Men schrijft ons uit Alkmaar, del. 24 dezer: „In de vergadering van den Raad alhier, op heden ge houden. zijn ingekomen twee voorstellen tot heffing van plaatselijke directe belasting, als: een van Burgemeester en Wethouders even als de vorige verordening tot heffing, gebaseerd op de vermoedelijke vertering, waarvan tot grondslag strekt de huurwaarde der bewoonde perceelenen een van het raadslid, den heer C. W. Bruinvis, tot grond slag hebbende het inkomen van den belastingschuldige, naar eigen opgave. Beide voorstellen zijn in handen gesteld van de vaste commissie van financiën om berigt en raad. Zij zijn ingediend, omdat de tegenwoordige wijze van heffing van een hoofdelijken omslag, volgens het oordeel van velen, aanleiding geeft tot groote onbillijkheden. Burgemeester en Wethouders hebben in hun voorstel weggelaten het mobilairwaarnaar de belastingschuldigen bij het Rijk zijn aangeslagen en tevens eene geheel andere wijze van vermenigvuldiging der huurwaarde aangenomen, dan in de bestaande verordening is gesteld. In dat van den heer Bruinvis is meer aangenomen het systeem, te Amsterdam vigerende." Onder een kudde schapen te Driehuizen, gemeente Akersloot, is het kwaadaardig klaauwzeer uitgebroken. De jaarlijksche harddraverij te Purmercnde is vast gesteld op den 22 Augustus e. k. Uitgeloofd zijn een prijs van f 250, eerste premie f 100 tweede premie f 50. Mededingers moeten zich doen inschrijven vóór 21 Aug. e. k. Na afloop, zal dit volksfeest worden besloten door een groot militair concert. De directeur van de „Ecole municipale Colbert" te Parijs heeft zich gewend tot het gemeentebestuur van Amsterdam, met verzoek om inlichtingen voor een bezoek dat hij met veertig zijner leerlingen van plan is te brengen aan Amsterdam, Rotterdam, 's Ilage en Haarlem, omstreeks half Augustus e. k. In zijn uitvoerig schrijven meldt lnj, dat de prefect van de Seine evenals de directeur „vivement frappé de la belle exposition de modèlee et plans de travaux publiés qui figurent dans la section Neêrlandaise," het voor do meergevorderde leerlingen van het hoogste belang acht, dat zij deze merkwaardige kunstwerken zclven in oogen- schouw nemen. Flanor ergert zich in de Ned. Speet, over den stijl van 't adres aan den Koning tegen de schoolwet, dat „niet is geschreven door een dier eenvoudigen, die in de berg rede zalig worden gesproken, maar thans worden beroerd door der addraaijers. Het komt van de minder eenvoudigen, die de goê-gemeente voor hunne eigene staatkundige bedoe lingen gebruiken. Het adres verraadt minder behoefte aan tale Kanaans dan aan wereldsch taalkundig onderwijs. Tot den Koning sprekende, zegt men niet (/we," „ze." Verder zegt Flanor: „Gij wilt eene school met den bijbel, welnu, gij hebt de vrijheid die te stichten. Gij maakt den eenvou digen leugens wijs, indien gij zegt, dat do bijbel aan uwe kinderen wordt onthouden door de school. Bijbels zijn zeer goedkoop en zelfs voor niet te verkrijgen, katechetisch onderwijs wordt alom kosteloos verstrekt, de kerken staan voor ieder open. Doe het dan niet voorkomen alsof bijbelkennis belemmerd wordt; dit is eene onwaarheid. Gij weet beter, maar de eenvoudigen moogt gij niet in dien waan brengen. Als men uw adres leest, vraagt men: is de kerk in gevaar hare vrijheid te verliezen?.... Inder daad bij al dat geschreeuw, om den bijbel op de school te hebben, verbaast mij altijd het ondoordachte van den eisch. Is de onderwijzer der lagere school altijd, in den regel, in staat uit dien bijbel te kiezen wat den kinderen nuttig is? Zeer zeker niet. Daarom is dit werk veel beter aan den weder aan; maar ditmaal scheen hij den melodieusen klank van die stem te herkennen. Hoe onbewust staarden haar die oogen aan; het was alsof reeds de vonken des geestes weder daarin „Gij zijt een engel...." sprak hij huiverend //help mij, o, help mij Nu viel er een toouecl tusschen hen voor, dat onmogelijk te beschrijven is. Telkens van tijd tot tijd een opflikkering van wederkeerende geestesvonken; dan weder een verzinken in de diepste wezenloosheid, en een angst die gruwzaam was. Jane bestierf het bijna. Het was alsof zij met booze geesten worstelde, die hem in het verderf wilden storten. Zij waren beiden op de grens van leven en sterven. Eindelijk viel hij op zijne knieën en riep met luider stem „Ik heb het woord vergeten; ik heb het woord vergeten! Help mij help mij..." Jane richtte hem op; zij kuste hem; hij lag een tijd lang roer loos ain haar borst, zonder te slapen of de oogen gesloten te houden. Jane ving aan met kalme, volle stem, zooals men een ziek kind poogt gerust te stellen, hun beider eigene geschiedenis te verhalen, alles met telkens vaster, nadrukkelijker stem en langzamerhand begon Eugenio te luisteven, met angst, met ontroeringzij bemerkte dat hij haar verstondzij hield eenige oogenblikken stil, om dit arme, weder verlevendigde bewustzijn niet te veel op eenmaal te vermoeien. En toen zij aan de gebeurtenissen van dien dag kwam, waarop zij hem den brief harer verloving zenden moest, toen kwam er licht in de duisternis, gelijk alleen de overvloed dei- liefde zulk een licht ontsteken kan zij wist thans alles, zij zag al wat er gebeurd was voor haren geest voorbijgaan. Zij wilde den beklagenswaardige redden uit de macht der boosheid die hem ge vangen hield. „En wat gebeurde er toen? vroeg zij, hem bijna bevelend aanziende en haar arm vaster om hem heen slaande. Zij wist dat thans in dit gewichtige oogenblik de geest wederkeeren, .het hemel- sehe licht nederdalen moest op dit geliefde voorhoofd. „Ik heb het woord vergeten ik kan de kast niet openen help mij!" schreeuwde hij luidkeels, andermaal voor haar ncder- knielend en haar knieën omvattend. „Gij liadt Jane's brief ontvangen, gij hadt haar verloren verloren verloren Eugenio het woord het woord?" „Vier letters," zeide hij nu nog slechts op den toon van iemand die vergeten heeft, die niet meer met de akelige stem van den waanzin spreekt. Na eenige minuten riep hij weder, zoodat het hart zijner geliefde er ten hevigste door geschokt werd: „Lost lost!en zijn hoofd viel bewusteloos in haren schoot. Wordt vervolgd man vertrouwd, die de moeijelijke wetenschap, tot welke ook do bijbel behoort, bestudeerd heeft." De heer D. van der Keilen Jr. laat in het Vaderland zijn stem hooren over onze tentoonstelling te Parijs. Hij constateert dat Nederland nooit op eenige wereldtentoon stelling een goed figuur gemaakt heeft en nooit maken zal, als het niet dezelfde middelen tot verheffing van zijn nijverheid bezigt, die andere natiën met zoo schoon gevolg hebhen aangewend en nog aanwenden. Zoolang men niet beter beslagen ten ijs komt, zoolang blijve men thuis. Dat afwachten moet echter geen stil zitten zijn. Studie, kunstonderwijs en oefening van den smaak alleen kunnen den nijvere daartoe voeren; wetenschappelijk onderwijs moge het zijne er aan kunnen toebrengen, maar kunstonderwijs is het eenige redmiddel om den gevallene op te heffen. liet artikel wordt aldus besloten: „Een kunstindustrie school, een kunstindustrie-museuin in de hoofdstad, met vertakkingen in de verdere groote steden. De oprigting daarvan kan niet aan de zorg van particulieren worden overgelaten, alleen het Rijk is in staat en tevens verpligt zich met een zaak van zulk een groot belang voor ons geheele volk te belasten. Daartoe is geld noodig. Dat daaraan voortaan de schatten besteed worden, die aan wereld tentoonstellingen als weggeworpen zijn te beschouwen. „Honderden in den lande zijn het met mij eens, dat alleen langs dien weg verbetering te hopen is; dagelijks groeit het aantal aan van hen, die zich met dat gevoelen vereenigen, „Dat elk van hen zijn stem doe hooren en den wensch luide kenbaar make ter bekoming van een inrigting, waarvan in deze alleen heil te wachten is. Proeven behoeven niet genomen te worden; wij hebben slechts te volgen, wat men in 't buitenland deed, waar dergelijke instellingen overal den zegen van haar bestaan doen gevoelen." - Uit Dordrecht wordt het feit gemeld, dat een bakker, verontwaardigd, dat zijne collega's buiten zijn weten den broodprijs met één cent verlaagd hadden, het thans 4 centen goedkooper geeft dan zij. Te Bergen-op-Zoom heeft jl. Maandag een zwaar onweder gewoed, vergezeld van storm en hagelslag. Vruchten en veldgewassen hebben zeer veel geleden; in de stad zijn hier en daar sehoorsteenen, pannen en gedeelten van muren neergestort, terwijl in den omtrek op verscheidene plaatsen brand is ontstaan. De schrijver der brieven uit de hoofdstad in de Arnli. Crt. wekt de belangstellenden op tot een bezoek aan het Museum Meermanno-VVestreenianum, gevestigd in een aan den Boschkant gelegen prachtig, ouderwetsch woonhuis, door den baron van Westreenen van Tiellandt, die in 1851 overleed, aan het Rijk vermaakt, nadat de stad 's Gravenhage, aan wier bestuur de verzamelaar alles eerst had aangeboden, verzocht had van de erfstelling verschoond te blijven. Die weigering kan, volgens den schrijver, het stedelijk bestuur van 's Gravenhage onmo gelijk kwalijk genomen worden. De heer van Westreenen was zoo'n zonderling man, verbond zulke vreemde bepa lingen aan de aanvaarding zijner nalatenschap en was, ten slotte, zóó geheim met de voornaamste bestanddeelen zijner verzameling, dat het onvergefelijk voor een gemeentebestuur zou zijn geweest voetstoots eene erfenis te aanvaar-den, want van het voorregt van boedelbeschrijving mogt na tuurlijk geen sprake zijn waarvan de baten en lasten volstrekt niet te schatten waren. De oude baron had zoo weinig ligchamelijke charmes, en gaf zich zoo weinig moeite om door voorkomendheid en aangenamen omgang den slechten indruk, dien zijn uiterlijk maakte, weg te nemen, dat zijne vrouw hem met al zijne schatten in den steek liet en met een onderofficier van liet Haagsche garnizoen het pad opging. Het verlies van zijne vrouw viel den ouden boekenworm niet zeer smartelijk en even weinig deerde hem het gemis van 't geld, dat hij betaalde om haar kwijt te zijn. Wanneer hij zijne honden maar bij zich hield, wanneer zijn trouwe lijfjager zijn dienst maar niet verliet, en wanneer hij aan zijn lust tot reizen en trekken kon voldoen, was hij te vreden. Maak uit de honden en den jager niet op, dat onze baron een hartstogtelijk minnaar van het adellijk weidspel washij nam nooit geweer of buks ter hand. In zijne volstrekt belangelooze liefde voor honden was hij zijn tijd vooruit; hij was de prototype van de dieren beschermers van dit oneindig meer verlichte laatste kwar taal der negentiende eeuw; bij schatte de honden niet om het nut, dat ze gaven, of het genoegen, dat hun gezel schap hem schonk, maar eenvoudig omdat ze honden waren. Hadde hij vijftig jaren later geleefd, denkelijk zou hij een „asyl" opgerigt hebben; thans echter legde hij alleen achter in den tuin van zijn huis een honden-begraaf plaats aan, en wanneer een zijner viervoetige huisgenooten het tijdelijke met het eeuwige verwisselde, was er meer getreur en geween in 's mans woning, dan toen de barones zelve met haren beminnelijken sergeant de echtelijke woning ontvlood. Dan had er een plegtige begrafenis plaats; de baron zelf ging, gekleed met zijn gegalonneerden rok van thesaurier en archivaris van den Hoogen Raad van Adel, als eerste rouwdrager achter het lijk, dat in een fraaije kist besloten was. De lijfjager volgde met de nagebleven honden, als nabestaanden van den overledene, en alle dienstboden van den huize namen deel aan den begrafenisstoet. Op het graf werd alsdan een marmeren steen met den naam van den overledene geplaatst. Die grafsteenen zijn in den tuin van het museum nog te zien; het onderhouden van deze hondenbegraafplaats was een der vele zonderlinge voorwaarden van de aanvaarding dei- nalatenschap. Men meldt uit Ilarlingen, dd. 22 dezer: „Zr. Ms. oorlogskorvet Urania, kommandant luit. ter zee Simon van der Aa, bemand met 90 koppen, hier ver leden Donderdag binnengeloopen, heeft heden den oefenings- togt door de Zuiderzee voortgezet, na gisteren avond door het afsteken van vuurpijlen, Bengaalsch vuur en wit licht van de uiteinden der ra's aan ons publiek eene attentie te hebben bewezen." Men leest in de Groninger Courant: Een ingezetene dezer stad vertoonde ons eene rijpe vijg, aan een boompje gegroeid, dat hij voor twee jaren als stek van een ouden vijgeboom genomen en in een pot opge kweekt had. Het is op nieuw een bewijs van den invloed, dien eene zorgvuldige behandeling op den wasdom en den groei van planten en hoornen heeft. Uit Drenthe wordt berigt dat de rogge in geen jaren zoo naar wensch heeft gestaan als thans. Op de wijduit- gestrekte essclien, soms uren ver in omtrek, wordt het oog bekoord door de prachtige schoven, sommigen reeds in den band (gemaaid) en van zoo dikke, gave korrel voorzien, dat de oudste lieden zich naauwelijks kunnen herinneren dit zoo vroeg en toch zoo rijp te hebben aanschouwd. De opbrengst wordt, zonder overdrijving, op meer dan het dubbele van andere jaren begroot. Zooals in der tijd is medegedeeld, heeft de teVenlo overleden kapt. ter zee Ivcutz zijn vermogen, groot f 300,000, na aftrek van eehige legaten, vermaakt aan een gesticht voor gebrekkige armen aldaar en als curatoren daarvan aangewezen vijf leden van den R. C. kerkeraad. Tegen de uitvoering van deze testamentaire beschikking zijn eenige der naaste erfgenamen in verzet gekomen, op grond dat zulk een gesticht te Venlo niet bestaat. De arrondissements-regtbank te Roermond heeft tot één jaar eenzame opsluiting veroordeeld Gijsbertus van de Wijdeven, arbeider, laatstelijk woonachtig te Weert, thans gedetineerd te Roermond. Deze persoon was op 6 Junij 11. met den landbouwer Vaessen, hij wien hij in den kost was, van Weert naar Budel gegaan, om dien landbouwer een rund te helpen koopen. Onder weg had hij reeds getracht drager van een kerkboekje te worden, waarin Vaessen drie bankbilletten ieder van f 25 had gestoken. Toen dit mis lukte had hij dezen een gesmeerd broodje als versnapering aangeboden, waarvan deze echter naauwelijks gegeten had of hij begon over pijnen en verlamming te klagen. Te Budel gekomen, moest Vaessen onmiddellijk te bed gelegd en kerkelijk bediend worden. Hij werd toen door van de Wijdeven opgepast, die echter na eenige dagen weder naar Weert vertrok, voor gevende de vrouw van den lijder met diens toestand bekend te moeten maken. Met hem waren ook de drie bankbil letten verdwenen, die later door den wachtmeester der maréchaussée op zijnen akker onder een steen teruggevonden werden. De beschuldigde heeft den diefstal bekend, maar ontkend het voornemen gehad te hebben zijn kostbaas te vergiftigen. Voor dit laatste waren ook geen bewijzen en is hij te dier zake niet vervolgd geworden. Het O. M. had 2 jaren celstraf aangevraagd. Wie heeft ooit in zijn leven een stier om een „pootje" gevraagd? Wie is liet wel ooit in het hoofd gekomen een stier een sigaar aan te bieden, een stier nog wel van 3495 halve kilo's gewigt, den koning van den Nederlandschen veestapelDeze onzinnige dingen gebeuren echter met den stier Cesar, die tegenwoordig de Nederlandsche kermissen afreist. Welk een afstand tusschen dit ontaarde beest en zijn fieren Spaanschen naamgenoot, die niet bezwijkt voor dat hij eenige paarden doorboord en één of meer matadors en picadors heel of half gedood heeft. Niet alleen de Duitsche, maar ook de Oostenrijksche en de Hongaarsche regering hebben het verbod tot uitvoer van paarden ingetrokken, dat verleden jaar was uitgevaardigd. Een jonge dame werd door haar minnaar zoo onge manierd behandeld, dat zij goede reden had om hem zijn afscheid te geven. Uit wraak hierover, dreigde deze haar nu, al haar brieven publiek te zullen maken: „Doe dat als ge wilt," hernam de jonge dame, „want ik schaam mij niet over den inhoud, maar alleen over het adres." Een zeer beleefd heer schreef aan het slot van zijn brief het volgende postcriptura Uwe Exellentie zal mij, hoop ik, wel willen verschoonen, dat ik met de drukkende hitte dezen brief in mijn hemds mouwen geschreven heb. V lscüberigten. Hingsdagkwam liet grootste gedeelte der vloot binnen met variëerende vangst. Walvisschers hadden van 2 tot 8 manden scholletjes van f 1.25 tot 1.60. Scharren van f 3 tot f 8. Tongenvisschers bragten van 20 tot 120 groote tongen, 100 a 150 kleine, ook enkele tarbotten. He visch was evenwel meest allen dood. Gisteren bragten de walvisschers van 2 tot 12 manden scholletjes, die gemiddeld f 1.60 opbragten, en eene waarde van 6 tot t 14 aan scharren. Scholletjes, achter de Gronden gevangen, waren erg nietig en konden slechts 60 cents opbrengen. Rog was in de laatste dagen gemiddeld 15 cents per stuk. l)e tongen-schniten, die van Dingsdag in zee gebleven waren, besomden van f 20 tot f 65. Heden wordt er weder eene groote vloot uit zee terug verwacht, maar waarschijnlijk is de vangst gering geweest door de aanhoudende windstilte. Uit Stockholm meldt de Sundsvalls Tidn, dat er bij Njuruuda een zoogenaamde zalmsteur gevangen was, die, bij eene lengte van 9 voet, een gewigt had van 11 lipspond 9 skalp (1 lipspond rr 14 IC). Vlaardingen, 23 Julij. In de laatste acht dagen kwamen slechts 3 schepen alhier en te Maassluis van de haringvisscherij binnen, aanbrengende tc zamen 450 ton haring, welke vangsten onmiddellijk publiek verkocht werdeu en opbragten: beste volle haring f 24 a f 28, idem maatjes haring f 19.50 a 20, volle vrakken f 25 a 26.25, dubbel vrakken f 23 a 23.75, alles per ton. He prijzen gingen dus naar de hoogte, hetgeen aan de goede vraag en den weinigen aanvoer moet toegeschreven worden. Van visch kwam in de laatste dagen niets ter markt. Benoemingen, enz. He adelborsten 1ste kl. E. F. H. Sutherland, T. II. de Meester, K. H. de Vassy, M. E. B. J. Kluit, jhr. J. K. F. H. von Schmidt auf Altenstadt en H. N. Wentholt, dienende aan boord van het schroefstoomschip Atjeh, worden- met dfen 10 A"ug. a. s. op non activiteit gesteld.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1878 | | pagina 2