendigste principes
die men zich denken kan.
Terwijl dit alles als een zwarte wolk des verderfs boven het
hoofd van den jongen man opsteeg, bescheen de maan dezen loover-
achtigen nacht steeds helderder en weerknalste zich als een meteoor
in het zilveren bekken van het bassinde reusachtige dennen
waren als met een witachtig waas overtogen, de bladeren der
magnolia's glinsterden als (ijn marraerzand.
De jonge man, die met brandende blikken naar het hoofdportaal
had gestaard, zag nu, hoe op de bovenste trede van een der don
kere zijtrappen een gestalte verscheen, licht en zwevend als een
nymf en naar alle zijden rondziend, naar omlaag blikkend met den
waaier tegen haar lippen, als een schuwe hinde.
Zij glinsterde in het volle maanlicht, alsof zij zelve uit lucht
was geweven. Het witte zijden kleed golfde luchtig van de zacht-
geronde schouders, de witte kanten sluier was van het aschblonde
haar afgegleden en het maanlicht deed vonken spatten uit de ster-
van brillanten, waarmede de sluier was vastgehecht. Op haar borst
hingen de frissche oranjebloesems en men zag op de donkere
marmeren trappen den sierlijken voet, die afstijgen wilde en het
toch niet waagde. Zij bleef staan, weder staan, beefde Eugenio
had ijich eenige schreden in het laurierboschje teruggetrokken. Hij
zong zaehtkens de strophe vau het schoone lied van Dessauer:
„Hoort gij niet den nachtwind ruischen?
Kom beneen hier is 't zoo koel..."
Het was alsof de liefelijke toon als een elektrieke schok in haar
oor drong en alsof haar voet daarheen moest. Zij drukte de hand
op het hart een andere warme nam de hare en haar zacht
kussend trok hij haar behoedzaam naar omlaag tot bij den rand
van het bassin.
Wie zou de minuten kunnen schilderen die nu volgden
zij waren geteld, maar zij beslisten over hun leven.
II.
Den volgenden morgen waren de werkzaamheden aan de bank
eti het consulaat in vollen gang. De aanblik van het palazzo
(dezen naam geeft men in Genua en Opper-Italië aan zulke open
bare gebouwen) is uit- en inwendig vorstelijk. In den prachtigen,
hooggewelfden ingang stond een gegalonneerd portier met een
breeden band over de borst., een driekanten hoed op en een langen
stok met zilveren knop. Dit. deed nu meer aan den Oostenrijkschen
oorsprong van den chef denken, want het is minder Gcnueesch
gebruik. Over het open voorplein zag men tot diep achter in den
tuin en onder de op zuilen rustende galerijen kwamen de kantoren
en wachtkamers uit. Uit de eersten, waarheen de vreemdeling
door een tweeden bediende uit de met goud en brons overladen