EN
IELIERSCIE
NIElIWEIHEPEl COURANT.
1878. N°. 114.
Jaargang36.
Zondag 22 September.
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
SALVÉ KRISTIANSEN.
Q
,_A-w
„W ij li u 1 d i K e u
het goed e."
Verschijnt Diugsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalƒ1.30.
franco per po9t - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
B n r e a 11MOLENPLEIN N°. 103.
Prijs der Ad verten liëa: Van 1regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
De tijden van weelde zijn gegaan, oü vont les neiges
de l'antan. Wij zien ze na, en staren op het vervlogen
geluk. Vruchteloos, ze keeren evenmin als de dagen onzer
jeugd.
Het rijke amortiseerende Nederland heeft geleend. Eene
kleinigheid; ja, maar... 't is nog slechts het begin. Reeds
hebben wij weder eene Indische begrooting sluitende met
een geraamd te-kort van tien millioen. Ramingen zijn
geduldig en welwillend; zij voegen zich naar omstandig
heden. Rekeningen zijn minder gemakkelijk van humeur,
daar de ontvangsten altijd minder rekbaar van nature
blijken, dan de uitgaven. Onder den invloed van zekere
omstandigheden, bij voorbeeld van een Indischen oorlog,
die reeds een paar maal officieel voor geëindigd is ver
klaard, maar zich om die verklaring oneerbiedig! ijk weinig
bekommert, doet men wel, geraamde te-korten niet te
verwarren met nadeelige rekening-saldo's. Zulk een Indisch
te-kort is eigenlijk een bewijs van Nederlandsche armoede.
Ten minste voor een gewoon menschenverstand. Want
toen de Indische rekening batenen welke baten vraagt
het ons spoorwegnet opleverde, stortten wij het ver
schil tusschen uitgaven en inkomsten genadiglijk in onze
schatkist. Waar toch waren de penningen van 't rijke
kind beter bewaard dan in moeders spaarpot? Nu er een
te-kort is, helpt het weinig, of wij dat op het papier voor
rekening van onze Indische dochter laten; 't is werkelijk
onze schuld. Die de lusten genoten heeft, moet de lasten
dragen, of anders... teruggeven wat hij ontvangen heeft!
Hoe zou u dat bevallen, „Nederland, mijn vaderland!
ontwoekerd aan do baren!", indien men de afzonderlijke
kashouderij van kolonie en moederland eens terugrekende
tot 1857? Slecht.
Niettegenstaande allo rekeningen op het papier, schijnt
de meerderheid der natie dan ook in te zien, dat aan de
versterking onzer middelen de hand moet worden geslagen,
en er iets beters moet geschieden, dan de geopende periode
der Nederlandsche leeningen aangenaam af te wisselen met
Indische dito's. Vandaar, dat de studio onzer belastingen
in invloedrijke dagbladen aan de orde is gesteld, en het
finantiewezen de plaats gaat innemen, die het publiek zóó
EEN NOORDSCH VERHAAL,
door JONAS LI E.
Ver col ff
Toen de oude Jakob eindelijk al te gebrekkig was geworden om
zich tiaar den vasten wal te begeven, had een zijner vrienden, een
oude visscher, Kristiansen geheeten, de taak op zicli genomen, van
tijd tot tijd eens op Torungen aan te leggen, welke bezoeken ten
laatste vrij geregeld op elkaar volgden.
In het laatst van den zomer werd hij op die tochtjes vergezeld
door zijn zoon Salvé, een aardige, flinkgebouwde jongen, met mooie
zwarte oogen en haar zoo glanzig als ebbenhout, die ergens in een
vischschuit ter wereld was gekomen cn zijn kindsche jaren gesleten
had in de branding en tusschen de rotsen. Salvé was niet groot
van stuk, maar wat er aan zijn lengte ontbrak, vergoedde hij ruim
schoots door zijn vlugheid en spierkracht, welke gelukkige eigen
schappen hem voortreffelijk te pas kwamen bij de vechtpartijen,
waarin hij door zijn ondeugende streken nog al eens betrokken
werd. Hij was ten tijde dat ons verhaal een aanvang neemt onge
veer achttien jaar oud, had reeds gediend als matroos en ging voor
zeer bekwaam door. Ook was hij altijd haantje-de-voorste bij de
danspartijen van Wraengen en Sandvigen; dc jonge meisjes te dier
plaatse hadden altijd een bijzonder goed oogje op hem, en hij zelf
stak dat voorrecht volstrekt niet onder stoelen of banken. Men
begrijpt dus licht, dat voor onzen jeugdigen held dc kleindochter
van den ouden Jakob, een juffertje van even veertien jaar, eigenlijk
geen knip voor den neus waard was; hij behandelde haar dan ook
altijd op een manier die niet heel veel van minachting verschilde.
Zelfs veroorloofde hij zich de aardigheid, haar spottend den bijnaam
van „het reigertje" te geven, cn werkelijk geleek het meisje, met
haar niet zeer gevulde bloote beenen eu haar dikken wollen doek,
die op haar rug met een knoop was vastgemaakt, wel een weinigje
op den vogel in kwestie. Op een anderen keer zwoor Salvé, toen
hij te Tromö moest aanleggen, bij kris en kras dat hij nog nooit
zulk een exemplaar van de schoone sekse onder de oogen gehad
had, en alsof de vergelijking met een reiger nog niet boosaardig
genoeg was verklaarde hij er wat liefs voor over te hebben om
dat „sprinkhaantje" eens in de balzaal te zien rondhuppelen.
Bij een volgend bezoek liet Elisabcth, die de honneurs van het
huis wilde waarnemen, hem als een groote zeldzaamheid het horloge
van haar grootvader zien. Men kan deuken tl.it in het gesprek
tusschen de jongeluidjes geen oogenblik pauseering kwam. De kleine
wilde meid was onuitputtelijk in het vragen; zij scheen het er op
gezet te hebben om bij alles het fijne van de zaak te wetenvooral
was zij nieuwsgierig naar het doen en laten van de menschen te
Arendal en hoe de dames daar gekleed gingen. Salvé had ont
zaggelijk veel pret over de kinderlijke lichtgelooviglieid waarmede
zij al de verzinsels voor goede munt aannam, die hem bij zijn
antwoorden in 't hoofd kwamen en ter illustratie van zijn verhalen
lang al te lang! aan de schoolwetgeving heeft inge
ruimd. Alleen de „Standaard" heeft nog niet genoeg van
de school; welk een benijdenswaardige maag moeten die
menschen hebben!
Het is waarschijnlijk, dat voor geruimen tijd de minister
van Finantiën de hoofdi'ol zal spelen onder' zijne ambtge-
nooten. Een ondankbare rol; want wij plegen juist niet
onze vriendelijkste handdrukken en onze welwillendste
oordeelvellingen te bewaren voor hem, die ons om geld
vraagt, en eene nieuwe belasting, die populair is, is bijna
even nroeijelijk te vinden, als de witte raaf, de vogel
phenix, of eenig ander ding, dat eens in de honderd jaren
voorkomt.
Ieder, die dus den minister van Finantiën dezen
titularis of een zijner opvolgers, die wij nog zullen be
leven een geschikt denkbeeld aan de hand doet, maakt
zich in dubbele mate verdienstelijk. Vooral omdat hij den
minister ontlast van een deel der inpopulariteit aan elke
nieuwe belasting eigen, en zich daarmede a's zondebok
vrijwillig belast in den woestijn der ontevredene belasting
schuldigen laat zenden.
Vraagt men ons om een denkbeeld, dan zouden wij den
minister willen zeggen: denk eens om de tabak. De tabak?
Hoort, dc storm steekt op. Onze handel, de Amersfoort-
sclie cultuur, de scheepvaart, de duizenden die er van
leven, do concurrentie van Duitsche havens, het lot van
het doodgeboren wetsontwerp van den minister van der
Ileirn, toen ook al door deze courant verdedigd; gij wilt
de tabak belasten, aan onze natie juist het eenige ont
rukken, waaraan hem sedert de buiten-diensi-stelling der
trekschuiten de buitenlander herkent, zijn onbelaste gou
wenaar? Verschrikkelijk!
Een oogenblik geduld.
Vindt gij ook niet, onder ons cn in 't vertrouwen, dat
er aan de genever toch eindelijk een eind komt? Wij
hebben in de laatste jaren bij elke aanleiding en ieder
dreigend te-kort, do belasting op het gedistilleerd weör
met een paar gulden verhoogd; helaas! het gebruik van
genever is niet verminderd, wel is de smokkelarij toege-
dienden. Tocli had hij er kort daarop weer spijt van, want hij
bemerkte later dat de kleine meid niet zoo onnoozel was als hij
gedacht, had.
Op een anderen dag wees zij hem de plaat met den zeeslag der
Najade cn vertelde daarbij welk aandeel haar grootvader in dat
heldenfeit gehad had. Salvé hoorde die vertelling aan met de
onmiskenbare blijken dat hij er geen woord van geloofde.
„Oude Jakob aan boord van dc Najade!" spotte hijdaar heeft
niemand ooit wat van gehoord."
Ongelukkig voor hem kwam Jakob zelf juist de kamer in. Eli
sabcth, die vreeselijk ter neer geslagen was, riep hem dadelijk te hulp:
„Grootvader, hij wil niet gelooven dat u aan boord van de Najade
was, toen die groote zeeslag geleverd werd."
Dat was te kras voor de trots van den ouden pekbroek. Hij
ging zoo recht als een kaars voor -zijn jongen bezoeker staan en
bulderde hem met gebalde vuisten in 't oor:
„Wat, geloof je dat niet, jonge zwabber? En ik zeg je dat het
de waarheid is! Ik stond op het dek van dc Najade met andere
lui, wier schoenen jij niet eens waard bent te poetsen, toen één
enkele losbranding van den Dictator de drie masteu en de boeg
spriet wegnam, terwijl het bovendek in stukken en brokken op het
tusscliendek terecht kwam. Toen de ramp voorviel had de ouder-
geteckende nog precies tijd genoeg om zijn hagje te bergen en door
een geschutpoort in zee te springen. Je moest voortaan wat beter
begrijpen dat we hier geen zotteklap ophangen, versta je? En als
het niet was uit respect voor je braven vader, zou ik je schouders
eens geaaid hebben met een eiudje touw, zooals we in mijn tijd
met die vcrwenschte scheepsjongens deden!"
Die uitval, ontegenzeggelijk de langste dien de brave kerel in
de laatste twintig jaren had ten beste gegeven, maakte een einde
aan dc visite. Élisabefh echter was bitter bedroefd dat Salvé zoo
maar was heengegaan, zonder haar zelfs goeden dag te zeggen.
Salvé kwam in den loop van het volgende najaar terug, na een
reis gedaan te hebben naar Havre en Liverpool. Hij was in het
eerst niet bijzonder op zijn gemak, schoon zijn vader en de oude
Jakob altijd de beste vrienden waren gebleven. Gelukkig had „de
witte beer," zooals hij den ouden Jakob noemde, htm geschil van
verleden jaar glad vergeten. De jongelui hadden het zaakje tusschen
hun tweetjes spoedig weer bijgelegd, en Elisabeth had uit het geval
geleerd dat zij niet alles aan haar grootvader moest zeggen.
Terwijl de visscher en de oude Jakob in huis over koetjes en
kalfjes zaten te redeneeren, loste Salvé de medegebrachte artikelen
en bergde ze in den kekier; Elisabeth volgde hem overal waar hij
ging of stond, en de gesprekken, die zij onder de bedrijven met
elkaar voerden, liepen over alle denkbare soorten van onderwerpen.
Met de vragen die zij deed, was het weder het oude leventje. Hoe
of Ilavre er wel uitzag, waar hij pas geweest was, en Amerika,
waar hij nooit geweest was? Was de vrouw van zijn kaptein net
zoo mooi nis een kapleinsvrouw vau de zeemacht? Gingen de
vrouwen der officieren in oorlogstijd met haar mannen mee? Het
was letterlijk een verhoor op vraagpunten.
nomen, en de vervalsching van het product in kroegen en
tapperijen onrustbarend vermeerderd.
Vindt gij niet, dat de accijns op zeep en azijn toch niet
wel te behouden is in een land, waar men er teregt prijs
op stelt, dat de eerste levensbehoeften niet door de schuld
des wetgevers worden duurder gemaakt?
En eindelijk geeft gij niet toe, dat althans in theorie
de tabak, die te gelijkertijd is een artikel van zeer alge
meen en steeds toenemend verbruik, en toch niet gerekend
kan worden onder de levensbehoeften, als het ware aan
gewezen, door de natuur der dingen aangewezen is voor
eene gemakkelijk gedragene en toch ruime baten opleve
rende verbruiksbelasting
Dit alles schijnt moeijelijk tegen te spreken. Evenmin,
dat de ondervinding geleerd heeft, dat van bijna geen
enkele belasting de opbrengst sneller toeneemt. In Frank
rijk klommen de inkomsten van het tabaks-monopolie van
ruim 143 mill. in 1860 tot 200 mill. in 1870 en 250mill.
in 1877. In Oostenrijk van 27 mill. in 1855 op 37 mill.
in 1871. In de Vereenigde Staten van Amerika stegen
de inkomsten uit de tabaksbelasting van 35i mill. dollars
in 1875 tot 41 mill. in 1877.
De moeijelijkheid is alleen gelegen in de wijze, waarop
zoodanige belasting is in te rigten.
Van een tabaks-monopolie ten behoeve van den Staat
kan in ons land geen sprake zijn. Deze maatregel zoude
onmiddellijk den groothandel in tabak doodelijk treffen,
en de vele honderden, die in de fabrikage van sigaren en
rooktabak hun bestaan vinden, afhankelijk maken van het
goedvinden der regering.
Evenmin schijnt het wenschelijk, den invoer van buiten-
landsche tabak met hooge regten te belasten, en een even
redig regt te heffen van den te veld staanden oogst, of
de tabak in de schuren van den inlandschen planter, want
bet eerste gevolg van dezen maatregel zou zijn, dat de
markt zich verplaatste naar bet buitenland, vermoedelijk
naar Hamburg of naar Engeland, terwijl lagere regten
aan de schatkist geene voordeelen zouden opleveren, eenigs-
zins opwegende tegen den last, die de nijverheid en den
handel zouden ondervinden.
I-Iet gelaat van het jonge meisje begon er op den duur veel
innemender uit te zienhaar gezichtje, hoe kinderlijk ook nog,
was veel ernstiger geworden. Salvé moest trouwens erkennen, dat
hij maar zelden zulke oogen als de hare gezien had. Van dat
oogenblik af, ging hij altijd met zijn vader ineê als deze een uit
stapje maakte naar de rots van Klein Torungen.
Bij het laatste bezoek in dat saizoen babbelden zij er drukker
dan ooit op los. Salvé sprak over de dansen van Salvingen; hij
liet niet onduidelijk doorschemeren dat de jonge meisjes in dien
omtrek elkaar zijn genegenheid betwistten; maar hij gaf er den
brui van om met haar te dansen. Terwijl bij zoo in één adem
over dat chapiter voortrammelde, liet hij zich ontvallen dat hij in
den loop van den winter tweemaal gevochten had. Elisabeth staarde
hem verschrikt aan.
„Wat hadden ze u gedaan?" vroeg ze.
„Och, ze hadden mij mijne danseres afgenomen, maar ik heb
het hun ongemakkelijk betaald gezetDe bals eindigen daar meestal
met zoo'n soort van dans."
Verbolgens praatten ze over kleeding en opschik, hetgeen ten
gevolge had dat Salvé zijn jonge vriendin beloofde, uit Holland
een paar marokijnen laarsjes voor haar meê te brengen. Met die
belofte verlieten zij elkaar, nadut Elisabeth hem permissie had
gegeven om dc maat van haar voet te nemen, hetgeen Salvc tot
tweemaal toe doen moest, uit vrees dat hij zich vergist had, of
omdat hij het voetje zoo lief vond. Het meisje had een kleur van
blijdschap toen ze hem terugriep om hem nog eens goed op 't
hart te drukken dat hij toch vooral zijn boodschap niet vergeten zou.
Het volgende jaar kwam Salvé met de laarsjes terug. Het waren
aardige muiltjes met zilveren gespen, die hem z.eker bijna een maand
gage gekost hadden. Elisabeth durfde ze eerst niet aan te nemen.
Het kind was een maagd geworden; zij wilde ook voortaan niet
meer met hem alleen blijven. Dit beviel Salvé echter volstrekt
niet; hij zocht allerlei voorwendsels om haar buiten te houden.
„Ziet ge dan niet," sprak hij, „hoe onstuimig de zee is? Zij zal
de boot nog tegen de rotsen stuk slaanwe moeten hier blijven
om een oogje te houden."
Maar Elisabeth verzekerde dut er volstrekt geen kwaad bij was;
zij stond er op dat ze weer in huis zouden gaan, waar zij zich
meer op haar gemak gevoelde onder het beschermend toezicht van
haar grootvader.
Een kortstondig verblijf bij haar tante te Arendal, waar ze on
langs een poos vertoefd bad, had haar in het oog vallend ontwik
keld. Het kleine rotskind was letterlijk als herschapen cn in een
zeer schoon meisje veranderd. Salvé herkende haar haast niet en
die verandering maakte hem meer bedremmeld dan dat ze hem
verblijdde. Toen zij afscheid namen van elkaar, ging dit niet gelijk
vroeger, al lachende, maar met eene zekere verlegenheid van
weerszijden.
Salvé wist waarlijk niet hoe hij het had; het was hem geen
oogenblik uit de gedachten.
{Wordt vervolgd