klein is. De ontvangsten bedroegen over 1878 f252,915. de uitgaven f 230,038, zoodat een batig saldo van f 22,876 in kas is. Plet aftredend lid van bestuur, cle heer A. W. van Eeghen, werd herkozen. Slechts 48 leden woonden deze vergadering bij, wel een doorslaand bewijs van het groote vertrouwen, dat de leden in het bestuur, met zijn wakkeren directeur dr. Westerman, stellen." Het laatste nummer van den Spectator behelst het vervolg van het verhaal der nasporingen van Auerbach en eenige anderen naar de woningen, waarin Spinoza te 's Hage, Rijnsburg en Voorburg huisde. In Voorburg wachtte Auerbach een aardige verrassing. Men had in Den-Zwaan uitgespannen en keerde daar terug om te vertrekken. Plet meisje, dat er aan de toonbank stond, had staan lezen en het bleek, dat zij bezig was met de Plollandsche vertaling van Auerbach's Auf der Höhe. Plet voorval verraste Auerbach en deed hem gevoelig aan. Hij schreef eenige woorden op een kaartje en gaf het tot aandenken aan het meisje, dat hij wederkeerig verzocht haar naam voor hem op schrijven. En Pietje schreef haar naam ter gedachtenis voor Auerbach. ,/Mein alter Freund Bendemann soll ihr Portraït zeichnen" riep Auerbach, en nog dagen later, toen wij hem uitgeleide deden aan het station van den Hollandschen spoorweg en zaten te praten aan een tafeltje, wierp hij met een lagchend oog en een vrolijk gebaar zijn graauwen flambard van zijn hoofd op de tafel, gaf er een bons op en uitte de weer opkomende herinnering „Nein, das war doch schön in Voorburg!" Het was dan ook waarlijk een gelukkig toeval. Voor ons was er het komische nog bij gekomen, dat Auerbach's vriend en reisgenoot den gelukkigen ontdekker ter zijde genomen en hem gezegd had: Dat is eene allerliefste beleefdheid, dat liadt gij niet aardiger kunnen beramen. Het kostte werkelijk eenige moeite voordat de ongeloovige overtuigd was, dat hier geene berekening maar reiner Zufall zijn spel gespeeld had. Te Delft had jl. Zaturdag, begunstigd door heerlijk weder, een harddraverij plaats, waaraan door 16 paarden werd deelgenomen. De prijs, een zilveren bokaal, ter waarde van f 300, werd behaald door Prinses van P. Smits te Slikkerveer, bereden door den pikeur P. van Zanten, en de premie, ter waarde van f 100, door La Vitesse, van J. Smits, te Dubbeldam, bereden door A. de Koning. Prijs en premie werden vereerd door liet gemeentebestuur van Delft. Dezer dagen zijn te Vlissingen bij den majoor Peper kamp gedurende den nacht al zijn schoone druiven, welligt vier groote manden vol, uit den tuin weggehaald. Te Middelburg bestaat verschil tusschen den luitenant directeur van 't muziekkorps der dd. schutterij en eenige zijner ondergeschikten. Een van deze laatsten is wegens verzet, enz. door den schuttersraad tot circa f 30 boete veroordeeld. Hij heeft zich bij Gedeputeerde Staten van Zeeland in hooger beroep begeven. Aan een particulier schrijven uit Cadix, gedagteekend 15 Sept., ontleent de Zutph. Crt. de volgende bijzonder heden omtrent de Gelderland: „Men kan op zee sterke en snelle temperatuursverande- en hem verzwelgt. God ontferme zich over den man die een poging zou willen doen om hem bij te staan, want men ziet hem alleen 's nachts bij stormweer." „Hebt gij hem ooit gezien, vader Jakob?" vroeg Carl Beek. „Ik zal niet zeggen dat ik hem gezien heb, en ik zal ook niet zeggen dafe» ik hem niet gezien heb; maar ik weet dat de laatste maal toen ik bij die eilanden was, het er zoo verschrikkelijk stormde, dut wij blijde waren een haven te vinden waar we ons konden bergen." Jakobs vertelling had een diepen indruk op zijn toehoorders gemaakt. Er ontstond een plechtige stilte, die Carl afbrak door een nieuw matrozenliedje: Aan boord, aan boord! Hel zeil in top, hoezee! Vooruit met vlag en wimpel op, hoezee! Het scheepswant is ons oorlogsros, Eu ieder rijdt er flink op los Vooruit, vooruit, boezee! (bis) Aan boord, aan boord! 't Kanon ontbrandt, boezee! En brengt den groet aan 't vaderland, lioezeel Een laatsten groet aan 't lieve kind, Die 't zeevolk nog zoo kwaad niet vindt! Vooruit, vooruit, boezee! (bis) Hij herhaalde het laatste couplot met een ondeugende galants buiging naar den kant der dames, die, op haar bank tegen elka&r aangedrukt, zich aan een lichte sluimering hadden overgegeven, en, over haar hoofden heen, naar Elisabeth, die beter wakker kon blijven. Hot schijnsel van het vuur viel vlak op zijn welgevormd en man nelijk gelaat, eenigszins gebruind door de zon en de zeelucht, op zijn donkerbruin haar en de fluweelen oogen die hij van zijn moeder had, een Baskische uit de omstreken vau Bayonne, welke een paar jaar geleden gestorven was. Die natuurlijke voordeden, gepaard met eeu medesleepende, onweerstaanbare opgeruimdheid hij had levenslust genoeg voor al zijn makkers maakten van den jongen offider een verleidelijk persoontje. Inmiddels begon de dag aan te breken. De wind was gaan liggen, en de zee, thans even kalm als ze den vorigen avond on rustig was geweest, scheen de jagers tot vertrekken te nopen. Xa van hun gastheer en zijn dochter afscheid te hebben genomen, gingen zij onder zeil; doch, toen zij eenmaal weder in de boot waren, vielen zij spoedig.in slaap. Het duurde ceuigc dagen eer Elisabeth hare gedachten kon aftrekken van den knappen luitenant, die een zoo plotselinge en zoo hevige opschudding had teweeggebracht in haar stillen levens kring. Meer dan eens zag zij hem in hare verbeelding weer op de houten bank zitten, vooral op het oogenblik toen hij, bevallig met zijn ledig glas naar haven kant wuivende, haar toezong: Een laatsten groet aan 't lieve kind, Die 't zeevolk nog zoo kwaad niet vind t Sedert dien tijd .maakte Carl Beek herhaaldelijk een uitstapje naar Groot en Klein Torungen, om op zeevogels te schieten en ging er dan bij voorkeur alleen heen in zijn zeilbootje; maar nooit gelukte het hem, Elisabeth onder vier oogen te spreken. Hetzij uit instinct, hetzij bij toeval het jonge meisje was altijd in de nabijheid van haar grootvader. (Wordt ver volt/d ringen waarnemen. Het was des middags van den 6den ten 12 ure prachtig weer, en een kwartier later was liet zoo mistig, terwijl de zon nog altijd scheen, dat wij op geen tien passen voor ons, ja zelfs niet eens regt naar beneden in zee konden zien. De machine floot onophou delijk, uit vrees voor aanvaren; een half uur later kwam er een flinke storm; huizen hoog verhieven zich de golven, alles en allen op het dek en in de kajuit werden doornat en niemand kon op zijne beenen blijven staan. Tegen 4 uur klaarde het weer op en om 6 uren zaten we allen alweer op de campagne, onzen angst vergetende bij een lekkere flesch wijn, toon wij op eens de kapitein had, door het heerlijk weer uitgelokt en om de passagiers een mooi gezigt te verschaffen, te digt bij de kust gestoomd een vreeselijken schok voelden, waardoor wij met stoelen, flesschen en alles ten onderste boven werden geworpen en de boot zelf gelieel naar stuurboord overhelde. Wij waren op een blinde klip gestooten en zaten midden in zee vast. Gij kunt u niet voorstellen den schrik en de verwarring die dadelijk op dezen schok volgden; alles vloog door elkaar, passagiers, ekwipage enz.; ieder was gek van angst. Nadat deze toestand van wanorde en vrees ongeveer een uur had geduurd, werd het detachement in twee bootjes geëmbarkeerd, sommigen geheel, anderen half gekleed en bleven wij bijna drie uren bij het schip om zoo mogelijk allen te redden. Ik heb nooit meer angst uitgestaan dan in die oogenblikken. Eens werden we door een golf met ons bootje teruggeslagen en tegen het schip geslingerd, zoodat alles kraakte en we niet anders dachten of het was met ons gedaan. Na den geheelcn nacht tot 's morgen 9 uur in ons bootje doornat en vol angst te hebben rondgezworven, kwamen we op de Spaansche kust (Conil) teregtnu waren we gered; maar alles wat we bezaten lag op den bodem der zee en we hadden niets meer over dan de kleêren aan 't lijf. Wat liet schip aangaat, lading en bagage, alles werd over boord geworpen om het schip te kunnen ligten; het is dan ook los gekomen, maar heeft een groot lek en gebroken machine. Het is naar Cadix gesleept, om daar gerepareerd te worden, wat wel drie maanden kan duren. Conil is een klein, vuil zeedorpje, waar we bijna niets te eten kregen, op de steenen en in de open lucht moesten slapen, wat voor sommigen, vooral voor de dames, slechts half gekleed, minder aangenaam was. Op den koop toe werd ons nog 't weinige dat we hadden ontstolen. In dat herbergzaam oord bleven we 3 dagen. Toen gingen wij, mannen, naar St. Fernando, waar we na een marsch van elf uren doodaf aankwamen. Vandaar werden we per spoor naar Cadix getransporteerd, waar wij in de kazerne logeeren, natuurlijk, daar we geen van allen de taal kennen, tamelijk beroerd, maar toch duizendmaal beter dan te Conil. Het is te hopen, dat we spoedig verder kunnen gaan; want we zijn vau alles ontbloot. Van de passagiers zijn twee dames en een heer gevaarlijk ziek geworden tengevolge van de doorgestane angsten en ontberingen." De bekende Friesche dwerg „admiraal Tom Pouce," anders gezegd Jan Haunema, is ernstig ongesteld, zoodat cr groot gevaar voor zijn leven bestaat. Men schrijft aan de Veend. Crt.: Te W. waren onlangs, bij gelegenheid van een hard draverij, een achttal vagebondeerende Duitsche hoornblazers, met koperen longen, door een kastelein aangenomen tegen vrijen kost, vrij bier en 8 gulden. De partij liep tegen, doch de blazende Germanen dronken des te meer, zoodat de kastelein in een en ander 's avonds eene reden meende te mogen zien, om hun het geld te weigeren. Vandaar deze aanspraak voor den kantonregter te Z. „Meneer de kantons- rigter," zeide de waard, „ik bin n' menscli, dij wijt, wat n' ander tonkomt, veural wat n' dronk betreft, n' Mens mout, veural n' muzekant, goud zien nat en dreuge hebben, maar wat dij Prusen der tegenangooid hebben, zoowat heb ik van mien leven nog nijt zijn. Honger hadden z' ook as wolven. Mien gasten hebben zoo'n oprumen nijt hollen, as dij 8 kerels, en nou zoo'k heur nog 8 gulden geven bovendijn?" „Herrgott, Herr Richter," hernam de klagende kapelmeester in Weener dialect, „der Herr Wirth nimmt den Mund so voll, wie wir ihn bei ihm net hab'n nehmen können. Man soll Ein' das Gliischen Bier doch net enthalten, nachhcr hört sieh ja jede Existenz auf. Mehr als er vertragt, kan jo Ivaner trinken." Des regters vraag, of het diëet ook vooraf bepaald was, werd door den kapelmeester beantwoord met de woorden: „Der Herr Wirth hat nicht gefragt, was unser gewöhnlich's Deputat is. Na, wir hiltt'n uns auf ein bestimmtes Maass net eing'lassen, denn Niemand kann Morgens in der Fri'ih sag'n was er auf d'Nacht für ein' Durst hab'n wird. Kost, Trunk und ein Gulden die Person hat's g'heissen, als dann zahln's aus." Acht dagen later werd de kastelein veroor deeld tot betaling. Hij heeft evenwel gezworen, zich voor de Pruissische blaasroeren, die zooveel vocht noodig hebben, in aelit te nemen. In een breedvoerig artikel over de Nederlandsche afdeeling der achoone kunsten ter Parijsche tentoonstelling, in de te Rome verschijnende Opinione, leest men o. a. het volgende: „Dit is een onloochenbaar feit, dat de heden- daagsche Nederlandsche schilderschool, zich onbewust de gezegende! van alle gedachte aan cosmopolitisme, van de andere scholen niets gevraagd en haar ook niets te danken heeft; nationaal is zij gebleven, naar stijl en vorm en onderwerpen; allerbelangwekkendst en opmerkelijk onder zoovele andere scholen, welke, verscheidenheid najagende, ofschoon zij haren schat te huis hebben, bij de naburen uit bedelen zijn gegaan, op gevaar af van er haren goeden naam en het leven zelf bij in te schieten." Tegenover de strenge maatregelen, welke men in Duitschland beraamt om de sociaal-democraten te keer te gaan, verdient het opmerking maar bij den geheel ver schillenden toestand der twee maatschappijen geen navol ging hoe Amerika do ultra-radicalen bejegent. Zekere Kearney, een vrachtrijder uit San Francisco, trekt van den eeuen Staat naar den anderen, om overal tot haat tegen de rijken op te zetten, den oorlog te prediken tegen de groote fabrikanten, de „hertogen," gelijk hij ze noemt om gisting teweeg te brengen. Onlangs hield hij te Phi- ladelphia op een der pleinen eene redevoering, die twee uren duurde. Ilij stond met opgestroopte hemdsmouwen en zonder das te midden van eene menigte van zeven duizend personen en schold onafgebroken op de rijken. Het publiek hoorde hem aan, maar de eenige opmerking, die van de toehoorders uitging, was die van een Yankee, dat de man zweette als een bokser, terwijl een ander hem toeriep: „Je moeder was een groot man, Kearney!" Toen hij uitgesproken had, keerde ieder naar huis en stond de man weder alleen. De politie bemoeide zich niet met de zaak. Te Baltimore, waar hij zijne redevoering begon, moest hij ze staken, omdat niemand staan bleef om er naar te luisteren. Te Washington ging hij een bezoek brengen aan den President Hayes. Deze ontving hem, beantwoordde zijne vragen over do sociale kwestie, over de muntkwestic en de Chinezen-kwestie en toen Kearney afscheid nam met de woordeh: „Ik reken er op, President, dat gij aan de Chinezen-kwestie denken zult," antwoordde Hayes met een beleefden glimlach: „Zeker mijnheer Kearney; ik ben u zeer erkentelijk voor u bezoek." Wij herhalen: dit is een ander uiterste, waarin men in Duitschland niet mag vervallen; maar, gelooven wij niet, dat de beginselen der sociaal-democraten op deze wijze uitgeroeid zullen worden, de geweldige maatregelen tegen hen beraamd zullen daartoe evenmin strekken, en dan wint de Amerikaansche manier het in eenvoudigheid. (Arnh.Crt.) De Fun heeft aan het licht gehragt, dat lord Beacons- field bij zijne vele voortreffelijke eigenschappen, ook nog uitmunt door 't bezit van een voetje, dat een chineesche dame hem zou kunnen benijden. Eene beroemde zangeres was, ten tijde dat het congres te Berlijn zijne zitting hield, aan het Katserhof, waar ook Beaconsfield zijn intrek bad genomen, afgestapt. Zij moest den volgenden morgen vroeg weder vertrekken, en daar men nog verzuimd had haar hare laarsjes terug te brengen, zond zij hare kamenier naar beneden om ze te halen. De dienstbode kwam terug met een paar keurige laarsjes, naar de laatste mode ver vaardigd, maar die voor het voetje van de prima donna te klein waren. Het was daarom voor de zangeres geen geringe teleurstelling toen de kamerdienaar van lord Beacons field ze eenigen tijd later kwam opeischen als het eigendom van zijn meester. (Een aardige parodie op reuzenvoeten.) V iscliTDerigteii. Gisteren kwamen eenige schuitjes binnen met een weinig visch. Alles was zeer duur. Als voorbeeld moge dienen, dat 18 roggen, 12 groote-, 20 middelsoort- en 75 zeer kleine tongen, benevens 2 mandjes scholleijes, f 42 opbragten. Heden gingen 10 schuiten naar zee. De Urker-vloot is nog niet van huis teruggekomende Enkhuizer-vloot visebt vóór de Maas. Naar aanleiding van herhaalde klagten over de nadeelige gevol gen, welke het gebruik van sommige soorten van vischtuig op den toestand der visscherijen in de Zuiderzee zou uitoefenen, zal door het Collegie voor de Zeevisscherijen een opzettelijk onderzoek worden ingesteld. Benoemingen, enz. De kapt.-luit. ter zee 3. H. Haakman wordt eervol ontheven van de waarneming der betrekking van permanent lid der commissie tot het examineeren van zee-officieren en adelborsten en vervan gen door den luit. ter zeg. 1ste kl. J. A. Waldeck. De kapt.-luit. ter zee H. P. König wordt heden eervol ontheven van het bevel over het schroefstoomscliip van Galen en vérvangen door den kapt.-luit. ter zee J. II. Haakman. Staten-GeneraaL Tweede Kamer. Zittiug van Vrijdag 20 September. De minister van Financiën heeft de Staatsbegrooting voor 1879 aangeboden. Uit zijne uitge- sprokene financiële rede blijkt hoofdzakelijk, dat de algemeeue financiële toestand iets gunstiger is dan bij de aanbieding van het leerling-ontwerp. De tekorten van 1876 tot en met 1878 beloopen 22 millioen 8§ ton, of 3,325,000 minder dan in April werd bere kend, welk verschil uit den loop der diensten en haar minder nadeelige uitkomsten wordt gestaafd. De leening zal in kas doen vloeijen f 42,301,250; daarvan is toegewezen aan de dienst van 1878 f 8,350.000, aan de dienst van 1879 f 7,300,000 en zal, ter bestrijding der tekorten over 18761878 nog benoodigd zijn f 22,850,000, te zamen f 3S,801,250, zoodat van de leening nog beschikbaar blijft f 3,801,250. De begrooting voor 1879 biedt op menig punt nog niet de vereischte zekerheid en moet den indruk geven, dat vermeerdering der Staats-inkomsten dringend noodig is, ook met het oog op de nieuwe wet op het lager onderwijs, de behoeften van het oorlogswezen (waarvoor een credietwet wordt aangeboden) en de regeling der koloniale bijdrage. Het totaal der uitgaven voor 1879 woxdt geraamd op f 115,811.801, of f 4,678,094 minder dan het definitieve cijfer van de dienst 1878, niettegen staande vele onvermijdelijke verhoogingen. De middelen worden geraamd op f 115,824,697, zoodat vooralsnog geene aanleiding bestaat tot uitgifte van schatkistbilletteu. Maar wat nu de toekomst betreft, de Indische bijdragen zullen voorshands alleen betreffen het equivalent voor uitgaven, speciaal ten behoeve van In die. Vermeerdering der gewone uitgaven staat vast. De regering rekent voor hooger- en lager onderwijs in 1880 op eene verhooging van 3, in IS81 op eene verhooging van 4 en in 1882 op eene verhooging van 5 millioen. Alleen voor de voortzetting van spoor wegen en de verbetering van kanalen kan, als zijnde buitengewone uitgaven, geleend worden, althans voor 't vervolg. Het departement van Oorlog zal in de volgende jaren 3 millioen meer vorderen. Bekenende op den gewonen aanwas der middelen, dan zouden in 1882 de gewone middelen de gewone uitgaven weder kunnen over treffen. Maar, alle kwade kansen in aanmerking genomen, zoomede rekenend op rentebetaling voor kapitaal ten behoeve van openbare werken, is het een dure pligt op versterking der raiddeleu bedacht te zijn. Voorstellen daartoe zullen spoedig volgen en worden be rekend op 4 millioen jaarlijksche vermeerdering van inkomsten, en zulks door eene belasting op de kapitalen in portefeuille en op de bezittingen in de doode hand. De herziening der belasting op de ongebouwde eigendommen moet worden uitgesteld, wijl de begroo ting thans de daarvoor noodige uitgaven niet kan dragen. De herziening zal nog in deze zitting weder ter tafel worden gebragt;

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1878 | | pagina 2