HELDERSCHE EK NIËUWEDIEPER COURANT. Nieuws- en Advertentieblad voer Hollands Noorderkwartier. 1879. N°. 3. Zondag 5 Januarij. Jaargang37. „W ij huldigen het goed e." Verschijnt DingsdaK, Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalƒ1.30. t 00 franco per post - 1.65. Uitgever A. A. BAKKER ISnre»u: MOLENPLEIN N°. 163. Cz. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. HELDER en NIEUWED1EP, 4 Januarij. Zr. Ms. schroefstoomschip 4de kl. Padang, komman- dant de luitenant ter zee 1ste kl. D. M. G. de Swart, is jl. Woensdag morgen ten half twaalf ure van Rotterdam vertrokken en ten half twee te Maassluis gearriveerd, om aldaar buskruid en ernstvuurwerken over te nemen en ver volgens per eerst voorkomende gunstige gelegenheid, de bestemming naar Oost-Indië op te volgen. Ome Jongens, uit het Engelsch van Henry J. Byron, was de titel van het blijspel, dat gisteren avond, door het gezelschap van de heeren Judels en Louis Bouwmeester, in Tivoli alhier werd opgevoerd. Meer dan 1000 malen werd dit stuk te Londen ten tooneele gebragt, en we gelooven niet, dat dit een grootspraak is. Het is in de volle beteekenis van het woord een volksstuk, onderhoudend, zonder inge wikkeld te zijn. Ziehier den korten inhoud: Twee vaders, de een uit den hoogen stand, de ander een rijk geworden boter- en kaaskoopman, trachten hunne zonen in de keuze eener aanstaande echtgenoot naar hunne inzigten te doen handelen, maar zien zich ten slotte teleurgesteldde jongens volharden, ondanks den onverzettelijke!! wil der papa's. Een zamenloop van omstandigheden brengt echter de gelieven te zamen en de vaders, die zich aanvankelijk zoo slecht in de keuze der jongens konden schikken, aar zelen niet, de door hen gedane keuze met hun zegen te bekrachtigen. Onverbeterlijk werd het karakter van den ouden Schlieman, rentenier, voorheen boterverkooper, dooi den heer Judels voorgesteld, terwijl ook aan de overige leden van het gezelschap een woord van hulde toekomt. Met het aardige nastukje: De hulpmiddelen van Jonatas werd de voorstelling besloten, die niet zoo druk bezocht was als de flinke opvoering der aangekondigde stukken verdiende. Bevestigt zich het berigt, dat Judels dit jaar voor 't laatst optreedt, dan mag men hem de rust niet misgunnen. Van hem kan echter niet gezegd worden, dat hij zijn roem heeft overleefd. Tot scheepsdiepgangmeter alhier is met den 1 dezer benoemd D. de Wit. De dood van den minister van Oorlog, cle Roo van Alderwerelt, geeft aan het Vaderland aanleiding om te wijzen op een aantal zaken van blijvend nut, die hij gedu rende zijn kortstondig bewind tot stand heeft gebragt. Zoo ziekte en dood de wenschen van velen onvervuld hebben gelaten, ten opzigte van het hervormingswerk, dat eerst BLINDE J A C O B. Uit „L e Te raps," van E. LEGOUVE. (Slot.) Jacob ging voort: En wat mij liet meest hinderde was, dat ik altijd tot my- zelven zeide: Gij zijt voor de uwen tot niets nut; gij zijtcfc vrouw in huis, men moet voor u den kost winnen. Maar hij werd boos en zeideZijt gij het dan niet, die uw gezin nog onderhoudt? Als gij niet blind waart, zou men u dan 700 francs hebben gege ven Dat is waar, mijnbeer Desgranges. Als gij niet blind waurt, zou men dan aan uwe kinderen eene opvoeding geven! Dat is waar, mijnheer Desgranges. Als gij niet blind waar', zou men dan zooveel van u houden als nu? Dat is waar, m/n- heer Desgranges, dat is waar. Luister eens, Jacob, er is ong»uk in elk gezin; het ongeluk is evenals de regen, er moet overal wat van vallen. Als gij niet blind waart, zou uwe vrouw missoien ziek of een uwer kinderen gestorven zijn; in plaats daarvanhebt gij alles, arme kerel! maar zij hebben niets. Dat is waa» dut is waar! Eu ik begon mij minder bedroefd te gevoelen zelfs was het als 't ware een geluk, dat ik voor hen leed! En ikzeide: Spreek nog meer met mij, mijnheer Desgranges. En ant woordde Jacob, het ongeluk is bf de grootste vijau of de beste vriend der menschen; er zijn menschen, die het'jecbter, anderen, die het beter maakt. U moet het bij iederee bemind maken; gij moet zoo dankbaar, zoo liefderijk zijn, dat^en, om aan te duiden dat iemand héél goed is, zal zeggenZo goed als de blinde van Noisemout. Dat zal een huwelijksgift zij-voor uwe dochter...." Zoo sprak hij met mij, mijnheer, en dat gj mlJ moe" om mijn ongeluk te dragen. Ja, maar wanneer hij niet bij u was? O ja, als hij weg was, had ik soms moeijelijkeJgei»ohkken dan dacht ik aan mijn oogen.... Het daglicht is zoo sc>on O God als ik ooit nog eens kon zien, zou ik 's morgei om drie uur opstaan en eerst 's avonds om tien uren weer gaan *Pen> om meer daglicht tc hebben. Maar komaan, daar beu ik big "i" my ver drietig te maken 1 Hij zou mij beknorren, als hinog leerde, die goede vriend! Want hij beknorde mij soms, en dr had ik plcizier in, omdat hij zijn goede stem boos wilde makelt11 bet met kou. Het trof Gounod, zulke gevoelens bij een evoucbg dorpeling aan te treffen. Hij wilde gaarne het gespu voortzetten, doch aarzelde uit kieschkeid. Toen ik hem een wenKab "at hij gerust kon voortgaan, hernam hij: Jacob, men heeft my gezegd, dat t werkt, dat gij drie beroepen hebt. Hoe zijt gij op die gedachtnelcomen Die heb ik ook al aan hem te dar"- begon minder verdrietig te worden, doch de verveling pl>"e miJ- 9p twee-en~ dertigjarigen leeftijd den heelen dag oyeu st<?fl zittenToen kwam mijn goede vriend op het den!0'" *e. onderwijzen, zooals hij zeide, en hij vertelde mij moo;gescbie(lenissen uit den bijbel: de geschiedenis van een ouden b(lcman, net als ik, Tobias genaamd, de geschiedenis van Jozef, geschiedenis van David, en dan liet hij ze mij navertellen. M" neb een hard hoofd, het is niet gewoon aan leeren; ik wistJ0lt )'aa" met mijn armen en beenen en ik werd lastig. Daar nm bij op zekeren dag bij mij eu zeide: Jucob, gij moet aar werk. Ik toonde hem sedert kort -was aangevangen, dan moet daarbij tevens worden geconstateerd, dat de vi-ces van anderen, die nood lottige gevolgen van de Roo's maatregelen hadden voorspeld, is gebleken ijdel te zijn. Eén ding is dan ook zeker, naar de meening van het Yad.: hoe streng de critiek hem moge rigten, wie billijk is en regtvaardig, zal in de Roo steeds veel te prijzen vinden. Hij was iemand van zeldzame geestesgaven, van ongekende werkzaamheid en die in den volsten zin van het woord den moed zijner overtuiging bezat. Ten allen tijde zal men op hem wijzen als op een toonbeeld van geest en kracht. Hij was een vijand van sleur en versleten tx-aditie. En liet goede, dat hij zaaide, zal dan ook blijven, en het onnutte, dat hij meedoogeloos heeft neêrgehaald, niet weder worden opgerigt. Door zijn overlijden is een leegte ontstaan in het kabinet, die moeijelijk zal worden aangevuld, en in de Kamer zal voor eerst wel geene militaire specialiteit optreden, die èn door zijn redenaarstalent èn door zijn algemeene kennis zooveel invloed zal uitoefenen als de Roo van Alderwerelt twaalf jaren gedaan heeft. Op hoogst eenvoudige wijze werd gisteren morgen het stoffelijk overschot naar de begraafplaats Eik-en-Duinen nabij 's Hage overgebragt. Yele vrienden en vereerders wachtten den kleinen stoet aan den doodenakker op en volgden het lijk tot aan de groeve. Onder dezen werden opgemerkt de ministers van Binnenl. Zaken, van Buitenl. Zaken, van Marine, van Financiën, van Justitie en van Waterstaat; eenige leden der Kamers, generaals en andere officieren, zoowel in active dienst bij het garnizoen als gedetacheerd aan het departement van Oorlog, de secre tarissen-generaal van de departementen van Oorlog en van Justitie, de adjudant van den overledene, de gepensioneerde luit.-generaal Knoop en vele burgerlijke ambtenaren van het departement. Vóór het lijk aan den schoot der aarde werd overgegeven, schetste de minister van Binnenl. Zaken den overledene als krijgskundige, als volksvertegen woordiger en als minister. Met onovertroffen redenaars talent had de heer de Roo gestreefd naar het bereiken van i.:j *iun ïniu aangewezen, maar, toen hij het had bereikt, was hij door hoogere magt weerhouden, de vruchten van zijn arbeid te doen oogsten. Door zijn ver scheiden had het vaderland in het algemeen en het Neder- landsche leger in het bijzonder een gevoelig verlies geleden. Ook de zonen werden door den minister Kappeyne toege sproken. Zij mogten er trotsch op zijn, zulk een vader mijn arme verbrande handen. Dat doet er niet toe; ik heb een handelszaak voor u gekocht. Voor mij, mijnheer Desgranges? Ja, Jacob, een zaak, waarvoor men nooit goederen behoeft in te koopen eu waar van toch altijd goede voorraad is. Dat zal u dan wel veel geld hebben gekost, mijnheer Desgranges? Niemendal, mijn jongen. Wat is liet dan voor een zaak? De rivier. Dc rivier? Wilt gij dat ik visscher zal worden? Volstrekt niet. Waterdrager Waterdrager! Maar.... oogen? Oogen, zeide hij. 'Als men die heeft, gebruikt men ze; als men ze niet beeft, doet men het zonder. Kom, kom, gij zijt waterdrager. Maar een ton, mijnheer Desgranges? Ik zal cr u een geven. Maar een handkar, mijnheer Desgranges? Ik heb er een besteld bij den wagenmaker. Maar klanten, mijnheer Desgranges? Om te beginnen geef ik u mijn klandizie, achttien francs in de maand. (Die brave man betaalde mij het water zoo duur of het wijn was.) Er valt ook niet veel meer over te praten, want ik heb mijn waterdrager afgezegd, en gij zult mijne vrouw en mij toch niet van dorst willen laten omkomen. Die lieve mevrouw Desgranges, dat kunt gij denken! Dus mijn jongen, over drie dagen moet ge aan 't werken gij, vrouw Jacob, kom eens medeEn hij nam wezenlijk mijne vrouw meö, laat leêren draagbanden voor haar maken en tuigt haar op. Wij waren er heel van verbluft. Maar wie kon stilstaan, als mijnheer Desgranges hem aanzette! En drie dagen later waren wij aan den ton wagen gespannen, ik vooraan om" te trekken, zij achteraan om te duwen. Wij schaamden ons toen wij het dorp doorgingen,alsof wij iets kwaads hadden gedaan. Wij verbeeldden ons, dat iedereen ons zou uitlagchen. Maar mijnheer Desgranges stond op straat en zeide hardop: Komaan Jacob, moedig vooruit! Met horten en stooten kwamen wij er,'s avonds stopte hij ons een zilverstuk in dc hand en zeide: Jacob, daar hebt ge twintig sous, die gij van daag hebt verdiend/ Verdiend Denk eens aan, mijnheer, verdiend! Sedert vijftien maanden had ik geen brok gegeten, dat mij niet was geschonken. Het is goed, van goede menschen iets te krijgen, dat is waar; maar het brood' dat men verdient, dat is, om zoo te zeggen, half rogge en half larwe, het is veel voedzamer! En dan, ik was niet meer de vrouw! ik was werkman! Jacob verdiende den kost! Een soort van verrukking blonk op zijn gelaat. Wat! zeide Gounod, is uw waterton dan voldoende om in uw onderhoud te voorzien? Niet geheel alleen, mijnheer, maar ik heb nog een ander beroep. Een ander beroep! 1 Ja zeker! De rivier stroomt altijd, behalve als het vriest, en zoonis mijnheer Desgranges zeide, de waterdragers verdienen geen geld aan het ijs. Toen heeft hij my een zomer- en een winter- beroep gegeven. Een winterberoep! En wat is dat? Ik ben houtzager. HoutzagerDat is_ onmogelijkHoe kunt gij de lengte van de blokken meten en zien hoe de snede loopt en het hout zagen zonder u te bezccron? Mij bezecren, mijnheer! hervatte de blinde met een vermakelijk tintje van zelfgenoegzaamheidik ben vroeger plaukenzager geweest, en de zaag en ik kennen elkaar; en bovendien men kan wat leeren. Mijnheer Desgranges bezorgde mij een stapel hout in de schuur; ik had mijn hout links van mij, mijn zaag cn knieband te hebben gehad, en bij spoorde ben aan, zijne voetstappen te drukken. Nadat de zwager van den overledene de aanwezigen had bedankt voor de laatste eer den^doode bewezen, was deze plegtigheid geëindigd. Aan de „Algemeene Gezondheidsleer." naar dr. C. Reclain bewerkt door dr. C. P. ter Kuile, zijn de volgende cijfers ontleend: Van 100 pasgeboren kinderen zijn na afloop der eerste maand in den regel reeds 10, na afloop van een jaar reeds 20 a 30 weder gestorven, en na verloop der eerste 5 jaren is nog slechts bet derde deel van alle pasgeborenen in leven. Aangaande bet lot der fabriekarbeiders zal alleen dit feit, dat tot aan het elfde jaar bij bun kroost bet sterfte cijfer klimt tot 60 a 70 pCt. voldoende zijn oin een juisten blik te dóen werpen in de treurige verhoudingen, waaronder zij bet leven zien. Zeer opvallend is bet verschil van den levensduur op bet land in vergelijking met den levensduur in de steden. Van de landbewoners sterft jaarlijks omstreeks 2 pCt., van de stedelingen circa 3 pCt. De gemiddelde levensduur is bij de landbewoners 55 jaar, doch in groote steden slechts 38 jaar. Van elke 100 pasgeborenen leven na verloop van ljaar nog 00 kinderen van den landadel, 79 van de kooplieden, 68 van de handwerkslieden; van 5 jaar 82 kinderen van den landadel, 61 van de kooplieden, 44 van de handwerks lieden; van 20 jaar 76 kinderen van den landadel, 51 van de kooplieden, 31 van de handwerkslieden; van 60 jaar 45 kinderen van den landadel, 20 van de kooplieden en 11 van de handwerkslieden. Volgens de berekening van Villermó is de gemiddelde levensduur bij arme lieden (tengevolge van slechte lucht en karig voedsel) steeds 9 jaar korter dan bij rijke lieden van denzelfden leeftijd. Beroepen te Charlois ds. J. Kraaijenbelt, predikant te Alkmaar; te Wardcr (classis Edam) ds. Kuipéri, predi kant te Wieringerwaard. Bedankt voor het beroep naar Waal en Koog op Texel door ds. P. H. Versteeg, predikant te St. Pancras. Men schrijft ons uit Schagen dd. 2 dezer: „De stand der bevolking was uit. Dec. 11. als volgt: Bevolking op 31 Dec. 1877 1511 mannen en 1589 vrouwen. In 1878 geboren 51 m. en 70 vr., van elders ingekomen voor mij, en een blok dat ik in drieën moest zagen. Ik nam een draad zoo lang als het blok, vouwde die in drieën en zoo had ik dc maat. Bij elke snede mat ik eerst en het paste altijd goed. Zoodat er nu in 't heele dorp niets wordt gebrand of gedronken, waar Jacob niet aan te pas komt. En dan, sprak ik op mijn beurt tot Gounod, is hij bovendien nog boodschappenlooper. Boodschappenlooper! is dat het derde beroep? zeide onze vriend met stijgende verbazing. Wel zeker, mijnheer, antwoordde Jacob. Als er de eene of andere boodschap naar Melun te doen is, zet ik mijn kleindochtertje op mijn rug en ga op weg. Zij kijkt voor mij, ik loop vóórhaar; de menschen, die mij tegenkomen, zeggenDie mijnheer draagt zijn oogen erg hoog! En dan antwoord ik: Dat is om verder te kunnen zien. En 's avonds zijn er weer twintig sous meer in huis. En zyt gij niet bang, dat gij u tegen de steenen zult stooten Ik kan immers de voeten opligten? Eu bovendien, ik ben er aan gewoonik kom wel alleen heel van Noisemont hierheen. Geheel'alleenMaar hoe vindt gij den weg? Ik voel vanwaar de wind komt, als ik uitga; dat is voor mij zooveel als de zon. Maar de gaten die er in den weg zijn? Die keu ik. En de muren? Die voel ik. Als men digt bij iets diks komt, mijnheer, strijkt de lucht niet zoo hard tegen het gelaat. Wel stoot ik mij soms terdege, bijvoorbeeld wanneer deze of gene een handkarretje op den weg heeft laten staan. Daar is men niet op verdacht en pats! daar heeft men het beet! Maar och, wat maakt dat uit? Alleen wanneer ik verdwaal, zooals eergisteren.... Jal dan.... Ge hebt me daar niets van vertelt, zeide ik tot Jacob. Sakkerloot wat ben ik er mee verlegen geweest, mijnheer. Terwijl ik liier was, was de wind omgeloopeu; ik merkte bet niet en ging heen; maar een kwartier later was ik in de vlakte van Noisemont verdwaald, zoo verdwaald, dat ik mij niet meer durfde bewegen. Gij weet wat het is, die vlakte: geen huis en geen mensch. Ik ging op den grond zitten en luisterde; een oogeriblik daarna hoorde ik iets, zoo wat alsof er op een paar honderd passen afstand water stroomde. Ik dacht bij mijzelf: zou dat ook de beek zijn, die door de vlakte loopt? Al tastende ga ik den kant op, vanwaar 't geluid kwam; jawel, liet was de beek. Toen rede neerde ik zoo: het water komt van den kant van Seineport; ik zal er de hand insteken, dan voel ik hoe de stroom is, en zoo zal ik teregtkomen. Dat deed ik en ik kwam behouden bij Julienne, die zich ongerust begon te maken. Wel! riep Gounod, dat is bewon.... Ik legde hem plotseling het zwijgen op en trok hem naar den anderen kant der kamer. Stil! sprak ik zacht; geen „bewonderenswaardig!" Bederf den eenvoud van dien man niet door trots. Zie hoe kalm en bedaard zijn gelaat is, na dit verhaal, dat u zoo heeft ontroerd. Hij schat zichzelf niet te hoog; bederf liera niet. Het is zoo treffend, antwoordde onze vriend met zachte slem. ZekerEn toch is het niet dit, wat hem boven anderen ver heft. Duizend blinden hebben dergelijke vernuftige redmiddelen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1879 | | pagina 1