HELDERSCHE
EK KI EU WEOIEPEB COl lt AKT.
Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
1879. N°. 2.
Vrijdag 3 Januarij.
Jaargang37.
„W ij huldigen
het goed e."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag eu Zaturdug namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalƒ1.80.
w franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Prijs der Advrrtentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUWED1EP, 2 Januarij.
Naar wij vernemen heeft op den Oudejaarsavond een
werkman alhier door ophanging een einde aan zijn leven
gemaakt.
Het Rott. Nbld. is thans weder, even als bij het
huwelijk van Prins Hendrik, onze geheel e pers voor met
inededeelingen omtrent de feestelijkheden, die hij de echt-
verbindtenis van Z. M. den Koning en Prinses Emma
zullen plaats hebben. Blijkens het programma door het
blad medegedeeld, zal Maandag a. s. gala-diner worden
gehouden, gevolgd door fakkeloptogt, serenade en vuur
werk. Dingsdag familie-dejeuner. Ten half zes vereeni
gen zich alle genoodigden in de slotkapel.
Ten 5f ure haalt Z. D. H. de Vorst van Waldeck
Z. M. den Koning af en geleidt hem in de vertrekken
van de Vorstin, alwaar het hooge huwelijk in de registers
van den burgerlijken stand geteekend wordt. Ilct gevolg
begeleidt hierbij Z. M. tot de Witte zaal.
Nadat de inschrijving in de registers heeft plaats gehad
en nadat de hofmaarschalk aan den Vorst heeft aange
kondigd, dat de plegtige huwelijks-voltrekking kan plaats
hebben, begeeft zich het hooge bruidspaar, gevolgd door
de vorstelijke familie, onder klokgelui naar de kapel.
Het aldaar zich bevindende koor heft, zoodra de voorsten
van den stoet het oostelijk portaal gepasseerd zijn, het
gezang aan. Aan den ingang van de slotkapel wordt het
hooge bruidspaar door de geestelijkheid ontvangen en naar
het altaar geleid.
De consistoriaal raad en hofprediker Scipio zegent het
huwelijk in.
Op het oogenblik, dat het hooge bruidspaar de ringen
wisselt, worden 101 kanonschoten gelost.
Na afloop der plegtigheid wordt door het echtpaar cour
gehouden.
De volgende dagen hebben er receptiën, diners, sou
pers enz. plaats.
Vrijdag 10 dezer vertrekt het echtpaar naar Nederland.
Prins Alexander zal Maandag a. s. 's Hage verlaten,
ten einde onder den naam van graaf van Buren eene reis
te maken door België, Frankrijk en Spanje.
BLINDE] JACOB.
Uit „Le Temps," van E. LEGOUVÉ.
Wij waren eenige dagen buiten. Junij was het; de opene ven
sters lieten al de geuren van den tuin in het salon binnendringen.
Goudo(1 was juist van de piano opgestaan, en de muziek had plaats
gemaakt Yoor een dier vertrouwelijke praatjes over kunst, welke
een der weldaden van de kunst uitmaken. Ik verhaalde toen aan
mijn vriend, dat een blinde boer, die onze buurman was geworden,
somtijds in den zomeravond, op het uur dat wij het uur van
Beethoven en Moznrt noemen, het groene wegje overstak, dat zijn
huisje van onze woning scheidt, en bij onzen tuinmuur op den
grond ging zitten, waar hij, zonder zich te verroeren, bleef luisteren
zoolang wij muziek maakten.
Voor dien man zou ik graag willen zingen! riep Gounod uit.
Niets is gemakkelijker dan dat, mijn waarde. Het is twee
uur; Jacob zoo heet hij zal weldra van zyn werk terug
komen om te eten.
Wat? Van zijn werk? Werkt hij dan?
Dat zal wel waar zijn. Hij heeft drie beroepen.
Drie beroepen
En die houden hem bijna het geheide jaar bezig. Ik zal hem
laten halen en u intussclien de geschiedenis van zijne drie beroepen
vertellen. Gij zult dan tevens de geschiedenis hooren van een der
zonderlingste schepselen, die ik op het platteland heb ontmoet
een onontwikkeld, dichterlijk, boersch, mededeelzaam, welsprekend
man, die, toen hy plotseling van het licht zijner oogen beroofd
werd, in die duisternis zijn weg heeft weergevonden en zich juist
door zijn gebrek een nieuw leven heeft geschapen.
Met dien man is het volgende gebeurd.
Gij kent, geloof ik, het dorpje Noisemont en de vlakte, die het
van ons scheidt. Die vlakte heeft een bijzonder voorkomenze is
kaal, roodachtig, hier en daar afgebroken door molensteengroeven
en groote uitgravingen; de enkele boomgroepen, welke haar hier
en daar beschaduwen en de weinige bouwakkers, die er groenen,
moeten telkens weer plaats maken voor afgevreten en afgebikte
keiblokken; het geknars van het staal tegen de rots, welke verbrij
zeld of doorboord wordt, mengt zich met de liefelijke geluiden des
velds, zoodat dezelfde lijst tegelijk het ruwe tafereel eener fabriek
en het vriendelijke uitzigt op een landschap oplevert.
Het is ongeveer dertig jaren geleden, dat ik eens met een onzer
beste vrienden, den heer Desgranges, die burgemeester van ons
dorp was, over de vlakte ging. Eensklaps deed het geluid van eene
hevige ontploffing ons stilstaan. Op vier- of vijfhonderd schreden
afstand zagen wij een witten rook als uit eene holte in den grond
opstijgen eu steencn in dc lucht vliegen; daarop hooiden wij een
verschrikkelijk geschreeuw en een man kwam uit het hol springen
en begon als een bezetene over de vlakte te loopen. Hij zwaaide
met de armen, stiet een brullend gehuil uit, viel, stond weer op,
verdween in de diepe spleten der vlakte en kwam op nieuw te
voorschijn. De afstand en zijn onzekere gang beletten om hem
nanuwkeurig te onderscheiden, doch ik zag wel, dat zijn gelaat als
geheel met een rood masker was bedekt. Ontsteld snelden wij op
den man toe, terwijl van den anderen kant der vlakte, van de zijde
van Noisemont, mannen en vrouwen nl schreeuwende kwamen aan-
De ongunstige berigten, die men vooral in do laatste
weken vernam nopens den toestand van den lieer de Roo,
minister van Oorlog, lieten geen anderen uitslag verwachten
dan die thans te vermelden valt: Maandag avond (per
telegraaf deelden wij dit Dingsdag reeds mede) is hij bezweken
aan de kwaal, waaraan hij maanden lang geleden heeft.
Do heer Joan Karei Hendrik de Roo van Alderwerelt
was den 6 Aug. 1832 te Harderwijk geboren. Hij koos
met veel voorliefde de militaire loopbaan, werd den 8
Julij 1851 tot 2den luitenant, in 1855 tot lsten luitenant,
in 186-1 tot kapitein en in 1874 tot majoor bij het wapen
der infanterie benoemd. Sedert Nov. 1866 betrad hij
ook het staatkundig tooneel: hij was namelijk in den loop
van dat jaar in liet hoofdkiesdistrict Leeuwarden verkozen
tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en
werd bij herhaling als zoodanig herkozen. In Nov. 1877
werd hij tot minister van Oorlog benoemd en hij zou toen
hebben te toonen, dat hij de bekwaamheid en geestkracht
tot regeling en opbouw had, die hij anderen ten duursten
pligt had gesteld. Reeds was hij met verschillende organisa-
tiën aangevangen en het Recueil Militair deed reeds eene
geheel nieuwe indeeling van zijn ministerie kenmerken,
doch weldra werd hem het voortzetten van de opgevatte
taak door ziekte belet. Ondanks zijn lijden behield hij
toch nog tot kort vóór zijn dood die helderheid van geest,
die belangstelling in al wat zijn departement en den alge-
meenen gang van zaken betrof, en dien ijver, die hem
steeds hebben gekenschetst. Eerst in de laatste weken
besloot hij, zijne laatste levensdagen meer uitsluitend aan
zijn gezin te wijden.
Gedurende het jaar 1878 zijn de volgende mannen
van rang of verdienste aan Nederland ontvallen:
J. P. de Keijser, predikant te Arnhem.
Mr. J. D. W. Pape, president van den Hoogen Raad.
Dr. JJ. Hoffmann, hoogleeraar titulair aan de Leidsche
Universiteit.
Dr. P. Bleeker, oud-inspecteur van de militaire genees
kundige dienst in Oost-Indië.
F. VV. J. Netscher, oud-resident in Nederl.-Indië.
Mr. M. M. von Baumhauer, oud-referendaris bij liet
Departement van Binnenl. Zaken.
Jozua van Eik, oud-lid der Provinciale Staten van.
Noordholland.
Petrus Regout, oud-lid van de Eerste Kamer der Staten-
Gcneraal.
loopen. Wij bereikten den ongelukkige het eerst. Zijn aangezigt
was als het ware verdwenen en vertoonde slechts eene enkele
wonde; zijn schedel was doorboord; stroomen bloed golfden over
zijne gescheurde kleederen. Nanuwelijks hadden wij hem in onze
armen genomen, of eene vrouw, door een twintigtal boeren gevolgd,
snelde naar hem toe: „Jacob! Jacob! zijt gij het? Ik herken u
niet... Jacob!" De ongelukkige antwoordde niet, doch sloeg als
een razende om zich heen, zoodat het bloed in het rond spatte.
„Ah!" riep de vrouw plotseling op hnrtverseheureuden toon, „hij is
het!"... Zij had een groote zilveren speld herkend, waarmede zijn
hemd was digtgestoken en welke uit het bloed te voorschijn kwam.
Inderdaad was het haar man, de vader van drie kindqren, eene
arme mijnwerker, die, bij het doen springen van een rotsolok met
buskruid, de geheele lacliug in het aangezigt had gekregen en nu
bliud, verminkt, misschien doodelijk getroffen was.
Men bragt hem naar zijn huis en liet den doctor halen. Deze
gelastte, dat hij terstond naar een gasthuis te Parijs moest vervoerd
en aan de zorgen van een oogarts toevertrouwd worden. Zes weken
later schreef de heer Desgranges mij: „Jacob is teruggekomen.
Tegen twaalf uur zal ik u komen halen om hem te bezoeken."
Wij kwamen bij hem. Nooit zal ik dat tooneel vergeten. Jacob
zat op een houten bankje naast een schoorsteen zonder vuur, met
een witten band over de oogcitop den grond lag een kind van
drie maanden te slapen; een meisje van vier jaren speelde in de
asch; het derde kind zat tegenover hem te bibberen van koude en
tegenover den schoorsteen zat zijne vrouw met hangende armen op
het onopgemaakte bed! Wat dit schouwspel te raden gaf, was nog
vreeselijker dan wat men zag. Men gevoelde, dat iu deze kamer
misschien gedurende verscheidene uren geen woord was gesproken.
De vrouw deed niets en scheen ook niet te verlangen, iets te doen.
Dit waren geen ongelukkigen, maar veroordeelden. Bij onze komst
stonden zij op zonder iets te zeggen.
Wij komen u eens opzoeken, zeide Desgranges.
Dank u, mijnheer!
Gij hebt een groot ongeluk gehad, mijn arme Jacob!
Ja, mijnheer Desgrauges.
Zijne stem was koud, kortaf, zonder eenige aandoening; hij ver
wachtte van niemand iets. Ik sprak van het publieke medelijden,
van bijstand.
Bijstandriep plotseling de vrouw met wanhopige vastbera
denheid uit, die ii men ons verpligt. Men moet ons wel helpen;
wij hebben niets gedaan om dit ongeluk te verdienen; men kan
mijne kinderen niet van honger laten sterven
Zij vroeg niet, zij smeekte niet, zij eischte. Deze gebiedende
bedelarij trof ons meer dan al dc gewone kbigten der armeu, maar
onze ontroering nam toe, toen Jacob met eene doffe stem zeide:
Uwe kinderen moeten wel sterven, omdat ik niet meer kan zien.
Er ligt eene zonderlinge magt in de menschelijke stem. Deze
woorden, met eene ongevoelige stem, als een vonnis uitgesproken,
troffen Desgranges en mij in 't hart. Wij konden slechts eenige
onbestemde troostgronden stamelen, lieteu eenig geld op den
schoorsteen achter en vertrokken in groote ontsteltenis. Den vol
genden dag maakte de doctor ons nog ongeruster. „Hij is verloren,"
zeide deze. „Zijne wonden zijn genezen cn inwendig is niets ge
kwetst, maar het verdriet zal hem dooden. Krachtige gestellen zijn
Dr. V. S. M. van der Willigen, directeur van liet natuur
kundig kabinet van Teylers Stichting te Haarlem.
Mr. F. J. J. baron van Heemstra, lid der Tweede Kamer.
Mr. A. S.. van Nierop, advocaat.
J. A. K. van Hasselt, gepensioneerd schout-bij-nacht.
Mr. P. Elias, oud-raadsheer in den Hoogen Raad.
A. O. II. baron Gansneb genaamd Tengnagel, gepen
sioneerd generaal.
't Hooft van Benthuizen, oud-lid van de Eerste Kamer.
Jhr. J. P. Cornets de Groot van Kraayenburg, staats
raad, oud-minister van Koloniën.
Mr. A. de Pinto, lands-advocaat.
Dr. T. J. Stieltjes, lid van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal.
Professor M. Polano.
Mr. J. C. Voorduin, raadsheer in den Hoogen Raad.
Mr. G. A. Fokker, oud-lid van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal.
Dr. P. J. Kerckhoff, oud-hooglecraar aan de Utrechtsche
Hoogeschool.
Mr. F. F. Karseboom, oud-procureur-generaal van den
Hoogen Raad.
J. P. Bredius, lid van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal.
Aart Admiraal, letterkundige.
A. Beeloo, oud-inspekteur van het Lager Onderwijs.
Dr. H. Slot, inspekteur van de geneeskundige dienst bij
de Marine.
L. Cohen Stuart, dir. der Polytechnische School.
J. L. Nierstrasz C.J.zn., oud-lid van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal.
Dr. A. A. Fokker, inspekteur van het geneeskundig
staatstoezigt in Zeeland.
J. K. H. do Roo van Alderwerelt, minister van Oorlog.
Op de lijst der dooden in den vreemde komen de vol
gende Prinsen, Prinsessen en Staats-presidenten voor:
In Januarij overleed, den lOden, Victor Emmanuel van
Savoye, de Koning van Italië; 58 jaar oud.
In Februarij overleed, den 7dcn, Paus Pius IX (Gio-
vanni Masta'i-Ferretti); 86 jaren oud.
In April overleed Prins Lucien Murat, laatste zoon van
den Koning van Napels, president der vrijmetselaarsloges
in Frankrijk; 75 jaar oud.
In Junij overleden: den 13den, Koning George V, van
Hannover, 59 jaar; den 29sten, Prinses Mercedes van
aan zulke geweldige schokken onderhevig. Hij is erger dan wan
hopend; hij is vernederd; hij acht zichzelveu verlaagd. Hij eet en
slaapt niet meer; zijne ingewanden worden aangetast. Het zou mij
niet erwonderen, als hij over eene maand dood was."
Eene maand later was hij gered en aan het werk.
Door welk wonder? vroeg Gounod.
Vooreerst door een wonder van menschlievendheid.
Hoe zoo?
Vraag het hem ztlf; daar is hij.
Wij zagen een klein, doch stevig gebouwd, man het tuinpad
ingaan en met zijn stok den grond eu de struiken betasten om den
regten weg te vinden.
Hij is geheel alleen, zeide Gounod.
Zijne vrouw heeft hem tot den ingang gebragt en, nu hij
eentnaal in den tuin is, heeft hij niemand meer noodig; hij kent
den weg.
We gingen de stoep af en hem te geraoel.
Hier is een van myne vrienden, Jacob, die met u kennis
wil maken.
Hij is een braaf man, als hij een van uwe vrienden is, mijn
heer antwoordde de blinde op den lereudigen toon van gulle
hartelijkheid, welke hem eigen is.
Ja zeker, Jacob, een braaf ronnwant sedert meer dan
twintig jaren is hij de weldoener van iedereen, niet alleen in
Frankrijk, maar in geheel Europa en zelfs in Amerika.
Dan moet hij wel erg rijk zijn! riep de bliude naïef.
Volstrekt niet rijk.
Maar, mijnheer, hoe doet hij dan zooveel goed?
Met muziek.
Muziekherhaalde de blinde met aandoening.
Dat woord treft u, niet waar? Welnu, ja, mijn waarde Jacob,
de goede God heeft in het hoofd van dien man allerlei soorten
van schoone liederen en gezangen gelegd, die hij er uit neemt
wanneer hij wil, die hij zeiven met eene mooije stem zingt, die
millioenen andere stemmen hem nazingen en die zoo de wereld
doorloopen, evenals de vogels des hemels, waarvan het gezang op
de aarde valt om hen, die lijden, te troosten eu hen, die niet
lijden, te streelen.
En dus heeft die mijnheer, die daar is, zoo'n nest vol vogels
in zijn hoofd.
Ja, Jacob? En weet gij, waarom hij u verlangde te zien?
Om zelf iets te zingen... voor u.
Voor mij? voor mij?" herhaalde de blinde.
Ja, zeide Gounod, hem de hand drukkende. Kom dus iu het
salon en ga zitten.
In het sulon Neen, mijne klompen zijn vol modder
doch, zoo gij 't mij vergunt, ga ik buiten op de trappen van de
stoep zitten en zal daar naar u luisteren.
Zooals gij wilt!
Gounod plaatste zich voor de piano en Jacob zat op de stoep,
met zijn grooten stok tusscbeu de beenen en zijne oogen, zijne
verduisterde oogen, naar den hemel opgeheven. Gounod zong ge
durende meer clan een half uur, eerst uit Faust en Mireille, daarna
uit de Zaulerjlöle en Teil, en al die heerlijke liederen weerspiegel
den zich in verwarde, doch diepe aandoeningen, in beven en