Na toelichting van dit middel werd de conclusie van het
Openbaar Ministerie bepaald op Maandag a. s.
Men schrijft ons van Texel, dd. 11 dezer:
„Heden, bij het einde der godsdienstoefening, maakte
onze geachte predikant, de heer Habbema, aan de gemeente
bekend, dat hij vrijheid gevonden had, om voor de op
hem uitgebi'agte beroeping naar Callantsoog te bedanken."
De Vereeniging ter bevordering van het zeevaart
kundig onderwijs hield jl. Woensdag hare 6de jaarHjksche
algemeene vergadering in het Zeemanshuis te Amsterdam,
onder voorzitterschap van den heer Lucardie.
Na de gewone huishoudelijke bezigheden ging de ver
gadering over tot het kiezen van een nieuwen secretaris
ter vervanging van den heer J. J. Suyver, die sedert de
oprigting der vereeniging als zoodanig gefungeerd had,
maar nu, tot groot leedwezen der vergadering, met het
oog op zijne tegenwoordige bezigheden, zich genoodzaakt
zag zijn ontslag als secretaris te nemen. In zijne plaats
werd benoemd de heer C. de Haas Jb. zn.
Hierna kwam aan de orde de bespreking van het gebruik
der verschillende methoden bij het berekenen van breedte
en lengte. De voorzitter leidde deze in, door er op te
wijzen dat bij de verschillende vraagstukken in de zeevaart
kunde, behalve de berekening door middel van de figuur,
verschillende verkorte methoden van berekening gebruikt
worden. Nu kwam het hem wensclielijk voor, dat alle
onderwijzers zich verbonden, om in ieder geval aan hunne
leerlingen écne zelfde dezer verkorte methoden te onder
wijzen, afgescheiden van de vrijheid van ieder om daaren
boven die te behandelen, welke om de een of andere reden
nuttig geoordeeld worden. Ook wenschte hij een eind
femaakt. te zien aan de verwarring veroorzakende ongelijke
enamingen voor eene zelfde zaak, zooals dit bij voorbeeld
plaats heeft bij de grootheden, wier algebraïsche som de
miswijzing van het kompas vormt. De vergadering deelde
het gevoelen van den voorzitter en kwam, voor zoover de
verschillende in gebruik zijnde verzamelingen van zeevaart
kundige tafelen daartegen geen bezwaar vormden, tot de
gewenschte overeenstemming omtrent de algemeen te onder
wijzen methode; ook werden de te gebruiken namen
vastgesteld.
Na eenige gedachtenwisseling, naar aanleiding van eenige
vragen door den heer Leyer gedaan, aangaande eenige
punten uit de nieuwe programma's voor de examens voor
stuurlieden ter koopvaardij, hield de heer J. H. Rovers
eene voordragt over de stroomingen in den dampkring,
waarin hij de door velen verworpen theorie van Maury
verdedigde.
Met een „tot weerziens tot het volgende jaar" sloot de
voorzitter de vergadering.
Een zoon van den heer L. Bruin, van Noordeinde
van Graft, is jl. Donderdag uit IJmuiden naar Konings
bergen vertrokken, ten einde aldaar de Hollandsche kaas
bereiding te onderwijzen.
De Utrechtsche melkinrigting heeft dit gemeen met
andere inrigtingen, waar gewone neringen of bedrijven
meer stelselmatig worden uitgeoefend, dat men zich steeds
op de hoogte van den tijd tracht te houden. Zóó konden
we onlangs melding maken van de afkoeling der melk, die
haar langer goed doet blijven. Thans weder is de directeur
er in geslaagd, door raadpleging van 't geen daarover ge
schreven is en door ijverige proefnemingen, de boterbereiding
op Deensclie wijze te doen plaats hebben. Slechts ontbreken
hem nog het materieel om de te karnen melk door ijs af
te koelen, van daar dat hij ze doet karnen op 0° C., ter-
Inmiddels was Lars tc bed gegaan en lag liij reeds in een zwaren
slaap. Het was in den laten herfst; de wind blies nu en dan met
geweldige rukken tegen deur en vensters en daalde al klagend en
huilend door den schoorsteen neder. l)e klok wees reeds een laat
uur aan; maar ofschoon Angot haar werk al lang ter zijde had
gelegd, zocht zij toch haar legerstede nog niet op, maar wierp zij
nog eenige dennentakken op het vuur, zoodat het helder opvlamde
en een onrustig flikkerend licht in-de kamer verspreidde. Ten
gevolge van den angst en dc bekommering, die zij zich getroosten
moest, overviel haar een onverklaarbare bangheid, zoodat zij het
niet waagde naar hare kamer te gaan, maar in twijfel en onzeker
heid zitten bleef.
Daar werd de denr door een behoedzame hand geopend. Aamund
trad binnen en kwam met bijna onhoorbare schreden naar haar toe.
„St.1'blijf waar ge zijt!" fluisterde hij, toen zij wilde opstaan.
„Ik heb hier niets te doen," antwoordde zij en keerde zich om,
om weg te gaan, ofschoon haar ledematen haar bijna dien dienst
weigerden.
„Aan de deur van de groote schuur hadt gij van avond zeker
meer te doen?" vroeg Aamund, en kwam nu zoo dicht bij haar,
dat zij ter zijde week en voor het vuur bleef staan. De jongman
echter kwam op haar toe en zag haar vlak in het gelaat. Ofschoon
hij wist, dat alleen door kalmte en vastheid het meisje zich buigen
liet, en ofschoon hij hevig met zich zeiven streed en naar rust en
bedaardheid zocht, was toch de weerkaatsing van den hartstocht,
die in hem woedde, op zijn gelaat te lezen, en die omstandigheid
werd zijn verrader in plaats van zijn voorspraak. In de uitdrukking
van zijn gezicht was alles afgespiegeld wat er goeds en kwaads in
hem huisde; een zwakken schijn van het goede had misschien een
opmerkzaam beschouwer kunnen terugvinden tusschen al die merk-
teekenen der hartstochtelijkheid: maar die bleeke schijn was niet
voldoende om ook maar een smallen, gebaanden levensweg behoor
lijk te verlichten; veel minder nog kon dit licht de waarheid en
de zelfzucht overstralen, welke den grondtrek van dit karakter
vormden.
Een poos zag de jongman, r.ooals gezegd is, Aagot in het gezicht
en poogde hij het schrift te lezen, dat op ieder gelaat geschreven
staat en dat ieder op zijne wijze leest; maar hij begreep dit schrift
niet. Een weemoedige bede lag op 's meisjes lieftallig gelaat;
maar het was toch altijd de zuster die met zoo welsprekend
zwijgen het hart haars broeders poogde te treffenHoe kon
Aamund dat begrijpen, die voor het meisje geen broederliefde
koesterde, wien een blinde hartstocht bezielde?
„Zijt ge boos op mij fluisterde hij, zijn arm om haar schouder
slaande.
„Ik weet niet wat ik ben," antwoordde Aagot, terwijl zij nog
maals ter zijde week; maar tegelijk gaf zij een luiden schreeuw,
want buiten ontdekte zij Niels, die zijn gelaat tegen de venster
ruiten gedrukt had.
Wordt vervolgd.)
wijl het Deensche stelsel 4 ïi 5° C. vordert. Dit is intussclien
slechts een vraag van iets meer kapitaal, de wijze van be
reiding geeft nu reeds de beste uitkomsten. De boter staat
in prijs boven de hoogste Delftsehe noteering en toch is
er altijd meer vraag, dan er beschikbaar is. Geen wonder
dan ook, want behalve dat zij goed van smaak is, houdt
zij hoegenaamd geen water. De bereiding heeft geheel
zonder water plaatszelfs liet afspoelen van dc karn en
dergelijke zaken geschieden met zoogenaamde „blaauwe
melk."
Hoe goed de boter zijn moet, kan men trouwens afleiden
uit de deugdzaamheid der karnemelk, waarvan ieder, die
ze gebruikt heeft, zich heeft kunnen overtuigen. Ook pleit
er voor het getuigenis van de deskundigen uit Groningen,
Arnhem, Rotterdam en 's Iiage, die de bereidingswijze in
oogenschouw kwamen nemen en de hoedanigheid der ver
kregen boter luide prezen.
Belangstellenden, die van de boterbereiding getuigen
mogten willen zijn, worden daartoe op hunne aanvrage,
gaarne door den directeur in de gelegenheid gesteld. (U.D.)
Dezer dagen is te Zetten op de begraafplaats der
Heldring-gestichten de zerk op het graf van mej. F. Vofite
gelegd, van dit opschrift voorzien
„Hier rnst Petronella Voute, geboren te Amsterdam
6 Nov. 1804. Van den dag der opening, 1 Jan. 1848,
tot aan haar dood directrice van het Asyl Steenbeek.
Overleden te Zetten 18 April 1877. Die den Heer
verwachten vernieuwen de kracht, varen op met vleugelen,
gelijk de arenden; loopen en worden niet moede, wandelen
en worden niet mat. Jesaja XL 31."
Uit Friesland meldt men dat het verbazend groot
aantal hectaren land, dit jaar met aardappelen bepoot.,
uitermate goede vruchten belooft. De landbouwers hebben
dus hoop op een rijken oogst en de aardappclmeel-fabri-
kanten verwachten, tengevolge van den overvloed, goed-
koope grondstof te zullen bekomen. De handel bij vooruit-
bedongen koop staat dan ook geheel stil, hoewel de land
bouwers gaarne de omzetting tegen den ouden prijs van
f 1.25 per hectoliter zouden wenschen.
Uit Beest wordt gemeld: Er heeft hier een droevig
ongeval plaats gehad. Een 5jarig knaapje, zoon van een
geacht ingezeten, zag dicht bij de ouderlijke woning een
dartel veulen in de weide loopen. Uit speelzucht loopt hij
het jonge dier na, en pakt het eindelijk bij den staart;
doch liet veulen slaat achteruit, treft het jongske in het
aangezigt en verbrijzelt hem het kakebeen, terwijl al de
tanden uit den mond geslagen werden. Ofschoon er wel
geen doodelijke» gevolgen uit zullen voortkomen, zal het
aanvallige ventje hoogst waarschijnlijk zijn geheele loven
misvormd zijn.
Men schrijft uit het Oldambt (Groningen), dat de
oogst over het algemeen gunstig mag genoemd worden,
't Koolzaad heeft 3040 HL. per HA. opgebragt; de
andere gewassen, tarwe en gerst, staan zeer goed, en de
haver eveneens; boonen redelijk. De daling der stroo-
prijzen brengt menigen boer groot nadeel toe.
In „de Gezondheid" komt van de hand van dr. Lubach
een belangrijk opstel voor over „dolheid en watervrees."
Daaruit blijkt, hoe gevaarlijk het woedend maken van
gezonde dieren is. Immers door de beten van eene kat,
wier jongen men had verdronken in weerwil van hare
pogingen om die te redden, werden een vader en zijn
zoon te Kampen door dolheid aangetast, waaraan zij spoe
dig bezweken. Het geval is ook zeer leerzaam uit het
oogpunt van dieren-mishaudeling.
Tijding; van de Willem llarendsz.
Van 't bezoek door de Hollandsche poolvaarders op 't Oude
Smcerenburg op Amsterdam-eiland gebragt, geeft de lieer Koolemans
Beyneu in 't N. v. d. D. de volgende interessanle beschrijving:
„Vrolijk zag de plaats er niet uit. Het weer was dan ook niet
gunstig sneeuwjagt en mist wisselden elkaar bij voortduring: af en
de geheele verdere omgeviug bragt er niet veel toe bij hier eene
verbetering in te brengen.
Het besfe wordt de indruk, dien het geheel op ons maakte,
teruggegeven door den uitroep van Grant: „By Jovc! the vcry
spot a Dulchman would choose! The only llat place of wholo
Spitsbergen, which does look llke a svvamp or a moor."
Het feit is, dat de zuidoostelijke punt van Amsterdam-eiland,
„een strand omtrent een kleine muskclsehoot breed, omringd is
van hoogc, donkere, steile bergen. Dc plaatsen der 7 kamers (die
van Amsterdam, Rotterdam, Middelburg, Vlissingen, Eukliuizen,
Delft en Hoorn) waren evenwel nog goed te herkennen anu de
overblijfselen der cirkelvormige muurtjes, waar de traauketels blijk
baar op gerust hadden.
Stel u verder voor: een erg vlak strand, waarvan de sneeuw
alleen digt langs den waterkant geheel ontdooid is, doch dat voor
't overige gedeelte een van gesmolten sneeuw gevormden poel
daarstelt, waar men tot over de kniën toe inzakt en die drooge
strook grouds overigens bezaaid met gebroken roode dakpannen,
Hollaudsch puin, verbazend groote stukken walvischbeen, sloeprieraen,
half vergaan touw en hier en daar Gnkele graven, dan hebt ge een
droevig doch vrij juist begrip van wat er van die weleer zoo
drukbezochte plaats is overgebleven.
Het kerkhof aan 't noordelijk uiteinde van 't strand was zoo
mogelijk nog treuriger, en zooals wij het in een digte sneeuwbui
betraden, kan men zich moeijelijk zoo iets sombers en doodsch
voorstellen. De meeste kisten waren opengebroken, de grafkruisen
allen omgewaaid en doodshoofden en beendereu lagen alom verspreid.
In sombere stemming naderden wij een dier akelige doodkisten,
waar nog het grafschrift boven prijkt: „Hier ligt begraven Jan
Ered. Meyrot van Pruysen, is in den Heer gerust, den 19 Julij
op het schip Evenwigt, komm. Cornelis Dek, 1778." Alzoo juist
100 jaar geleden en toch waren nog, door de strenge koude be
waard, de trekken van 't gezigt te herkennen, nog kwain grijs
geworden haar van onder de met mos begroeide wollen muts te
voorschijn en sierden roodgekleurde kousen de zwartverkoolde
beenderen. Wij dekten de kist met het halfvergane deksel, sta
pelden stilzwijgend eenige zware rotsblokken er boven op en her
stelden het kruis met het opschrift zoo goed het ons mogelijk was."
Den volgenden dag werd de medegebragte grafsteen op het hoogste
punt van den heuvel geplaatst. In den avond bragt de komman-
dant met de geheele bemanning een bezoek aan de plaats. „Het
was een eigenaardig gezigt," schrijft weder de heer K. B., „die 14
gezonde, levenslustige zeelieden met hunne roodgekleurde hemden
zich rondom dien eenvoudigen grafsteen te zien scharen en met
diepen ernst luisteren naar de woorden van onzen Hinken, eenvou
digen koimnandant, die in korte woorden ongeveer het volgende zeide:
„Mannen! Door het oprigten van dezen steen vervullen wij een
wensch van de Nederlandsche natie, die hier op deze oude begraaf
plaats van reeds lang gestorven vaderlandsche zeelieden, een kenne
lijk huldeblijk wil plaatsen, ter herinnering aan de koene daden en den
kloeken ondernemingsgeest onzer onverschrokken zeevaarders. Ecuwen
heeft hunne ascli hier reeds gerust, en als wij rond ons kijken,
blijkt, dat van vele dier graven nog slechts weinig is overgebleven,
maar wat niet vergaan is en wat niet zal vergaan, zoolang Hol-
laud's vlag nog fier cp alle zeeën waait, dat is de achting en
eerbied, waarmede wij, hunne nakomelingen, de herinnering in eere
houden aan die mannen, die, eeuwen geleden, zooveel gedaan
hebben voor de eer en welvaart van 't geliefde vaderland. Van dit
gevoelen is het plaatsen van dezen grafsteen een nieuw en blijvend
bewijs."
Ziehier iets van het oordeel der beide flinke Markers en eenige
opmerkingen hun familie, enz. op Marken meegedeeld:
Aan zijn moeder schrijft de Waard o. u., na het zeer juiste „yerhaal
van den loop der reisverder geen bijzonderheden meer ais deze,
die ik nog in korte trekken zal verhalen. Het moeijelijke van de
reis is niet zoo slim tot heden toe als op Marken wordt uitge
schilderd. De kou gaat heel wel; stormweer weinig, eu als het
nog een flinke bries is dat wij gaan reven,, duurt hij nooit langer
dan 24 uur. Mistig is het niet veel, wel de lucht wat zwaar,
zoodat wij wel wat moeite hebben met het droogon van de kleêren.
We wasschen wel niet veel, maar toch om de tien of twaalf dagen.
Dus liet grootste bezwaar is het. wasschen, en dit is nog niet veel,
want in tien of twaalf dagen komt er wel eens een dag voor, die
wat droogt. Dus van al de pret, om die reis op Marken gemaakt,
is tot heden nog geen steek uitgekomen.
Na zich dezen kleinen steek onder water vergund te hebben,
schrijft hij verder aan broeders eu zusters
„Ik hoop, dat gij het nog allen hebt zooals ik. Gij zult het
wel zoo koud niet hebben, maar last van de kou heb ik eigenlijk
ook niet."
De Waard sloot bij dezen brief veertjes in van het Ganzen-
eiland. „Voor den kleinen Picter om op zijn hoedje te zetten."
Aan zijn „Vriend en Leerair," ds. Peters, op Marken, schrijft
hij verder, dat het lang duurde eer de Poolcirkel gepasseerd was.
„liet was 1 Junij toen de driekleur benoorden den Poolcirkel
wapperde; er was toen nog al vreugde op het schip, want daar
werd een extratje gedaan. De wind was altijd hoog Noord, dus
in den wind. Den oden was de lucht klaar. Nu zagen wij voor
het eerst dat de zon niet meer onderging. De temperatuur was
toen 3 graden beneden het vriespunt." Verder noemt de Waard
in dezen biief de Noordenwiud daar: „meest altijd een klein
stormpje." Ook verhaalt hij, dat zij den 26 Juuij met stil weder
naar den wal gingen met de sloep, na voor een dag of drie vier
proviand ingenomen te hebben, voor het geval dat de mist hen
mogt doen afdwalen. Wij gingen op de riemen, maar het viel ons
toch zoo tegen, want wij moesten 3 uren roeijen eer wij den wal
hadden en konden toen door het ijs nog geen land bereiken. Het
was middag geworden, de sloep werd op het ijs gehaald, en wij
zouden wat gaan gebruiken. Ik, als kok, maakte op de sloeps
kombuis wortelen met aardappelen klaar, die ons na drie uren
roeïje»9 goed smaakten. Het eten was eigenlijk al zoover klaar,
dat wij liet maar hadden te warmen. Zooals wij daar zaten te
schaften heeft de photograaf een photographie van ons gemaakt.
Omtrent het Amsterdam's eiland, waar hij ook aan land i3 geweest,
zegt deze zoon van het kleine eiland Marken, dat nu en dan in
den winter door de Goudzee gevaar loopt bedolven te worden:
„Toen ik daar aan wal kwam verwonderde ik mij, dat de vroegere
Hollanders daar dit eenigst plekje hadden gekozen, dat zoo moe
rassig was, want overal waar wij op Spitsbergen geweest zijn was
het toch rotsachtig." Hij verhaalt verder, dat de kapitein van den
walrusjager onderrigtte waar eijerer. te vinden waren, en toen wij
het wisten gingen wij dan ook met 300 eijereu aan den haal en
naar boord, die ons goed bekwamen in den pannekoek." Ook
verhaalt hij in dezen brief aan ds. Peters van de schoonheid van
gletschers en ijsbergen en zegt woordelijk: „heerlijke kleuren worden
door de zon aan die bergen gegeven, zoodat men niet moe wordt
er naar te kijken.
Van de kou en het gevaarlijke van den togt, die men mij op
Marken voorgesteld heeft, is niets waar. De kou is weinig. Wei
kan men zijn jas velen als men hier stilstaat, maar als men werkt
niet, want dan is het broeijig, zoodat gij u daarover niet hebt te
bekommeren."
Zijn vriend Roos schrijft hij omtrent het varen door het ijs:
„dat kraken daar had ik zuiver schik in, dat wa9 zulk een mooi
gehoorHet geval van het onklaar worden der stooralier ver
haalt hij ook in dezen brief en zegt toen een warmen rug van het
werk gekregen te hebben, ook dat de heeren meetrokken en dat
die het ook merkten.
Meheer Sluiter, de doctor der natuur, zijn armen waren nog wel
drie dagen moe van het draaijen."
J. J. Roos, de sterke, schrijft zelfs na een uitgebreid reisverhaal
aan zijn familie, o. a. zijn vriendin Sijtje, dat het in 't geheel niet
koud is als hij op wacht gaat „dan trekken wij onze jekkers uun,
maar dat is omdat dit hier de manier is en wij hebben bij uit
stek mooi weer. Nu, tot wederziens, wij hebben een goed leven,
wij krijgen alle dagen een flesch wijn, een flesch limonade; ja, ik
kan dat allemaal niet opschrijven, zooveel."
Verder laat hij ieder groeten op het eiland, die belang in
hem stelt.
Al heeft hij het welligt niet zoo bedoeld, wij nemen die groeten
aan voor heel het land, zegt het N. v. d. D., want ook buiten het
eiland stelt men belang in de wakkere bemanning van de WillemBarendsz.
"V isolxtoerlgteii.
Gisteren moesten de meeste schuiten door te harden wind uit zee
terugkceren. Eenige deden nog een vloedstreek en bragten 1 a
2 mandjes scholletjes aan, terwijl 4 schuilen op de tongen-visscherij
afgingen.
Heden morgen keerden daarvan 2 schuiten terug; de eene met
30 groote en 130 kleine tongen, waarvoor f 19.50 werd gemaakt; de
andere met 75 knappe en groote tongen a 50 cents per stuk en een
partijtje kleine tongen, alsmede 32 roggen a 47 cents.
Benoemingen, enz.
De luit. ter zee 1ste kl. J. P. Mercier, de luits. ter zee 2de kl.
J. J. de Bruijne, II. Velthuijzen en J. P. vau Rossum, de off. van
gez. 1ste kl. M. C. Buijze, de off. van adm. lste kl. J. C. de Vriese,
en de scheepsklerk P. G. J. van Wijlie, allen dienende aan boord
van het schroefstoomschip Atjeh, eerstgenoemde als lste officier,
worden met den 16 dezer op non-activiteit gesteld.
De luit. ter zee lste kl. L. A. Walnardt Sacré, dienende als
lste officier aan boord van het schroefstoomschip Zilveren Kruis,
wordt met deu laalsten dezer op non-activiteit gesteld eu met den
1 Sept. daaraanvolgende vervangen door den luit. ter zee lste kl.
P. E. Winkelman.