De inschrijving voor de stoomvaartmaatschappij ter verbinding van Amsterdam via IJmuiden met Londen is niet volteekend. De pogingen zijn evenwel nog niet opgegeven. Uit Arolsen wordt dd. 9 dezer aan liet Rott. Nbld. gemeld tfZooeven zag ik, bij een prachtigen zonneschijn, waar door het heerlijke in vollen lentedos prijkende park, rondom het slot, met een tooverachtig licht was overstroomd, de geheele vorstelijke familie voorbijgaan. Voorop ging de Koning der Nederlanden in burger kleeding met zijn jeugdige bruid aan den arm, benevens onze Prins, wiens liooge vorstelijke gestalte boven allen uitsteekt. Naast het rijtuig, waarin onze Prinses zat, bevond zich de rijzige gestalte van hare zuster de Prinses zu Wied, wier zoon met een Neder- landsche Prinses is gehuwd. De naauwe betrekkingen, die tnsschen ons Vorstenhuis en andere groote regerende geslachten reeds bestaan of weldra zullen tot stand komen, zijn minder bevreemdend als men in aanmerking neemt, dat het geslacht van Waldeck- Pyrmont een der oudste Duitsche Vorstenhuizen is. Zooals gij weet, liggen de beide Vorstendommen Waldeck- en Pyrmont niet aan elkander, doch beide zijn om hun bijzondere eigenaardigheden evenzeer bekend. Pyrmont, de hoofdstad van het vorstendom van dien naam, heeft als liefelijk in het woud gelegen badplaats een goeden naam, terwijl in het vorstendom Waldeck de mineraal bronnen van Wildungen jaarlijks meer en meer waardeering ondervinden en ook door uwe landslieden veelvuldig worden bezocht, niet alleen om gebruik te maken van de oude bronnen, die reeds menig concurrent hebben gevonden, als ook om de bekoorlijkheid van het aan den Eder gelegen Wildungen, dat door romantische bergen en dalen en phan- tastisch gevormde rotsen is omgeven. Arolsen, aan het kleine riviertje Eder gelegen, is de zetel der regering en is van alle zijden door prachtige lanen, en regelmatig gebouwde, door vriendelijke tuinen omgeven huizen, ingesloten. Ternaauwernood heeft men zich even buiten de stad begeven of men bevindt zich in de prachtigste bosschen, in de eenzaamheid van het woud. Ja, ons land draagt zijn naam met ï-egt,'en met regt ook zijn vorst en volk trotsch op den rijkdom der bosschen van eiken en dennen." In de maand April dezes jaars ontving de regering van den Commissaris des Konings in Noordbrabant het berigt, dat de erwten-kever zich in de omstreken van Eindhoven vertoonde, met bijvoeging van eenige erwten, waarin de levende kevers aanwezig waren. Deze werden in handen gesteld van den directeur der Rijkslandbouw school, ten einde een onderzoek in te stellen, dat welligt tot de aanbeveling van voorbehoedingsmaatregelen zou kunnen leiden. Dientengevolge zijn, door tusschenkomst van dien directeur, rapporten van de heeren dr. J. Ritzema Bos en professor A. Mayer ontvangen, welke opgenomen zijn in de Staatscourant No. 239. Eerstgenoemde gaat de levenswijze van de schadelijke diertjes na en bespreekt de middelen ter verdediging er van. Het leggen der erwten in het water, eenige dagen vóór het zaaijen, is niet afdoende, de insecten worden alleen stijf, schijnbaar dood en leven later weêr op. (Dat de aangetaste erwten altijd op het water zouden drijven en alleen de gezonde zouden zinken, is niet waar). achter zich een lange streep blauw licht liet. Yan den voorsteven klonk een sentimenteel matrozenliedje, dat in hoofdzaak neerkwam op de volgende regels: Nimmer, wat er ook gebeure, Spreek ik haren naam weêr uit; Want al lijkt haar mond het roosje, Dat zijn bladekens ontsluit, In haar hart verbergt ze toch Niets dan leugen en bedrog! Het klonk zeer droefgeestig in dit oogenblik en het scheen dat de zanger diep doordrongen was van zijn onderwerp, te oordeelen naar de zuchten waarmede hij dit refrein vergezeld deed gaan. Toen hij zweeg, kwam Salvé bij hem staan. „Ge klaagt daar steen en been over het liefje van een ander, George; wat zoudt ge wel zeggen als het de uwe eens gold?" „Mijn vrouw!" riep „de slaper" vol verbazing. „Ja; zoudt gij haar op den bodem der zee willen zien?" „Mijn Karen op den bodem der zee? Dan ging ik er liever zelf heen." „Nu ja, maar als ze u nu eens ontrouw werd?" hield Salvé aan, die er een duivelachtig genot in scheen te hebben om den armen man te kwellen. „Maar dat doet ze niet." George Buvaagen had blijkbaar niet veel aanleg voor beschou wingen in het afgetrokkenevol ergernis over een veronderstelling die zijn echtelijke liefde kwetste, keerde hij zich om en ging heen. Salvé verdiepte zich nu des te meer in zijn naargeestige over peinzingen. De wonde die zijn hart deed bloeden over het aan staande huwelijk van Elisabeth, wedijverde in hem met de nog sterkere begeerte om zich op den kapitein te wreken over de onbe schofte manier, waarop hij hem de tijding had medegedeeld. Het besluit zijner overdenkingen was een dure eed om, zoodra de Juno te Itio zou komen, van boord te aeserteeren. Hij wilde niet meer naar Noorwegen terugkeeren en niet langer hetzelfde schip bevaren met den vader van Carl Beek. Een poos later, toen de maan was opgekomen, kwam „de slaper," die althans dezen nacht zijn bijnaam loochenstrafte, Kristiansen opzoeken; en nadat hij hem wat ter zijde getrokken had, alsof hij een diep geheim had te ontsluieren, sprak hij: „Weet ge wat ik gedaan zou hebben? Ik zou op den drempel van haar deur gestorven zijn." Salvé zag hem lang en ernstig aan, en zijn gelaat werd dooreen bleekheid overtogen, die bij het maanlicht nog sterker uitkwam. „Welnu," sprak hij, zijn hand op Georges schouder leggend„ik ben niet getrouwd, maar het is zoo goed alsof ik het was, en ik ben op den drempel van haar deur gestorven." En daarop, toen hij het verbijsterde gelaat van zijn toehoorder zag, voegde hij er met een gedwongen lach bij „Verwondert u dat zoo? Kom, het is maar een aardigheid." Hiermee maakte hij een einde aan het gesprek. „De slaper" bleef als aan den grond genageld staan, niet wetende wat hij van dit alles moest deuken. Het was mogelijk dat Salvé een loopje met hem had willen nemen. Toch had hij een flauw bewustzijn, dat hij hier een blik geslagen had in een ziel, die geheel en al aan de wanhoop ter prooi was, Wordt vervolgd.) Een beter middel ter verdelging is het verhitten der erwten vóór het zaaijen gedurende een korten tijd tot op een temperatuur van 50 gr. C. Prof. Mayer zegt in zijn rapport ook, dat dit laatste goed en voor de kiemkracht der erwten niet gevaarlijk is, maar het is in de praktijk zoo moeijelijk drooge stoffen op een aaugewezen temperatuur gelijkmatig te verhitten, dat dit middel voor gewone landbouwers toch niet aan te bevelen is. Hij acht de inwerking van zwavelkoolstof op de zaden beter. Zwavelkoolstof als gas doodt insecten in weinige minuten en is, wanneer de inwerking slechts korten tijd duurt en in drooge toestellen plaats heeft, voor zaden onschadelijk. In de praktijk zou het middel zoo kunnen worden toe gepast, dat de zaaderwten in een ijzeren doofpot, na bij voeging van de noodige hoeveelheid zwavelkoolstof, tien minuten met een goed sluitend deksel bedekt worden, daar na er uit genomen en zoolang uitgespreid dat men van scherpe lucht niets meer bemerkt. Hierbij moet men uiterst voorzigtig zijn, met vuur en licht, want de zwavelstof kan zelfs door een brandende pijp vunr vatten. De hoeveelheid te gebruiken zwavelstof moet worden afgemeten naar den inhoud van den doofpot. Voor een hectoliter ruimte is 50 kub. cent. voldoende. Onder de tooneelgezelschappen, die dezen winter ons land zullen bezoeken, behoort, volgens de Pr. Fr. Crt., ook een gezelschap, dat in plat-Duiscb voorstellingen wenscht te geven, onder directie van Lotte Mende. De Duitsche bladen hebben in den laatsten tijd nu en dan de aanwerving voor Atsjin wederom ter sprake ge- bragt. De officieuse Post weet mee te deelen dat Nederland thans besloten lieeft met groote kracht een einde aan de zaak te maken en er in November en Februarij, de beste maanden voor Europeanen, een 4000 man frissche troepen been te voeren, die hoofdzakelijk in Duitschland geworven zullen worden. Het blad neemt deze gelegenheid waar om zijn landgenooten te waarschuwen tegen dienstneming. Onder den Indianen-stam van de Heida op de „Koningin Charlotte-eilanden," aan de kust van Britsch Noord-Ainerika, heerscht een zonderlinge gewoonte om de dooden te begraven. De Indianen vellen namelijk boomen, hollen ze uit en stoppen er de lijken in. Vervolgens wordt de boomstam weder digt gemaakt en nabij de woning van de verwanten regt in den grond gestoken en wel zoo, dat het lijk zich ongeveer 10 voet boven den grond bevindt. De lijken van de stamhoofden en aan zienlijke Indianen worden in speciaal daartoe uitgezochte groote boomen gesloten; nadat de stammen van snuisterijen en kleinodiën zijn voorzien, worden zij in den wand van bet sterfhuis in de nabijheid van de deur zoo ingevoegd, dat de eene kant van den stam binnen de woning, de andere daarbuiten zigtbaar is. Op vele plaatsen treft men zulke knekelhuizen tot een hoogte van 40 tot 60 voet aan. Dikwijls zijn in enkele hoornen geheele familiën geborgen. Sedert 1 September 1876 heeft zich op een van genoemde eilanden gevestigd een zendeling van 't BritsCh Zendingge nootschap, die bovenstaande bijzonderheden,dn zijn eerste rapport mededeelt. Een latere brief van April 11. berigt, dat het hem gelukt is, deze voor de gezondheid der Indi anen zoo verderfelijke gewoonte voor de eevstemaal bij de begrafenis van een opperhoofd te doen verzaken. Uit Nieuw-Zeeland wordt gemeld, dat aldaar vijf "Wesleyaansche zendelingen door de wilden zijn opgegeten. Van de eters werden er na den maaltijd 80 door de kolonisten doodgeschoten. Dezer dagen diende eene vrouw te Brussel een klagt in tegen een werkman, die baar een oorveeg had gegeven. De commissaris, wat al te gewoon aan het „hoe" en „wat", vraagt aan de vrouw: „Hoe heeft die man u den klap gegeven?" „Hoe?" antwoordt de vrouw, „wel zóó," en zij gaf den commissaris een klap in het gezigt, die klonk als een klok. Het rapport der commissie, afgevaardigd naar de Rijksland- bouwschool te Wageningen, door de afdeeling „De Hocksche waard" der Ilollandsche Maatschappij van Landbouw, is in druk verschenen. Uitvoerig wordt daarin gesproken over de gebouwen der school, den botanischen tuin, het proefveld, het onderwijs en het proefstation. Wat dit laatste betreft, wordt liet volgende gezegd „Dit is voorzeker eene der nuttigste instellingen, welke aan de Rijkslandbouwschool verbonden zijn. De landbouw toch heeft tegenwoordig eeue hoogte bereikt, waarop zij onmogelijk meer buiten andere wetenschappen, vooral niet buiten de scheikunde, kan. Men behoeft slechts aan het artikel kunstmest te denken, om dit terstond in te zien. De bereiding en het gebruik van dit artikel neemt dagelijks toe, doch de verbazende bedriegerijen klimmen in gelijke verhouding. En zoo is het eveneens gesteld met de zaden. Elk goed land bouwer stelt er natuurlijk boogen prijs op, zuivere landbouwzaden te zaaijen. En welk landbouwer is er, die niet nu en dan door de zaadverkoopers, evenals door de handelaars in kunstmeststoffen, verschrikkelijk bij den neus genomen wordt? Guano, die alles met de goede guano gemeen beeft, behalve de goede eigenschappen, klaver met een menigte procenten warkruid of voor uit steeuen bestaande, grassen of klaver of andere zaden, waarvan voor een groot gedeelte de kiemkracht verloren is, dit alles wordt als goede waar aan den man gebragt en de boer wordt het kind van de rekening. In de meeste gevallen nu kan de scheikunde hier licht verspreiden, doch het is wel onmogelijk, dat elke boer zijn eigen scheikundige kan wezen, ten minste tegenwoordig nog niet. Welnu, voor al het straks genoemde kan men zich hoeden. Men behoeft slechts zijne toevlugt te nemen tot het proefstation te Wageningen. Men koope slechts zaden en kunstmeststoffen van die handelaars, die hunne waar gewaarborgd verknopen. En om dan meerdere zekerheid te hebben, dat men niet bedrogen wordt, zeilde men eene kleine hoeveelheid van het gekochte naar het proefstation ter onderzoeking. Heeft men slechts kleine hoeveelheden noodig, dan is het onderzoek wel wat duur en de bijkomende formaliteiten zijn dan wel wat lastig. Doch, wat nood! Dan de handen ineen geslagen, voor gezamenlijke rekening zaden of kunstmeststoffen aangekocht en die laten onderzoeken. De oud-vaderlandsche spreuk: „Eendragt maakt magt," ook hier in praktijk gebragt, ten einde de handelaars te dwingen ons voor ons goede geld ook goede waar te leveren. Het proefstation wordt ook dienstbaar gemaakt aan de aan schouwelijkheid van het onderwijs. De leerlingen zien daar werke lijk het onderscheid tussehen goede en slechte voortbrengselen. I)e commissie vond b. v. verschillende tarwesoorten ontleed in hare procenten water, slikstofhoudende deelen, stijfsel, vezelstof en asch. Zoo ook met aardappelen en andere gewassen. Van bieten bepaalt men het suikergehalte, van lijnkoeken of andere koeken de voederwaarde." Uit al het aangevoerde blijkt duidelijk, dunkt der commissie, dat de Rijkslandbouwschool tot de nuttigste iurigiingen in ons vaderland behoort gerekend te worden. Landbouw toch is een der hoofdbronnen van bestaan voor den Nederlander. Die landbouw echter mag niet op dezelfde hoogte blijven; integendeel, hij moet vooruitgaan, hij moet beter gedreven worden, of wij loopen groot gevaar van door het buitenland geheel overvleugeld te worden. De Rijkslandbouwschool echter kan in dit opzigt voor den vaderland- schen landbouw in het algemeen en dus ook voor onze afdeeling de heerlijkste vruchten afwerpen. En wat nu aangaat de kosten, waarop eene opleiding aan de inrigting te staan komt, deze zijn van dien aard, dat zij niet als hinderpaal behoeven aangemerkt te worden. Het. internaat toch (d. i. kost en inwoning aan de inrig ting zelf) bedraagt f 500 's jaars, het leergeld f40 's jaars, terwijl er voor buitengewone uitgaven nog een en ander bijkomt. Wien dit convenieert, hij zende gerust zijne kinderen naar de Rijks landbouwschool en hij kan verzekerd zijn, dat hij zijne penningen nooit beter op interest kan zetten. In Zuid-Amerika, zoomede in alle andere tropische landen, komt de Carica Papaya in het wild en in de cultuur in menigte voor. Het melksap van dezen boom bezit de merkwaardige eigenschap, om taai vleesch binnen weinig tijds gaar en smakelijk te doen worden. Wikkelt men een stuk taai vleesch in blaren van Carica Papaya, dan behoeft men het vleesch slechts eenige uren daarin te laleu liggen, om het al zijn taaiheid te doen verliezen. Ten einde na te gaan of deze hoog geroemde eigenschap van het melksap en de blaren van Carica Papaya werkelijk bestaat, heeft een deskundige, namelijk de heer Wittinack, in het museum van het ministerie van landbouw te Berlijn, eenige proeven genomen, welke ten volle de berigten aangaande de bijzondere eigenschap van het sap en de blaren der genoemde plant hebben bevestigd. Deze proeven zijn op verschillende wijzen herhaald en telken male heeft men de meest gewenschte resultaten daarbij verkregen. Nog een andere eigenschap heeft het melksap dezer plant en men vestigt daarop de aandacht van belanghebbenden. Een zeer geringe hoeveelheid gedroogd en hard geworden melksap werd, onder een hittegraad van 35° Celsius, bij eeu zekere kwantiteit vcrBche melk gevoegd en terstond daarop werd de melk dik; zij stremde zonder zuur te worden. De boomsoort is in alle tropische landen inheemscli als het wnre, en in tallooze menigte voorhanden. Ten gevolge hiervan zal het winnen van een groote hoeveelheid melksap vermoedelijk geen bezwaar opleveren en dit zou waarschijnlijk een zeer voordeelgevend uitvoerproduct kunnen worden. Weinig tijds aan de lucht bloot gesteld zijnde, is liet reeds hard en geschikt om allerwegc heen gezonden te worden. Hoewel in dit opzigt nog geen proeven zijn genomen, acht men het toch waarschijnlijk, dat bedoeld melksap in de kaasmakerij met voordeel kan gebruikt worden, hetgeen voor een land als het onze welligt van groot belang zou kunnen zijn. (Sempervirens.) VisolilDerlgten. Sedert jl. Donderdag kwamen alleen 2 Egmondcr bommen alhier met visch binnen. Van de eene werd de visch afgekeurd, daar dezelve voor consumptie ongeschikt was; de ander besomde nog redelijk geld, lioewel de kwaliteit van zijn visch ook veel te wenschen overliet. Benoemingen, enz. Bij de dd. schutterij te Alkmaar is, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend aan den heer M. Cohen Stuart, als kapt., met vergunning om de uniform en de onderscheidingsteekenen aan zijn rang verbonden, te blijven dragen. Bij de dd. schutterij te Alkmaar zijn benoemd: tot kapt. de heer S. C. Coster, thans kapt. a la suite; tot kapt. a la suite de heer G. Swerver, thans 1ste luit.; tot 1 sten luit. de heer C. J. Peereboom, thans 2de luit.tot 2den luit. de heer J. J. Terwen, thans schutter bij die te Helder, tot 2de luit. de heer A. Westra, vroeger 2de luit. bij de rustende schutterij in Noordbrabaut en de heer L. W. F. Oudenhoven, thans schutter. Met den laatsten dezer maand wordt eervol ontslag verleend aan den opzigter bij 's Rijks kustverlichting, tevens commissaris der loodsen te Ëgtnond aan Zee, den heer E. Luitsz, behoudens aanspraak op pensioeninet den eersten Nov. wordt benoemd tot opzigter bij 's ltijks kustverlichting te Egmond aan Zee de wachter bij 's Rijks kustveriichting te Scheveningen A. van Willigenburg, en met den laatsten dezer maand wordt opgeheven de betrekking van commissaris der loodsen te Egmond aan Zee. De 2de luit. van het corps mariniers A. P. Timmers, ingescheept aan boord van het fregat Evertsen, wordt met den 21 dezer ter beschikking gesteld van den kommandant van het corps. FranKrlJli.. De minister van Buitenlandsche Zaken zal op 24 dezer een groot bal geven, ter eere van de vorsten, die te Parijs tegenwoordig zullen zijn bij gelegenheid der uitreiking van de bekrooningen. De Parijsclie tentoonstelling zal gesloten worden op 10 November. Van den 1 sten af kunnen de exposanten hun voorwerpen laten wegnemen. In de nieuwe opera yan Gounod (Polyeucte) komt een zegekar voor van Severus. De directeur wilde, dat hij zou getrokken worden door vier witte paarden, maar kon ze bij geen enkelen stalhouder of paardenkoopman te Parijs vinden. Eindelijk vond bij ze bij de Pompes Funèbres. Het zijn natuurlijk dood-makke dieren, die altijd gewoon zijn stapvoets te rijden en voor niets schichtig. Dultsclilanci. Dezer dagen is melding gemaakt van een adres, dat een schoenmaker te Lagerdorf, in Sleeswijk-IIolstein, aan de Keizerin gezonden had met verzoek, dat de leden der vorstelijke familie het peetschap wilden aanvaarden over de vijf kinderen, die zijne vrouw hem kort te voren ge schonken had. Van deze vijf kinderen zijn nu reeds vier overleden en ook het vijfde zal waarschijnlijk niet in het leven blijven. De Keizerin zond den vader 50 mark en ook van particulieren komen vele giften. De moeder is herstellende. Te Oldenburg heeft op 5 en 6 dezer de tweede melkerij-tentoonstelling plaats gehad. In 1876 werd daar de eerste gehouden. Er werd vrij wat vooruitgang opgemerkt, zoowel in toestellen als in producten (boter en kaas) sedert de vorige tentoonstelling.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1878 | | pagina 2